‘Alles was angst, zo lelijk zat die oorlog in elkaar’


Hidde, Fabio, Lovelene, Jenairo vertellen het verhaal van Harry Sablerolle
EksterstraatAmsterdam-Noord

Ineens zat er een kogelgat in de auto van de bovenbuurman. Pas toen hij dat kogelgat zag, begreep de 6-jarige Harry Sablerolle dat het echt oorlog was. Aan Hidde, Fabio, Lovelene en Jenairo van de Twiskeschool vertelt meneer Sablerolle over zijn oorlogsherinneringen aan Noord. De kinderen luisteren aandachtig.

Had u te maken met onderduikers?
‘Ja, er waren meerdere onderduikers in mijn familie. Aan het einde van de oorlog hadden we zelf een onderduiker in huis. Het was een collega van mijn vader, ze werkten samen bij de kustverdediging. Hij leefde gewoon mee met ons, zat met ons aan tafel en had een eigen slaapkamer. Tijdens de Hongerwinter lokte hij katten en honden op straat, die hij doodmaakte om op te eten. Wij aten dit vlees omdat er verder bijna geen eten was. Ook is mijn moeder, samen met mijn broer en de onderduiker, drie keer op Hongertocht geweest. Dan liepen ze met een kar richting Lutjebroek en zochten ze onderweg naar eten. Ze wisten nooit of het eten op de terugweg misschien wel zou worden afgepakt door de Duitsers: dan was die hele tocht voor niets geweest. Ook mijn opa en oma in Amsterdam-West hadden onderduikers in huis, twee Joodse mensen die aanvankelijk bij mijn oom woonden. Tot hij werd verraden. Voor hij werd opgepakt kon hij nog net tegen die twee mensen zeggen dat ze naar zijn ouders moesten gaan. Dat hebben ze gedaan. Mijn oom is naar kamp Vught gebracht en daar vreselijk gemarteld, hij kon natuurlijk niet zijn ouders en de Joodse onderduikers verraden. Zo verschrikkelijk zit oorlog in elkaar.’

Was u bang om over straat te gaan?
‘Nee, ik was niet bang omdat ik jong was. Je moest wel goed oppassen met wat je deed. Ik zong bijvoorbeeld wel eens een liedje waarin NSB’ers werden beledigd, maar dat mocht ik niet zomaar op straat zingen. Aan het eind van de oorlog was alles schaars: er was behoefte aan veel dingen maar je kon niks kopen. Eén van die dingen was hout. Dat hadden we nodig voor in de kachel en op het fornuis. Bij ons om de hoek lag hout opgestapeld, dat in de stad tussen de rails van de tram lag. Mensen hadden dat daar tussenuit gestolen. Je kon niet zomaar bij die stapel hout komen, je moest onder het prikkeldraad door om erbij te komen. Ik ging proberen om wat houtjes mee te pakken en mijn broer stond op de uitkijk. Op een gegeven moment kwam er een bewaker aan, met een grote herdershond… Door me te verstoppen achter een stapel treinwielen werd ik uiteindelijk niet gepakt en kon ik ontsnappen, met mijn zakken vol houtjes.’

Heeft u iets ergs meegemaakt in de oorlog?
‘Het ergste dat ik me kan herinneren is het bombardement van juli 1943, in Amsterdam-Noord. Wij zaten die dag met veel kinderen van school in de Ritakerk in Noord. Op de kerk viel een bom. Ik weet nog hoe het klonk: een heftig piepen en suizen. Met mij is het goed afgelopen, maar sommige kinderen van mijn klas hielden er erge littekens aan over, over hun hele lichaam. Weer een ander had voor de rest van zijn leven een stijf been. Ik was tot die dag nooit bang geweest, maar na het bombardement schrok ik telkens van alarmen of het geluid van vliegtuigen in de lucht. Dat heb ik nog steeds.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892