‘Terwijl mijn vader op zijn fiets over de Kippenbrug vluchtte, werd hij beschoten’


Stacy, Giyo en Max vertellen het verhaal van Jan de Moel
Herenweg 50, Oudorp

Jan de Moel woont met zijn vrouw nog altijd in het huis waar hij tijdens de oorlog vanaf de Nollenweg naartoe verhuisde met zijn ouders, twee oudere zussen en zijn broer. Hier, aan de Herenweg in Oudorp, vertelt hij aan Stacy, Giyo en Max van basisschool De Cilinder in Alkmaar hoe hij als kind de oorlog beleefde.

Kunt u een dag uit uw leven tijdens de oorlog beschrijven?
‘Toen de oorlog begon was ik acht jaar oud. Ik was een braaf jongetje uit een arbeidersgezin. Mijn vader probeerde van alles te verbouwen in de tuin achter ons huis. Aardappelen en bonen, maar vooral tabaksplanten, want mijn ouders rookten allebei. We hadden het erg arm en mijn broer en ik sprokkelden in onze vrije tijd hout in het Heilooërbos om daarmee de kachel brandende te houden. ‘s Avonds moesten wij fietsen voor licht; een dynamo aan de fiets zorgde voor elektriciteit. Aan sport deed ik niet, dat konden mijn ouders niet betalen, maar wel zat ik bij de verkennerij, de padvinders. Thuis hadden we een poes, konijnen en een geit of een bokje. Ook daar moesten mijn broer en ik, die ook een bed deelden, eten voor zoeken met de handkar. Aan het begin van de oorlog gingen we nog gewoon naar school, daar waar nu de Regenboogschool zit. Maar toen die bezet werd door de Duitsers kregen we op verschillende adressen les, en soms helemaal niet.’

Wat waren de naarste dingen die u heeft meegemaakt?
‘Ik weet nog goed dat we een keer op school moesten schuilen vanwege een bombardement op het vliegveld van Bergen. Er werden brandbommen afgevuurd; dat was een heel gek geluid. Ook kan ik me de razzia’s herinneren. Dan was ik bang, want wij hadden een radio en dat mocht niet. Mijn vader is een keer gevlucht tijdens zo’n razzia. Ze wilden hem hebben om in Duitsland te werken en dat wilde hij niet. Hij vluchtte op zijn fiets over de Kippenbrug en werd beschoten door de Duitsers, maar gelukkig werd hij niet geraakt.
Bij de spoorwegovergang in Sint Pancras hadden verzetsmensen geprobeerd de brug op te blazen. Als vergelding zijn toen twintig gevangenen door de Duitsers doodgeschoten. Dat was heel erg en iedereen was daar erg van geschrokken. Ik ging tot twee jaar geleden jaarlijks naar het gedenkteken. Nu loop ik niet meer zo goed, dus lukt dat niet meer.
Ook weet ik nog dat ik door mijn buurman gevraagd werd om te stoppen met fluit spelen, omdat dat  niet gepast, veel te vrolijk voor tijdens de oorlog. ’

Had u honger tijdens de oorlog?
‘Tijdens koude wintermaanden van 1944 en 1945 – de hongerwinter – was het vreselijk moeilijk om je warm te houden en je maag te vullen. Ik ging met mijn broer bij het Oude Raadhuis eten halen in de gaarkeuken die in het Ringersgebouw zat. Mijn moeder werkte daar ook. De waterige soepen die daar op een gegeven moment vandaan kwamen, waren echt niet te eten. Mijn vader had maagprobleem en kon eten niet goed verdragen; voor hem werd een speciaal pannetje gemaakt. Als ik dat op moest halen, nam ik daar wat slokjes uit.
Wat veel indruk op me maakte, waren de Amsterdammers die met handkarren, kinderwagens, fietsen en bolderkarren langs ons trokken op zoek naar voedsel bij de boeren. Je zag soms lijken op de handkarren liggen; die mensen waren onderweg omgekomen.
Toen ik dertien was, kwam de bevrijding. Ik herinner me feest, elke dag weer. Juichende mensen, op straat, veel hoera en iedereen was blij. Het was schitterend!’

           

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892