Erfgoeddrager: Ymke

‘Op de klassenfoto zie je dat niemand lachte’

Casper, Ymke en Isa zaten al klaar achter hun laptop op OBS De Weidevogel in Ransdorp en Rafaël, die ziek was, kon gelukkig ook deelnemen met zijn laptop vanuit huis. Even later kwam ook Els Burger vanuit haar huis in beeld. Na wat opstartperikelen door haperend geluid kon het interview beginnen.

Wat merkte u en uw familie van de oorlog?
‘Dat we in oorlog waren, kwamen we via-via te weten, want er was geen televisie en er waren geen kranten meer. Mijn vader werd net als de andere mannen in Nederland te werk gesteld in Duitsland. Daar moesten hij en mijn oom werken in een munitiefabriek. Soms mocht hij naar huis komen, maar als hij naar huis mocht dan moest mijn oom blijven en andersom. Dit deden ze zodat mijn vader niet zou onderduiken, want als hij dat zou doen zouden ze mijn oom straffen.

‘We hadden steeds minder voedsel. Mijn moeder ging op de fiets naar Edam in de hoop daar nog iets te vinden. Toen ze weg was is de Fokkerfabriek gebombardeerd. Die was vlakbij en ook bij ons in de straat is een bom afgegaan. Gelukkig waren wij bij mijn opa en oma. De ramen en deuren waren beschadigd en daardoor moesten we tijdelijk ergens anders wonen. Datzelfde gebeurde ook met de school.

‘Aan het einde van de oorlog ging ik naar de kleuterschool in de Mussenstraat. Ik was toen vier jaar. Op de klassenfoto die toen gemaakt is, zie je dat alle kinderen donkere kleren aan hadden en niemand lachte. Op de klassenfoto na de oorlog is dat heel anders.

‘Mijn opa en oma woonden aan de Leeuwarderweg. Opa had een radio waar we soms stiekem naar luisterden. Ik mocht dit aan niemand vertellen, want je mocht geen radio in het bezit hebben van de Duitsers. De zus van mijn oma en haar man zaten bij de NSB. Als die zouden weten van de radio werd hij zeker in beslag genomen.’

Hoe verging het u en uw naasten na de oorlog?
‘Mijn vader kwam natuurlijk gewoon weer thuis. Wat wel erg is dat hij nooit een schadevergoeding heeft gekregen voor het feit dat hij in Duitsland moest werken. Mijn oom kreeg die wel, maar die had ook in de gevangenis gezeten. Er werd bij ons thuis nooit meer over de oorlog gesproken. Mijn eigen kinderen willen er nu pas meer van weten. Ik zoek het nu zelf allemaal uit.’

Mevrouw Burger laat de kinderen een aantal foto’s van haar gezin en klas ten tijde van de oorlog zien. Ook toont ze de voedselbonnen en de smeerkaas- en krentenbrood in blik. Vooral dat laatste maakt toch wel indruk op de kinderen. ‘Na de oorlog stonden mijn moeder en ik uren in de rij bij de bakker. Ik herinner me dat er vrouwen flauwvielen door de geur van het brood. Ik woog zelf maar 18 pond na de oorlog. Mijn moeder bracht mij en mijn zus naar een boerderij in Blijham in Groningen. Eén van de mannen waar mijn vader mee samenwerkte in Duitsland, had gezegd dat mijn moeder ons naar zijn ouders in Groningen mocht brengen. Het is heel bijzonder dat deze mensen hun huis voor ons openstelden, ons voedden en voor ons zorgden terwijl ze ons helemaal niet kenden. We hebben altijd contact gehouden met elkaar.

‘Ik had ook een vriendinnetje en als ik met haar meeging na school riep ze altijd naar haar moeder dat ze thuiskwam en dat zij, Marleen, het was. Nadat we binnen waren kwam haar moeder dan achter de kast vandaan. De vader, broer en zus van Marleen waren omgebracht in kampen, omdat ze Joods waren. Daardoor was haar moeder nog steeds doodsbang.’

Wat zou u willen meegeven aan de kinderen van nu?
‘Vrijheid is ontzettend belangrijk. Ik mocht thuis zelf bijvoorbeeld kiezen op welke partij ik wilde stemmen. Ook heb ik vanwege mijn beroep van verpleegster geholpen in Polen en later in Wit-Rusland met het wegbrengen van medicijnen en hulpgoederen aan de onderdrukte bevolking. Ook daar heb weer die onvrijheid gezien. In de jaren zeventig liep ik met de Dolle Mina’s voorop, want ik wilde ook stemrecht en ik wilde mijn baan kunnen behouden nadat ik trouwde. Jullie hebben al deze vrijheden aan vrouwen zoals ons te danken. Mensen moeten wat toleranter zijn. Je moet alles kunnen zeggen, maar je moet letten op hoe je dat doet. Wilders bijvoorbeeld, strijdt al twaalf jaar voor waar hij voor staat. Hij slaat vaak wel een beetje door, maar wat hij zegt klopt soms wel, want het is wel waar de gewone mensen over mopperen. Hij woont al twaalf jaar op geheime adressen en moet beveiligd worden. Dat zou niet nodig moeten zijn in een welvarend land als Nederland.’

Erfgoeddrager: Ymke

‘We zongen liedjes op het bordes van het Zonnehuis’

Astrid Visser woonde tijdens de oorlog nog in Tuindorp-Oostzaan, maar tegenwoordig in Amsterdam Zuidoost, in een heel gezellig huis. Ze was vroeger een ondeugend meisje, vertelt ze aan Lara, Noor en Ymke van de Twiskeschool in Noord. Ze stond meer op de gang dan dat ze in de klas was. Soms pakte ze een jas van de kapstok, nam een aanloop en gleed dan zo over de tegelvloer. Of ze kroop via de gang het plafond op, maar dan moest je heel voorzichtig zijn dat je alleen op de balken kroop anders zakte je er zo doorheen. Dat soort stoute dingen. Lara, Noor en Ymke vinden dat wel leuk om te horen.

Wat dacht u toen er een bombardement was op uw school ?
‘Ik kan je wel vertellen dat ik helemaal niet bang was, ik vond het heel spannend. Ik zat nog op de kleuterschool in Tuindorp Oostzaan, de Orionschool, en op het schoolplein hadden we een hok waar je emmertjes en schepjes in opbergt. Toen het bombardement begon, gingen we met de twee juffen in dat hok schuilen. Wij moesten met ons hoofd tussen onze benen zitten en dan ging de juffrouw ons voorlezen. Maar de juffrouw moest steeds harder schreeuwen, want het was zo lawaaierig. Het was maar goed dat we daar zaten want in onze school zat na afloop van het bombardement geen enkele ruit meer. En op de school naast ons, een katholieke jongensschool, was een bom gevallen. Al die jongens en de frater waren dood. Dat was heel vreselijk.’

Had u ook Joodse vrienden?
‘Ik had een Joods vriendinnetje, Shirley Gobitz. Die kwam wel bij ons thuis, dat mocht eigenlijk helemaal niet… maar ze kwam stiekem via het achterpad. En dan gaf mijn moeder haar wat te eten ook al hadden wij zelf niet zoveel. Zij woonden op de Kometensingel, daar waren ze ook ondergedoken. Als er een inval dreigde, hing onze dokter een heel groot papier op hun huis met de tekst: hier heerst een besmettelijke ziekte. En dan gaf hij mevrouw Gobitz een rood bietje waarmee ze allemaal rode spikkeltjes maakten zodat het leek of ze de mazelen hadden. Dan kwamen de Duitsers ze niet ophalen.’

Had u ook nog huisdieren?
‘We hadden een hond Fanny, dat was een vuilnisbakkenrassie. Op een dag was Fannie weg. Ik wist natuurlijk van niks. Hij was weggelopen, zei mijn moeder. Die avond aten we konijn, best lekker. Later heeft mijn moeder me verteld dat het Fanny was.’

Wat deed u op Bevrijdingsdag?
‘Overal was het feest en we zongen liedjes op het bordes van het Zonnehuis. Er was ook een optocht die hebben we nog hebben gewonnen, ik samen met een neefje van de hoofdonderwijzer van de Meteorenschool. Ik was verkleed als een hazenmoeder, hij was hazenvader en twee kleine neefjes van hem waren onze hazenkinderen. Ze zaten op een bolderkar en wij trokken hen. Aan de kar hingen bossen met wortelen, maar uiteindelijk hing er alleen nog het loof. De wortelen hadden we opgegeten. Zo net na de oorlog hadden we natuurlijk nog best veel honger…’

                                                          

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892