‘Als je kon aantonen dat je Aziatisch bloed had, dan hoefde je het kamp niet in’


Tarik, Karim, Sinan en Zakaryae vertellen het verhaal van Eric Neyndorff

Tarik, Karim, Sinan en Zakaryae van het Edith Steincollege in Den Haag interviewden Eric Neyndorff, geboren in Bandung, Indonesië.

Wat voor positie had u familie in de maatschappij in Indonesië?‘In 1746 is mijn voorouder met een VOC schip naar Indië gegaan. Hij is daar getrouwd. Hij is daar in 1778 overleden. Ik ben de zesde generatie die daar geboren is. Mijn familie was meer Nederlands dan gemengd. Wij hadden Indonesische bediendes. Een kokkie die het eten verzorgde, een djongons, die voor de tuin en onze honden zorgde, wij hadden elf boxers. We hadden mensen om het huis schoon te maken. Ik had een kindermeisje. Mijn vader was directeur van een melkfabriek, dat had voordelen. De chauffeur moest elke dag om 6 uur de melk halen op de fabriek en dan moest hij met die melkbussen naar het vliegveld. Dan werd ik daarna elke ochtend naar school gebracht met de auto. Dat was luxe. De school begon om 7 uur tot 13 uur. Na school werd ik ook weer opgehaald. Dan moest ik een uur slapen van mijn ouders. Mijn moeder was ook om 13 uur vrij en dan was zij thuis. ’s Middags ging ik spelen. Ik speelde voornamelijk met Nederlandse vrienden. Ik had wel een paar Indonesische vrienden. Ik fietste veel door de stad. Bandung is een mooie stad. Soms ging ik met mijn vader naar Jakarta, waar hij contacten moest onderhouden met klanten van de fabriek. We gingen niet echt met vakantie, we gingen in het weekend de bergen in. Daar was het koeler. Ik ging naar een openbare, Nederlandse school. Er zaten ook Chinese en Indische kinderen in de klas. Het onderwijs was redelijk goed. Mijn moeder was zelf ook onderwijzeres.’

Waarom hoefden uw ouders niet in een kamp?
‘De overgrootmoeder van mijn vader was Indonesisch, zijn grootmoeder was Chinees. Mijn moeder had een Indonesische grootmoeder. En als je kon aantonen dat je Aziatisch bloed had, dan hoefde je het kamp niet in. Mijn grootmoeder had geen Indonesisch bloed en die moest een kamp in. Daar is ze ook overleden. Mijn vader had gewoon werk. Hij moest voor de Japanners werken. Mijn grootvader was gepensioneerd, maar als de Japanners aan de deur kwamen, moest hij zich verbergen. Anders moest hij toch naar een kamp, want hij had geen Indonesische voorouders.’

Wat heeft u meegemaakt in de periode na de bevrijding?
‘Toen de oorlog afgelopen was, moesten de Japanners de Nederlanders en Indo’s beschermen tegen de Indonesiërs die de onafhankelijkheid hadden uitgeroepen. Deze groepen hebben toch nog veel mensen vermoord, in de Bersiap-tijd. Ook mensen uit mijn familie. Ik werd in 1950 een keer van school gehaald door mijn grootvader. We moesten in de sloot springen, omdat de kogels ons om de oren vlogen. Er werd gevochten tussen de Nederlandse militairen en de Indonesiërs. Wij zaten ertussenin. In 1954, moest mijn vader binnen twee maanden het land uit. Wij moesten hals-over-kop het land verlaten. Er was een staking op de fabriek en mijn vader moest een toespraak houden. Toen heeft hij dingen gezegd die hij niet had mogen zeggen. We hebben alles achter moeten laten. Alles werd afgenomen. We zijn op 24 december met de boot naar Nederland gegaan. Via Aden en Suezkanaal, zijn we naar Rotterdam gekomen. Het was middenin de winter, het was de eerste keer dat ik sneeuw zag. Ik was 10 jaar oud en ik had nog nooit sneeuw gezien.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892