Erfgoeddrager: Youssra

‘We werden wakker met het idee feest te gaan vieren’

Bilal, Sherihan, Youssra, Jason en Imane staan nog buiten in de zon te wachten als Huub Liebrand (87) aan komt fietsen. ‘Is dat hem? Dat kan toch niet?’ De leerlingen vinden Huub te jong en te fit om de oorlog mee te hebben gemaakt. Maar Huub heeft het zeker meegemaakt en vertelt daar uitgebreid over aan het groepje kinderen van IKC Het Talent.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘De oorlog begon op 10 mei 1940. We werden wakker – we sliepen met alle kinderen op één kamer – en we hoorden vliegtuigen en schieten. We keken het raam uit en zagen Duitse vliegtuigen waarop werd geschoten door het Nederlandse leger. Er werd heel veel mis geschoten, maar ook een keer raak. Er stortte een vliegtuig neer. Op die datum waren mijn ouders 12,5 jaar getrouwd. We werden wakker met het idee feest te gaan vieren, maar in plaats daarvan was het oorlog. Na een paar dagen gaf het Nederlandse leger zich over. Wij gingen naar de Hoofdweg om te zien hoe de Duitsers de stad binnenkwamen.’

Had u hobby’s?
‘Dat had je vroeger eigenlijk niet. Ik kwam uit een arm gezin dus er was ook geen geld voor extra activiteiten. Ik speelde veel op straat, want er waren toen nog helemaal geen auto’s. De straten waren helemaal leeg. We waren vooral veel aan het voetballen. Als je tegen een put schoot, was het een doelpunt. Ook speelden we een spelletje, dat heette pinkelen. Iemand gooide een houtje en de ander moest dat wegslaan met een stok. ’s Avonds zaten we met z’n allen in de kamer in het donker en de kou. Het licht was afgesloten en er was geen verwarming meer. Je zat daar maar, er was niks te doen.’

Waarom was er geen verwarming?
‘We hadden een haard, een kachel. Daar moesten kolen in, maar die kolen waren ook niet meer te krijgen. Toen hebben we zelf een klein noodkacheltje gemaakt van een oud blik. Hier kon je kleine stukjes hout in stoken om toch een beetje warmte te krijgen. Hout werd schaars dus je ging overal op zoek naar hout. Hele huizen werden gesloopt en in stukjes in kacheltjes gestopt door de mensen. Ik ben zelf ook wel eens hout gaan stelen met mijn broer. We sloopten stukjes van een houten brug. We vonden het maar spannend. Een paar dagen later wilden we teruggaan, maar toen was de hele brug weg. Andere mensen hadden de brug ook ontdekt.’

Heeft u honger gehad tijdens de oorlog?
‘Heel veel. Op een gegeven moment was alles op de bon. Dan moest je in de rij staan bij de gaarkeuken om eten te krijgen. Veel mensen vielen in de rij al flauw van de honger. Vooral de hongerwinter was slecht. Toen was ik inmiddels 11 jaar dus die tijd kan ik me goed herinneren. Mijn moeder had op een avond een zakje poeder waar je water aan toe moest voegen en dan had je zogenaamd pudding. Het was niet te vreten. We gingen maar naar bed, want er was toch niks anders te doen. Midden in de nacht werden we allemaal wakker, we hadden zo’n vreselijke honger dat we toch maar die pudding op hebben gegeten.’

Kende u Joodse mensen?
‘Tijdens de oorlog niet, maar jaren na de oorlog heb ik mijn eerste vrouw leren kennen. Zij was Joods en zij had dus wel onder moeten duiken, net als haar hele familie. Ik ken veel verhalen van haar. Ze zat eerst ondergedoken bij een schoenmaker in de stad, maar ze moest vaak van adres wisselen als het te gevaarlijk werd. Dan werd ze weer ’s nachts opgehaald en ergens anders heengebracht. Uiteindelijk heeft ze een groot deel van de oorlog doorgebracht in het zuiden van Limburg. Mijn vrouw had allemaal familiefoto’s bewaard van voor de oorlog. Soms bekijk ik die foto’s nog wel eens. Al die ooms, tantes, neven en nichten van die foto’s waren tijdens de oorlog vermoord. Vreselijk wat zij hebben meegemaakt.’

Erfgoeddrager: Youssra

‘Mijn zus was verliefd op onze Joodse buurjongen’

Op de fiets gaan Kristan Finn en Youssra van de Twiskeschool naar het Duindoornplein in Amsterdam-Noord. Aan dit prachtige pleintje woont Riet de Groot al heel haar leven. Tijdens de oorlog woonde ze twee deuren verderop. Als iemand iets over de oorlog in deze buurt kan vertellen, is het wel mevrouw De Groot.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik was 7 jaar, had een broertje van 4 en mijn zus was 12 jaar. Ook al was ik jong, ik weet me nog veel te herinneren. Het was een verschrikkelijke tijd. Door de bombardementen op Noord lagen veel plekken onder het puin. En het was gevaarlijk om op straat te lopen. Ik zwom vaak in het Floraparkbad, dat nu het Noorderparkbad heet. Destijds zwommen jongens en meisjes nog gescheiden, maar nu niet meer. Wij moesten vaak het bad uit omdat het luchtalarm afging en dan schuilden we in een schuilkelder bij de Dr. Kuiperschool, bij het Mosveld.’

Heeft u ook honger gehad?
‘In de Hongerwinter was er een gaarkeuken waar je voedsel kon halen. Je mocht maar één bord eten per persoon. We hadden zoveel honger dat we soms met een lepeltje de lege pannen in doken om de restjes van de bodem te schrapen. Eigenlijk mag de buurman dit niet weten, maar we hadden zo’n honger dat we de kat van de buren hebben opgegeten.Sindsdien gooi ik nooit, echt nooit, eten weg. Zelfs oud brood geef ik liever aan de eendjes dan dat ik het weggooi.’

Waar denkt u nog vaak aan?
‘In ons huis was een man ondergedoken die, toen de Duitsers kwamen, net op tijd kon wegkomen. Dat lukte omdat we een teken, een soort code, hadden afgesproken bij gevaar, waardoor hij op tijd wist te ontsnappen. Hij sprong uit het raam en rende door de achtertuin en de tuinen erachter weg. Mijn zus was verliefd op de overbuurjongen, een Joodse jongen. Ze praatten met elkaar vanaf de balkons. Op een dag was er een razzia. Die jongen was zo in paniek dat hij van de eerste verdieping naar beneden sprong. Daardoor brak hij zijn beide benen. Hij is opgepakt en meegenomen. We hebben hem nooit meer teruggezien. Wat ik ook niet zal vergeten is dat we alle bomen kapten en overal hout vandaan probeerden te halen om de houtkachel mee te stoken. In de winter leefden we met zijn allen in de keuken rondom de houtkachel zodat we maar één ruimte hoefden te verwarmen. Ik denk dat mensen nu meer op zichzelf zijn. Toen hielp iedereen elkaar en leefden we erg met elkaar mee. Maar ook in die tijd waren er mensen die slechte bedoelingen hadden, zoals de keer dat een vies mannetje aan mijn benen zat toen ik in de rij stond voor de gaarkeuken. Ik ben weggerend en durfde het niet aan mijn moeder te vertellen.’

Erfgoeddrager: Youssra

‘Het regende granaatscherven’

John Geelof was pas 4 jaar oud toen de oorlog begon, maar wist nog ontzettend veel te vertellen. Tycho, Youssra en Zaki van basisschool De Klimop bezochten hem in zijn huis. Hij had een PowerPointpresentatie voor ze gemaakt en hij had ook veel spullen van vroeger om te laten zien, zoals bonnenboekjes waar de mensen eten op moesten halen, verzetskranten en een granaatscherf. De kinderen vonden dat bijzonder.

Hoe komt u aan deze granaatscherf?
‘Hier in Noord is een aantal bombardementen geweest. De geallieerden wilden de Fokker-fabriek bij de Papaverweg verwoesten. De Duitsers zaten natuurlijk niet geduldig te wachten tot de Amerikaanse of Engelse vliegtuigen klaar waren met bommen werpen, nee die schoten meteen terug met granaten. Zo zijn er een paar scherven bij ons in de tuin terechtgekomen. We mochten dan ook niet buiten zijn, want het regende granaatscherven. Als kleine jongetjes zochten wij daarna altijd naar de grootste scherven. Ik had een hele grote, die is helaas kwijtgeraakt, gelukkig heb ik deze kleinere nog.’

Hoe wist u dat de oorlog was begonnen?
‘Een paar jaar voor de oorlog werd mijn vader opgeroepen voor het Nederlands leger. Eén keer in de maand mocht hij een paar uur naar huis. Dat was natuurlijk heel vervelend voor ons. Aan het begin van de oorlog is mijn vader overgeplaatst naar een vliegveld hier in Amsterdam-Noord. Dat vliegveld bestaat nu niet meer, nu staan daar huizen. Het was een klein vliegveldje, bedoeld voor zweefvliegtuigjes. Ik kan mij nog goed herinneren dat er midden in de nacht bij ons heel hard op de deur werd gebonsd. Mijn moeder zei nog: “Daar zijn de Duitsers, ik doe niet open.” Wij hadden een voordeur met glas aan de bovenkant en als ik op de trap stond, zag ik de grote donkere helmen van de mannen aan onze deur. Wat bleek, stond mijn vader daar met twee soldaten. Hij was net overgeplaatst naar het vliegveldje en kwam een paar uurtjes thuis slapen. Beneden hij had zijn spullen neergelegd, waaronder zijn pistool. Net toen hij beneden kwam, was ik een dingetje met een touwtje eraan goed aan het bestuderen. Toen kreeg ik een klap voor mijn kop. Bleek het een handgranaat te zijn. Ja wist ik veel, ik was 4 jaar.’


Hoe komt u aan de verzetskranten?

‘Tijdens de oorlog zat mijn vader in het verzet. Hij schreef voor de geheime krant Paraat. Ook smokkelde hij wel eens wapens. Zo stond hij een keer in de tram met een tas vol wapens toen de Duitsers de tram stopten en de mensen kwamen controleren. Hij dacht: “Nou ben ik er geweest met mijn tas vol wapens.” Gelukkig sprak hij een aardig woordje Duits. Hij zei tegen de soldaten dat het schandalig was dat de tram werd gestopt. Hij vertelde dat hij onderweg was naar het hoofdkantoor van de Duitse legerleiding en zo zou hij nooit op tijd komen. “Je houdt mij hier op in de tram!”, zei hij. De Duitsers trapten erin en lieten hem zonder te controleren gaan. Daar was mijn vader mooi op het nippertje ontsnapt.’

           

Erfgoeddrager: Youssra

‘’We werden wel creatief van de honger’’

‘Jullie zijn tot in de puntjes voorbereid op het interview!’ riep Adri Frijlink toen hij de vragenlijsten van Rico, Santiago en Youssra van de Montessorischool in de Azaleastraat zag. In de oorlog woonde hij toevallig vlakbij de school, op de Wingerdweg. Na afloop van het gesprek vond Santiago het best erg voor Adri Frijlink dat al die heftige herinneringen weer opborrelden in zijn hoofd. Youssra was verrast dat sommige oorlogsverhalen helemaal niet zo somber waren… maar juist grappig.

 

Wat at u tijdens de oorlog?
“In het begin van de oorlog aten we nog wel brood en aardappelen. Groente en vlees waren al snel schaars. Tijdens de Hongerwinter in 1944 raakte al het eten in de stad op. In de Ritakerk aan de Hagendoornweg werd toen een gaarkeuken opgericht, waar juffrouwen een soort soep van aardappelen en schillen uitdeelden. Mijn grote broer en ik holden er na school naartoe met vier kleine pannetjes. We hoopten dat we dan meer soep kregen dan als we één grote pan meenamen. Ja we werden wel creatief van de honger… We aten ook suikerbieten. Dat zijn een soort grote witte bieten die mijn moeder kocht en waarmee ze van alles maakte. Ze raspte die bieten tot pulp en bakte er koekjes van. Nu zou je zeggen ‘bah wat is dat voor viezigheid’, maar toen zei je ‘oh, wat lekker, mam’, zulke erge honger hadden we. Sommige mensen in de buurt aten zelfs stiekem de kat van hun buren op, maar dat hebben wij nooit gedaan hoor.”

Wat vond u spannend tijdens de oorlog?
“Tijdens de oorlog had je in elk gebouw van de gemeente Duitse soldaten die de wacht hielden. Ook in het Florabad zaten twee Moffen, zo noemden we de Duitsers toen. Het waren nog jonge soldaten met geweren. Vaak zaten ze op het bankje aan de kant wat te rommelen met meiden uit de buurt. Op een dag speelde ik met een vriendje in het zwembad tot we ineens een harde knal hoorden en we een soldaat in het water zagen vallen. Bleek dat een van die meiden had gevraagd of ze even zijn wapen mocht vasthouden. Maar de wapens waren geladen en ze knalde zo die Duitser het bad in. Mijn vriendje en ik schrokken natuurlijk vreselijk en we renden gelijk naar huis. Toen ik thuis kwam, kreeg ik van mijn moeder een standje want ik was mijn slippers en handdoek vergeten. Toen moest ik van haar weer teruglopen naar het zwembad om die op te halen.”

Hoe ging het toen de oorlog was afgelopen?
“Toen de oorlog ten einde was, werd er in de buurt gelijk gefeest op straat. De buurvrouw bakte koekjes, een ander zorgde voor limonade en er was zelfs een goochelaar. Maar wat op mij ook grote indruk heeft gemaakt is dat de meisjes die met de Duitsers hadden geflikflooid, direct na de oorlog achterna werden gezeten. Iedereen in de buurt wist natuurlijk wie dat waren. Tot op het dak werden ze achtervolgd, en dan werden ze naar beneden gesleurd en kaalgeschoren. Met een pot rode menie over hun hoofd werden ze op een kar rondgereden door de straten. Zo werd wraak op die meisjes genomen. Eigenlijk is het wel idioot van de mensen die dat deden, het is zeker niet goed te praten… Maar wel te begrijpen, iedereen was even ‘kierewiet’ geworden omdat de ellende van de oorlog eindelijk voorbij was.”

Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink

Erfgoeddrager: Youssra

‘’In de trein bij Berlijn worden de mannen van de vrouwen gescheiden’’

Het is even lastig schakelen voor Asma, Youssra en Lia van de IJpleinschool in Amsterdam-Noord. Christian Meyer vertelt hen niet zijn eigen verhaal – hij is net iets na de oorlog geboren – maar het oorlogsverhaal van zijn vader en moeder. Zijn moeder Corrie is de dochter van Jacques Kattenburg, de directeur van regenjassenfabrikant Hollandia-Kattenburg in Amsterdam-Noord, en zijn vader een Deense medewerker van Hollandia-Kattenburg. Als het interview klaar is, bedanken de kinderen Christian Meyer voor zijn ontroerende verhalen. Christian zegt blij te zijn dat de IJpleinschool zo veel eer bewijst aan het monument dat is opgericht ter nagedachtenis aan de vermoorde werknemers van de Kattenburgfabriek.

 

Bent u Joods?
“Eigenlijk ben ik maar voor driekwart Joods. Ik ben ook christelijk gedoopt. Dat hebben mijn ouders voor mijn oma gedaan, voor de vorm. Mijn ouders waren liberale Joden. Ze gingen niet naar de synagoge. Voor de oorlog werd mijn moeder verliefd op een Deense stagiair – mijn vader – die in de fabriek van haar vader werkte. In 1937 trouwen zij met elkaar. In Hollandia-Kattenburg werkten in die tijd heel veel Joden. Als de Duitsers Nederland bezetten, hopen de Joodse werknemers van Hollandia-Kattenburg dat ze vanwege hun werk – in de fabriek worden Duitse uniformen gemaakt – niet naar de concentratiekampen worden gestuurd. Maar op 11 november 1942 worden alle 367 Joodse werknemers toch opgepakt. Tegelijkertijd worden hun familieleden uit hun huizen gehaald en komen zij via de Hollandsche Schouwburg en de gevangenis in Scheveningen in Westerbork terecht. Van daaruit worden ze doorgestuurd. Acht van hen overleven de Duitse concentratiekampen.”

Waarom vluchtten uw ouders naar Denemarken?
“Omdat mijn vader Deens is, worden mijn ouders met mijn twee oudere broertjes in 1943 naar Denemarken gestuurd. Ook Denemarken is een bezet land en daarom proberen ze op een nacht naar Zweden te vluchten. Als mijn ouders en broers op weg zijn naar de haven waar ze de oversteek naar Zweden willen maken, komt er een Duitse politieauto langs. Het gezin verstopt zich snel en gaat weer verder als de kust veilig lijkt. In de buurt van de haven zien zij opnieuw de lampen van een Duitse auto. Ze verstoppen zich in de tuin van een villa, maar worden toch gepakt. Vanaf het Deense verzamelkamp voor Joden gaan ze per trein richting Berlijn. Vlakbij Berlijn wordt de trein stil gezet en worden de mannen van de vrouwen gescheiden. Mijn moeder wordt met haar twee kleine kinderen naar Ravensbrück gebracht en mijn vader komt in Sachsenhausen terecht. Omdat mijn vader denkt dat de scheiding maar tijdelijk is, neemt hij alle koffers mee. Als hij ziek wordt en naar een ziekenhuis wordt gebracht, blijft hij de koffers met zich mee zeulen.”

Was het moeilijk voor hen om het concentratiekamp te overleven?
“Uiteindelijk wordt mijn moeder naar Theresienstadt gestuurd. Soms neemt het lot een positieve wending. Als mijn vader uit het ziekenhuis komt, wordt ook hij naar Theresienstadt gestuurd. Als hij in het nieuwe kamp aankomt, ziet hij op een hoek van een straat een kleine vrouw, bleek en in elkaar gedoken zitten. Hij kan niet geloven wat hij ziet. Het is werkelijk zijn vrouw Connie. Dat zij en de kinderen weer bij elkaar kunnen zijn, zelfs in een huis kunnen wonen, maakt het overleven van de oorlog een stuk gemakkelijker. Na de oorlog start mijn opa Hollandia-Kattenburg weer op. Ook mijn vader gaat weer voor Kattenburg werken.”

Christian Meyer leest tijdens het interview voor uit het boek dat zijn ouders hebben geschreven over hun oorlogstijd. Het boek, dat in Denemarken is verschenen, heet Onze Belevenissen in Oorlogstijd. Het is een prachtig document ter herinnering aan Corrie en Sven Meyer-Kattenburg.

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892