‘Stel je voor dat één van de kinderen het per ongeluk zou verklappen’


Yuna, Danthe, Wessel en Josephine vertellen het verhaal van Anneke Francissen
Duvenvoordestraat Haarlem

Yuna, Danthe, Wessel en Josephine van de Bos en Vaartschool praten met Anneke Francissen over haar herinneringen van de oorlog. Mevrouw Francissen is de oudste dochter in een gezin van elf kinderen. Ze woonde met haar vader en moeder en twee broertjes in de Duvenvoordestraat. In de oorlog werden nog drie broertjes en zusjes geboren. Ze was zeven toen de oorlog begon. ‘Ik herinner mij de oorlog als een periode die wel heel ‘anders’ was, maar ik was nooit echt angstig. Eigenlijk ging voor ons het leven ‘gewoon’ door.’

Was u wel eens bang?
‘Als de Duitsers door de straten liepen, mocht je niet voor de ramen gaan staan. Vlak na het begin van de oorlog marcheerden er ook Duitse soldaten door onze straat. Ze zongen ook liederen. Ik hing uit het raam op zolder om te kijken naar de vliegtuigen die overkwamen. Dat was wel spannend. Later zag je vanuit die vliegtuigen in IJmuiden de bommen vallen. Dan waren er daarna van die rookpluimen. Maar ik was eigenlijk nooit bang. Mijn vader en moeder praatten ook niet met ons over de oorlog.’

Moest u ook eten halen?
‘Ik moest heel vaak helpen in huis. Afwassen, opruimen, met de baby’s helpen en op m’n broertjes passen. Ik kon niet echt veel buitenspelen. Aan afwassen heb ik nu nog steeds een hekel. Omdat er voor mijn babybroertjes melk moest komen, stuurden mijn vader en moeder mij naar de boeren. Die woonden op de plek waar nu Schalkwijk is. Ik moest dan op een fiets met houten banden, want de rubberen banden waren allemaal in beslag genomen door de Duitsers. Ik ging dan de klosjes garen van het naaiatelier van mijn oom ruilen voor melk voor mijn babybroertje. Ik vond dat niet leuk om te doen. Vooral niet dat vragen; dat voelde als bedelen. Ik vind het nu nog moeilijk om dingen te vragen van mensen.’

Waar werkte u vader?
‘Mijn vader werkte in Amsterdam in een zaak van Joodse eigenaren. Ze verkochten ijzerwaren en gereedschap, spijkers. De eigenaren waren al weg, maar toch was de zaak voor de Duitsers verdacht. Zij hebben mijn vader op een gegeven moment opgepakt. Hij heeft drie weken in de gevangenis gezeten in Amsterdam. Ik weet daar niet veel meer van. Toen mijn vader eenmaal weer thuis was, hadden ze het er ook nooit over. Eén ding weet ik nog wel. Mijn vader vertelde aan ons dat om de verveling in de gevangenis tegen te gaan, hij de pitten van de kersen die hij had gegeten, bewaarde en er toen spelletjes mee deed voor zichzelf. Ook na de oorlog bleef mijn vader in deze zaak werken.’

Heeft u iets heel spannends meegemaakt?
‘Tijdens de oorlog waren de Duitsers op zoek naar mannen die konden werken in de fabrieken. Mijn vader en mijn oom Jan, die onder ons woonde, zouden ook mee moeten als de Duitsers hen tegen zouden komen. Mijn vader en oom wisten zich toen overdag heel goed te verstoppen. Ze zaten in een ruimte tussen de wc’s op de eerste en de tweede verdieping. Dat was een hele krappe ruimte, maar toch wisten ze zich daar stil te houden. Niemand wist het. Want stel je voor dat één van de kinderen het per ongeluk zou verklappen. Eén keer was het heel spannend. Dat was met Sinterklaas. We hadden wat kleine cadeautjes en zaten in de kamer. De Duitsers kwamen binnen, op zoek naar volwassen mannen. Maar toen ze al die kinderen zagen zitten, draaiden ze zich snel weer om.’

Heeft u honger gehad?
‘Wij aten echt van alles. Van tulpenbollen tot gekookte aardappelschillen. Als je die tulpenbollen heel lang kookte, kon je er stroop van maken, om op je brood te doen.  Aan het eind van de oorlog werd ik in een vrachtwagen naar Enkhuizen gebracht, naar een gezin dat een bakkerij had. Ik kende die mensen niet. Ze waren wel aardig. Daar kreeg ik goed te eten, ik ging er ook gewoon naar school. Ik miste wel mijn vader en moeder en broertjes en zusjes. Na drie maanden daar was de bevrijding. Mijn vader kwam mij ophalen op de fiets. Ik was heel blij!

Ook na de bevrijding kregen we voedselbonnen. Voor iedereen in het gezin waren er bonnen. Daarmee kon je eten kopen, of zeep, of soms ook snoep. Die bonnen moest je ophalen op het postkantoor. Soms was er brood, soms was er melk, maar vaak ook niet. Op school vroeg de juf soms naar die bonnen. Ze zei: “Met al die kinderen, hebben jullie er toch heel veel.” Maar mijn moeder had die bonnen zelf juist nodig.’

 

     

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892