‘Van een groot huis gingen we naar een vies, klein huisje in Alkmaar’


Arthur, Tom, Kirsten en Jolijn vertellen het verhaal van Rite Prins
Karel de Grotelaan 24, Bergen

Rite Prins woonde tijdens de oorlog aan de Karel de Grotelaan 24 in Bergen. Vier was ze toen die uitbrak. Aan Arthur, Tom, Kirsten en Jolijn van de Matthieu Wiegmanschool vertelt ze over de evacuatie uit Bergen, over haar schooltijd en haar vader die bij het verzet zat.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Ik herinner me dat je de hele nacht vliegtuigen hoorde overvliegen. Heel angstig was dat, omdat je niet wist wat er ging gebeuren. Alle kindertehuizen werden door de Duitsers gesloten en de kinderen werden naar Duitsland gebracht. Een kinderrechter uit Alkmaar greep in en regelde dat de kinderen her en der werden ondergebracht. Ook wij kregen twee jongens, Rutger en Jan, in huis. In 1942 moesten we allemaal weg uit Bergen. Binnen drie dagen moesten we onze spullen pakken en naar Alkmaar, met trouwkoetsjes. Van een heel groot huis in Bergen gingen we naar een klein, vies huisje vol vlooien in Alkmaar. De muren van het huisje waren zo dun dat je er met een aanloop zo doorheen kon lopen.’

Wanneer ging u terug?
‘We mochten tijdens de oorlog niet terug, maar we gingen regelmatig stiekem te voet met mijn moeder, twee broers en zusje in de kinderwagen naar Bergen om te kijken hoe het er was. Je hoorde dat er dingen werden gestolen en we hadden maar weinig mee kunnen nemen. Soms kwam je marcherende Duitse soldaten tegen. Die maakten met hun harde hakken op de straat veel lawaai. Dan deden we alsof we gewoon aan het wandelen waren. In ons huis in Bergen hadden we boven kamertjes ingericht waar we dan bleven slapen. Beneden was leeg zodat niemand het zou merken.’

Hoe was het op school?
‘School ging gewoon door. Ik zat op school waar nu de Wereldwinkel is. Je zat daar in allemaal kleine gele bankjes en als er Tommies – de goeie vliegtuigen die tegen de jagers (de slechte vliegtuigen)  vochten – voorbijvlogen, kon je vanuit je bankje de piloten zien zitten. Als ze begonnen te schieten, gingen we allemaal onder de banken zitten en grapjes maken met elkaar en gek doen. Maar als het heel erg was, moesten we in het halletje gaan staan en werden we wel heel bang.’

Wat weet u van de ondergrondse?
‘Elk dorp had zijn eigen ondergrondse. Mijn vader was aangesloten bij die in Bergen. Hij zat samen met een paar anderen ondergedoken in het postkantoor achter de grote kerk. Daar lagen enkele grote balen met stro en daarachter was een ruimte waar ze zaten. De Duitsers liepen daar in de buurt en hadden niets door.
De ondergrondse probeerde te saboteren wat de Duitsers deden. Ze brachten onderduikers op andere plaatsen als ze verraden waren. Ze zorgden, als er vliegtuigen naar beneden waren neergestort, dat de vliegeniers gered werden. Ze maakten ook zelf kaarten en bonnen zodat mensen eten konden halen. Het was gevaarlijk om dat werk te doen en veel zijn er ook opgepakt en kwamen niet meer terug. Mijn vader werd verraden door de directeur van het postkantoor, een NSB’er. In 1943 is hij opgepakt en getransporteerd naar kamp Buchwald in Duitsland. Hij overleefde en kwam terug. Hij woog nog maar 48 kilo.’

        

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892