Erfgoeddrager: Zazie

‘In de barre Hongerwinter gebeurde er een wonder’

Dankzij moedig handelen van het hoofd van de lagere school, werden de drie kinderen Brom in de Hongerwinter gered en kwamen ze in het Overijsselse Ommen bij gastgezinnen terecht. Deen, Zazie, Enna en Vinn van de Dongeschool in Amsterdam-Zuid spraken met Wim Brom (87) over dit hachelijke avontuur. Ester, de vrouw van Wim, verwende iedereen ondertussen met fruit, sapjes, croissants en puntzakjes popcorn voor de terugreis.

Hoe was de sfeer in huis tijdens de oorlog?
‘Ik was 4 jaar toen de oorlog begon, van de begintijd herinner ik me niet zoveel, van de tweede helft wel. We woonden in de Govert Flinckstraat en we waren altijd bezig met eten: lukt het mijn moeder om wat te regelen? Van de voedselbonnen haalde ze een brood, sneed het in hele dunne plakken en legde het achter slot en grendel in de kast. Omdat we ook geen kolen voor de kachel meer hadden, was het ijskoud in huis en bleven we vaak met z’n vieren – mijn twee oudere zusjes Marian, Kitty en ik – bij mijn moeder in bed liggen. ’s Middags om 12 uur mocht een van ons voor ieder één sneetje brood halen. Van mijn moeder moest je dan vanaf dat je het bed uitstapte tot je weer terugkwam met de boterhammen, blijven zingen. Weet je waarom? Zo wist ze zeker dat we niet stiekem een extra boterham opaten. Er heerste altijd een sfeer van ’we redden het niet meer’. We waren bang, omdat veel mensen in die laatste winter letterlijk doodgingen van de honger.’

Waar was uw vader in de oorlog?
‘Mijn vader was weg, die heb ik niet gekend, mijn moeder stond er alleen voor. Mijn moeder was Joods, mijn vader katholiek. De Duitsers lieten gemengde huwelijken een beetje met rust, maar mijn moeder moest wel een ster dragen en leefde daardoor altijd in angst. Om ons te onderhouden, maakte ze huizen schoon. We waren straatarm. Ik voelde me op school, de 6e Montessorischool in de Niersstraat waar Anne Frank ook op heeft gezeten, helemaal niet thuis, tussen de kinderen van rijke ouders. Ik sprak plat Amsterdams, zag er niet uit, zat altijd in een hoekje en heb er niet zoveel geleerd.’

Wie heeft u geholpen om op de boot te komen?
‘In de barre Hongerwinter, toen onze moeder radeloos was hoe het verder moest, gebeurde er een wonder. Op een avond werd er aangebeld, en dan raakte mijn moeder altijd in paniek. Het was mevrouw Kuperus, het hoofd van onze school. ‘Luister mevrouw Brom, morgenochtend liggen er achter het Centraal Station rijnaken die kinderen naar gastgezinnen in Overijssel brengen. Zorg dat uw kinderen ongezien in zo’n boot komen.’ De volgende ochtend heeft mijn moeder ons naar de vrachtboten gebracht en zijn we er stiekem ingeklommen. In Ommen stonden gastgezinnen klaar, maar natuurlijk niet voor ons! Voor mijn zusjes werd snel een oplossing gevonden, ik bleef als enige over. Mijn oudste zus is heel hard gaan gillen, toen heeft een echtpaar mij toch meegenomen. ’s Avonds hoorde ik ze zeggen dat ze helemaal geen zin hadden in dat kind. Daarom deed ik extra mijn best. Mijn moeder wist al die tijd niet waar wij waren, na de oorlog vond ze ons via het Rode Kruis terug en heeft ze ons opgehaald.’

Wat was het leukste moment in de oorlog?
‘De bevrijding door de Canadezen! Ze reden Ommen binnen in een jeep, die kenden we natuurlijk nog helemaal niet. Op de jeep zat een witte vlag, dat betekende dat ze wilden onderhandelen, maar dat wilden de Duitsers niet, en toen vloog er een vuurflits door het dak van de buren. Ik werd snel van zolder gehaald en moest net als de anderen met een omgekeerde pan op mijn hoofd onder tafel gaan zitten. Dat was heel spannend. Toen de Duitsers weg waren, hebben we gevist met de Canadezen, en kregen we lekkere dingetjes. Terug in Amsterdam kreeg ik van een vriendje iets dat ik nog nooit had gezien: een pinda. Die heb ik dagenlang vastgehouden en aan al mijn vriendjes laten zien. Na een paar dagen heb ik ‘m opengemaakt en voor het eerst een pinda geproefd!’

Erfgoeddrager: Zazie

‘Mijn moeder had ons geleerd dat we niet naar die deur mochten kijken’

Op de Rosa Boekdrukkerschool in Amsterdam Nieuw-West ontmoeten Hauk, Esmee, Zazie, Lord en Jade-Lynn mevrouw Bep Zijlstra. Na een goed gesprek op school gingen zij naar het huis waar mevrouw Zijlstra tijdens de oorlog woonde en naar een monument op de Witte de Withstraat. Op die plek zag mevrouw in Zijlstra in de oorlog iets verschrikkelijks dat ze nooit meer zal vergeten.

Wat is dat voorwerp dat u mee heeft?
Dat is een knijpkat. Als er Duitse vliegtuigen over kwamen vliegen, dan moesten we verduisteren. Al het licht moest uit en alle ramen moesten met een doek dichtgemaakt worden. Er mocht geen glimpje licht uit de woning komen. Dat was zodat de vliegtuigen dan helemaal geen licht zien en daarom niet zouden zien waar Amsterdam precies lag. Dan vlogen de vliegtuigen met bommen hopelijk over Amsterdam heen. Maar mijn vader was altijd op scharreltocht naar eten, ook in het donker. En zo’n knijpkat is eigenlijk maar een klein lichtje, maar in het stikdonker geeft het harstikke veel licht. Het gaf precies dat beetje licht om bijvoorbeeld je huissleutel in het sleutelgat te krijgen. Of in je fietssleutel in je fiets, als je dan tenminste nog een fiets had. Het is een heel handig ding, zonder batterij of iets. Tegenwoordig worden ze ook weer gemaakt.’

Kwam uw vader op die tochten ook aan eten?
‘Dankzij mijn vader hadden we af en toe wat vlees. Hij ging illegaal de boeren af om voor de slager naast ons vlees te kopen. Voor heel veel geld was dat trouwens hoor. Hij vervoerde dat dan op zijn fiets in een jutte zak. Hij werd bijna altijd wel aangehouden door Duitse soldaten of mensen die met de Duitsers samenwerkten, maar als hij die mensen dan een stukje vlees beloofde, mocht hij doorfietsen. Wij woonden op dezelfde hoek als de slager en als de Duitsers de slager kwamen controleren dan werd via een luik het vlees bij ons thuis verstopt. Als we de soldaten met hun schoenen met van die harde klinkers eronder de straat in hoorde komen marcheren, bonkte de slager snel op het luik en dan werd en wel eens een half varken bij ons naar binnen geschoven. Soms kwamen de soldaten dan ook bij ons thuis controleren. Een keer hing een half varken in de kinderkamer waar wij met z’n zessen sliepen toen de soldaten binnenkwamen. Mijn moeder had ons geleerd dat we dan niet naar die deur mochten kijken. Want als iedereen steeds naar die deur keek, zouden de Duitse soldaten daar natuurlijk achter gaan kijken. Ze hebben gelukkig nooit vlees bij ons thuis ontdekt.’

Heeft u moeten onderduiken?
‘Nee gelukkig niet, want ik ben geen Jodin. Mijn vader wel, want die moest werken in Duitsland. Maar hij wilde zijn vrouw en zes kinderen niet alleen laten. Mijn vader was eigenlijk thuis ondergedoken. Alle hekken in de achtertuinen waren weg omdat er geen kolen meer waren. Dus we stopten van alles in de kachels om warm te blijven. Houten speelgoed, oude schoenen en dus ook de houten hekken. Als de Duitsers kwamen, dan kon mijn vader snel door al die tuinen zonder hekken naar de hoek rennen. Bij een buurvrouw waar de Duitsers dan al geweest waren, wachtte hij tot het weer veilig was om thuis te komen. Mijn moeder wapperde dan met een zakdoek en zo wist hij dat hij dat hij weer terug naar huis kon. Hij moest altijd vluchten. En op een gegeven moment is hij wel gepakt. Toen moest hij naar Duitsland om in de wapenfabrieken te werken, maar hij is uit de trein gesprongen. Hij heeft toen een tijd bij een boer ondergedoken gezeten en gewerkt.’

Hoe was de Hongerwinter?
‘Dat was echt wel heel erg. Er was echt niets te krijgen, mensen stierven van de honger. En we hebben suikerbieten en bloembollen gegeten. Mijn moeder had zes kinderen die ze moest voeden. Dus als er dan geen eten is, dan is echt erg. De weinige mooie spulletjes die ze had, heeft ze voor wat eten bij boeren geruild. Een vaas en een ringetje. Je was blij met alles. Maar er waren ook dagen dat we niets hadden. Soms hoorde je viavia dat een bakker wat brood had. Dan werden mijn broertjes om zes uur ’s ochtends bij die bakker in de rij gezet. Dan hadden we weer eens een paar boterhammen. En die boterhammen waren dan meestal belegd met tevredenheid. Met niets dus. Heel soms als we boften dan was er reuzel voor op brood. Een soort boter van varkensvet is dat. Daar waren we dan echt harstikke blij mee. We hebben echt honger geleden. Maar mijn moeder was een vrolijke vrouw met een levendige geest en ze kon heel mooi vertellen. Ze vertelde ons vaak verhaaltjes en sprookjes en dat heeft ons erdoorheen geholpen.’

Hoe vond u het leven toen?
‘Het was een vreselijk iets. Maar ik was een kind. Een keer op de Witte de Withstraat -waar nu het monument staat- heb ik gezien dat er mensen doodgeschoten werden. Als represaille. Dan nemen ze gewoon willekeurige mensen en die zetten ze tegen de muur en die worden dan door soldaten doodgeschoten. Ik heb dat gezien omdat we buiten aan het spelen waren. De bewoners zagen al die kinderen spelen en toen hebben ze ons snel naar binnen getrokken. We mochten van hen niet kijken naar wat er gebeurde, maar ik keek toch. Ik zag die mannen tegen de muur staan en de Duitsers met geweren. En die mannen zakte toen naar de grond. Als kind dacht ik het is net een cowboyfilm met sheriffs en boeven. Ik had als kind niet precies door wat er gebeurde. Het maakte op een andere manier indruk.

Erfgoeddrager: Zazie

‘Mijn vader zat ondergedoken in het Paleis op de Dam’

Annemieke Kamoschinski kwam helemaal uit Den Bosch om Selina, Sophia, Sophie, Yabsera en Zazie van de Admiraal de Ruyterschool te vertellen over de Tweede Wereldoorlog. Zelf is Annemieke na de oorlog geboren, maar ze vertelt graag het bijzondere verhaal van haar vader Ben Portegies Zwart. De familie Portegies Zwart woonde in de Gloriantstraat. Vader Ben was zeer actief in het verzet.

Wat merkte u in uw jeugd van de oorlog?
Toen ik klein was, hadden mijn ouders het er niet vaak over. Ze dachten dat het niet goed was voor kleine kinderen. Maar zelfs als kind voelde ik aan dat het niet altijd goed ging met mijn vader. Hij was altijd angstig en bang. Sommige dingen mochten wij thuis nooit zeggen, zoals dat we honger hadden. Mijn vader werd dan heel boos. Als je zoals mijn vader iets deed wat gevaarlijk was, weet je dat je altijd opgepakt kan worden. Van zijn groep is meer dan de helft doodgeschoten door de bezetters. Hij heeft daar enorme angsten aan overgehouden. Het lastige is dat je die angsten ook overdraagt aan je kinderen, zonder dat je dat wilt.’

Wat deed uw vader precies tijdens de oorlog?
Toen mijn vader in dienst was, heeft hij leren seinen. Een vriend van mijn vader, ook iemand uit het verzet, had een seintoestel gebouwd. Hiermee seinde mijn vader met Rusland. De Russen wilden duidelijkheid krijgen over waar de Duitsers met hun boten lagen en hoe de militairen zich verplaatsten. Mijn vader seinde die informatie en hij kreeg seintekens terug. Zelf kon hij die niet decoderen. In het Vondelpark wachtte hij dan op een koerierster die de boodschap weer door zou geven aan een volgend persoon. Toen de koerierster een keer niet op kwam dagen, wist mijn vader dat de boel verraden was en is hij er snel vandoor gegaan.’

Moest uw vader ook onderduiken?
‘Mijn vader werd op zijn werk gebeld door de buurman dat de Duitsers aan de deur waren geweest om hem te zoeken. Ze hebben toen mijn moeder opgepakt. Vanaf dat moment is mijn vader ondergedoken. Hij heeft op verschillende plekken gezeten, waaronder ook in het Paleis op de Dam. Mijn oom is daar in diezelfde periode getrouwd. Mijn moeder was ook aanwezig op de bruiloft. Zonder dat ze het zelf wisten, waren mijn ouders toen dus op dezelfde plek. Mijn vader vertelde later dat hij mijn broer en zus ontzettend miste in die periode van onderduiken. Hij is een keer vanuit Castricum, waar hij toen ondergedoken zat, op een fiets zonder banden naar Amsterdam gefietst om zijn kinderen vanaf een afstandje te kunnen zien.’

Hoe is het met uw moeder afgelopen?
‘Mijn broer heeft gezien hoe ze mijn moeder hardhandig meenamen. De buurman heeft mijn broer en zus toen naar familie van ons gebracht. Na een half jaar is ze vrijgelaten omdat ze niks wilde loslaten over de activiteiten van mijn vader. Toen ze de tram instapte om weer naar huis te gaan, verliet bijna iedereen direct de tram. Ze had een half jaar lang niet kunnen douchen in de gevangenis dus ze stonk verschrikkelijk. Ze schaamde zich vreselijk. Mijn broer en zus herkenden haar niet meer toen ze hen kwam ophalen. Dat vond ze zo erg. Ze heeft nooit willen vertellen wat haar is aangedaan in de gevangenis.’

Was u trots op uw vader?
‘Mijn zus heeft het mijn vader zijn hele leven kwalijk genomen dat hij in het verzet was gegaan. De kans dat hij het niet zou overleven was heel groot en dan had hij niet voor zijn gezin kunnen zorgen. Ze vond dat hij het gezin in de steek liet. Toch ben ik trots op wat mijn vader heeft gedaan tijdens de oorlog. Hij heeft ook een verzetsherdenkingskruis gekregen, als dank voor de rol die hij in de oorlog heeft gespeeld. Hij wilde dat zelf niet ophalen, dat vond hij moeilijk. Toen ben ik het voor hem op gaan halen. Ik ben ook trots op mijn moeder. Die heeft alles in haar eentje moeten regelen tijdens de oorlog toen mijn vader ondergedoken zat.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892