Terwijl de schoten over onze koppen vlogen


Lasse, Lucien en Boaz vertellen het verhaal van Jerry van der Putt, in 1935 geboren in Java, Indonesië

‘Ik wil graag weten in welk verband ik slachtoffer ben,’ zegt de 82-jarige Jerry van der Putt met een lach. Lucien legt uit: In dit project gaan we op zoek naar sporen van de kolonie. Van de buurt ook en zo. En dus ook via persoonlijk contact.’ Het is genoeg uitleg voor Van der Putt. Hij steekt van wal en vertelt over de geur van pijn en dood, de spatten bloed van een ontplofd paard op de trein; als een ware verteller sleept hij de jongens mee door de achterlanden van Indonesië, langs zijn persoonlijke herinneringen. Vragen zijn niet nodig. ‘Je komt hier, maar je brengt altijd je verleden mee..’

Hoe denk je over het koloniale verleden van Nederland?
Ik ben daar geweest en heb er geleefd. Ik heb het heel normaal en doodgewoon gevonden: dat was ons land. Ons Nederlands Indië. Europese mogendheden hadden koloniale gebieden. Zo was het. Iedereen vond dat normaal. ‘Tijdgeest’ heet dat. De Nederlanders die daar voor het eerst kwamen, allemaal mannetjes waren dat, die gingen met Indonesische vrouwen naar bed. Daar kwamen kinderen van. En daar ben ik een gevolg van op de lange duur. Die mannen erkenden hun halfbloed kindjes niet altijd. Maar ik werd wel erkend, gelukkig. Zo ging dat toen. Nu denk je: wat hebben wij voor een rotzooi aangericht. Maar toen, was het heel normaal.

Wat zijn je herinneringen aan je jeugd in Indonesië?
Ik was 6, opeens kwamen de Japanners. Mijn papa werd gegrepen omdat hij bij de marine zat en weggevoerd. Waar was hij? Dat wisten we niet. Achteraf zat hij bij de Birma spoorweg.. waar zoveel doden vielen..
Wij bleven achter. Als gemengd bloedigen mochten we buiten de kampen blijven, ik mijn stiefmoeder, zus en half-broer. We zaten in ons huis in Surabaya. En god, bleek dat net de plaats waar de meeste rotzooi gebeurde. Kleine groepen kwamen langs. Bij ons binnen. ‘We willen dit!’ ‘Beng!!’ met een stok met een punt eraan.
En toen kwam de overgave van Japan. Er ontstond een machtsvacuüm: ‘Wie is de baas!?’ Bersiap periode heet die tijd. Er werd gemoord. Blanken waren onveilig. En wij werden getransporteerd. Moesten mee met Indonesische vrijheidsstrijders. Zoveel mogelijk onze spulletjes wilden we meenemen. Zo stom. Kippen probeerden we mee te nemen. Dat kon natuurlijk helemaal niet.
Met een balk op mijn schouder liep ik, en mijn zusje hield het andere eind van de balk vast. Eraan hing een zak met spullen. Ik kreeg diepe schaafwonden van de tas die maar tegen mijn kuit bleef aanbotsen. Er vlogen dingen door de lucht. Brand, rook, vuurtjes. Ze schoten, we moesten opschieten. Opschieten, terwijl de schoten over onze koppen vlogen. In het donker, we sliepen op markttafels waar overdag zoute vis op was verkocht.
Twee dagen later, in de trein. We werden beschoten door Engelsen. Dat beeld blijft in mijn kop hangen. De trein uitkijken..: ‘Waarom beginnen al die mensen te rennen?’ Wij zaten vast in een wagon. Mensen rennen en vallen om. Alsof hun huid eraf werd gehaald. Een vrouw.. Een paard voor de wagen werd getroffen, stukjes paard, vochtig bloed en haar dat blijft plakken.
We kwamen in het kamp. Mensen gingen er dood, werden in de grond gestopt, touwtje erom, aarde eroverheen. Een rare man zong psalmen terwijl hij ze begroef. Die liederen hoorde ik later weer terug op het christelijk lyceum.
In 1947 werden we uitgewisseld met Indonesische strijders en kwamen we in Batavia terecht. Ik was doodziek. Een man kwam naar me toe. Ik wist niet wie hij was. Herkende hem niet. Het was mijn papa.

Waarom gingen jullie terug naar Nederland?
De Nederlandse overheid zei na de oorlog: Het is het beste als jullie daar blijven. Om het land waar jullie geworteld zijn weer op te bouwen. Maar dat kon niet meer. ‘Daar heb je die kloothommels van een Nederlanders weer’ dachten de Indonesiers. In 1951 kwamen we in Nederland aan. Ik was 16 jaar.
Een heleboel Indische mensen willen niet praten over die tijd. Maar ik ben tamelijk direct geworden, net zoals de Nederlanders.
Ik mis Indonesië. Maar ik mis iets wat niet meer bestaat.
Het was ons Indië. Dat was normaal. Wij waren daar generaties lang. We vonden het heel normaal dat we daar leefden. We dachten dat we daar tot de dood zouden zijn.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892