Erfgoeddrager: Yassine

‘De kokkie rook het beste, ik stond altijd tegen haar aan’

Nadat wij, Janaya, Malyar, Yassine en Jealica, waren aangekomen bij zorgcentrum Het Schouw in Amsterdam-Noord, leidde een vriendelijke vrouw ons naar Henk Heikoop (87). Hij zag er heel ontspannen
uit en hij had een uitstraling die vertelde dat hij er zijn in had. Meneer Heikoop is geboren in voormalig Nederlands-Indië en in 1942 naar Nederland verhuisd. Na de oorlog, in 1946, emigreerde hij naar Curaçao.

Hadden jullie vroeger ook bedienden bij jullie thuis?
‘We hadden vier bedienden. Een zorgde voor het eten (Kokkie), een ander voor de kinderen en deed de was, een deed de tuin en een bediende deed het huishouden. De bediendes zag ik vaker dan mijn ouders, ze voelden ook meer als mijn ouders. We zagen onze ouders bijna nooit. Je zou denken dat de Baboe ons favoriet was omdat die voor de kinderen zorgde, maar onze favoriete bediende was Kokkie. Zij nam ons mee naar buiten en deed alles met ons. Voor de meest simpele dingen, zoals gordijnen openen, werden de bedienden geroepen. Voor een kind was dat natuurlijk heel erg normaal. De bediendes roken heerlijk naar zweet en knoflook, dat vonden wij lekker ruiken. De kokkie rook het beste, ik stond altijd tegen haar aan. Toen ik ging studeren in Den Haag, zat ik eens in een bioscoop naast iemand (een oud Indisch vrouwtje) die naar moeder rook, die geur was een herinnering aan onze bedienden.’

Hoe zag uw leven er vroeger uit?
‘Het leven in Nederlands-Indië was even mooi als in Curaçao. Ik had het in beide landen hartstikke goed. Ik woonde in een luxe villa met een grote tuin. Met de bediendes voelde ik me meer verwant dan met mijn biologische ouders. Ik voel me nu wel schuldig dat mijn huishouden bediendes had. Als een vader zijn kind erkende, werd dat behandeld als Nederlander. Je had dus geluk als je werd behandeld als Nederlander. Je werd geleerd om zo Nederlands mogelijk te zijn, de Nederlandse taal te spreken en om de Nederlandse cultuur en geschiedenis te leren.’

Hoe heeft u de oorlog ervaren?
‘Eens in de vier jaar gingen we op Europees verlof en verbleven we vier maanden in Nederland. In de zomer van 1942 vertrok mijn gezin dus vol koffers met zomerkleding naar Nederland. Door de oorlog konden we niet meer terugkeren naar ons huis in Indonesië. We maakten de oorlog in armoede mee en we zijn bijna verhongerd. We wilden heel graag terug. Ondertussen veroverde Japan Indonesië. Alle blanke mensen in Indonesië gingen in kampen en die hadden het een stuk slechter dan wij het hadden in Europa, dus je zou kunnen zeggen dat we geluk hebben gehad dat we op Europees verlof waren. Toen kwam de bevrijding. Als ik nu terugdenk aan de oorlog denk ik vooral aan de constante angst die je voelt omdat je niet weet wat er gaat gebeuren.’

Hoe kwam u op Curaçao terecht?
‘Mijn vader werd door Shell naar Curaçao gestuurd. Een jaar later gingen mijn
broertje, moeder en ik ook naar Curaçao met het vliegtuig. We gingen van Nederland naar Lissabon naar Portugal naar Afrika naar Zuid-Amerika naar Suriname, en zo kwamen we eindelijk na zeven dagen aan op Curaçao. Hier begon mijn tweede tropisch leven. We werden opgehaald door mijn vader en reden in de nacht door het donker. Je ruikt van alles en je ziet overal lichtjes maar je weet nog niet hoe het er allemaal uitziet, dat zie je pas de volgende morgen. De oorlog was daar niet geweest dus het ging goed met de plaatselijke bevolking. Op Curaçao begon mijn puberteit dus ik ging vaak uit, veel feesten, zwemmen… Ik haalde lage cijfers op school en deed alles behalve leren. Toen ik 20 was, was ik eindelijk klaar met de middelbare school en ging ik studeren in Nederland. Mijn favoriete herinnering op Curaçao is dat ik ‘s nachts met de auto naar mijn vrienden ging en dan gingen we zwemmen aan de zuidkust. Na het zwemmen gingen we weer naar huis. Mijn vader heeft dat nooit geweten.’

De leerlingen van de Nieuwe Havo hebben het interview zelf uitgewerkt.

Erfgoeddrager: Yassine

‘De kogels vlogen om mijn oren’

Nmachi, Raudha, Sofia, Ramses, Ayoub, Yassine en Bilal interviewden Frederika de Boer-Blom. Zij werd geboren in Amsterdam-West, maar verhuisde tijdens de oorlog naar Amsterdam-Oost. De leerlingen van de Flevoparkschool zitten op het schoolplein in een kringetje om Frederika heen en luisteren aandachtig naar haar verhaal.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Ik woonde toen nog in Amsterdam-West. Er ging een luchtalarm af en ik weet nog dat ik aan mijn vader vroeg: ‘Wat is dat voor een geluid?’ Toen zei mijn vader: ‘Nu is het oorlog.’ Maar je weet niet wat dat is als je vier of vijf jaar oud bent. Mijn moeder wilde verhuizen naar Oost. Haar broers en zuster woonden in Nes aan de Amstel en die verbouwden allemaal aardappelen, groenten en fruit. Dat brachten ze wel eens met een handkar of een melkwagen. Nu woonden we dichter bij de familie en konden ze makkelijker eten brengen. Ik ging naar de Pastoor Hesseveldschool, in de Obistraat.’

Heeft u wel eens sirenes of bommen gehoord in de oorlog?
‘Ja, er ging vaak een luchtalarm af. Dan moest je maken dat je naar huis ging. Eén keer kon ik nergens op tijd binnen zijn. Er werd geschoten en de kogels vlogen om mijn oren. Een rijwielhandelaar haalde mij naar binnen. Ik was zo bang; ik was nog zo klein. Van angst had ik in mijn broek geplast. Mijn vader en moeder waren blij dat ik weer heelhuids thuiskwam. Je was vaak bang dat er een bom viel of dat er geschoten werd. Bij ons in Oost is gelukkig nooit een bom gevallen. Wel een keer bij mijn familie in Nes aan de Amstel. Ik lag in de slaapkamer van mijn oma. Mijn oma was heel gelovig dus ze had overal Mariabeeldjes en kruizen staan. Hierdoor voelde ik me zo veilig. Even later kwam iedereen uit bed. Iets verderop in het weiland was een bom gevallen. Daar ben ik later met mijn vader nog gaan kijken. Er was niets geraakt, maar het gaf wel een harde knal en er was een diep gat in de grond gemaakt.’

Ging u nog wel eens naar uw familie toe?
‘Ik ging een keer met mijn vader mee op de transportfiets om naar een tante te gaan in Nes aan de Amstel. Langs de Amstel was een plek waar allemaal Duitsers stonden. We moesten afstappen. Ik moest huilen, want ik vond het eng, al die Duitse soldaten in uniform. Ik was misschien zes of zeven jaar oud. Er werden meer mensen met een fiets aangehouden. Iedereen moest zijn/haar fiets afgeven. Wij moesten nog een heel eind fietsen en wandelen naar mijn familie. Mijn vader sprak een beetje Duits en ging in gesprek met een Duitser. Uiteindelijk mochten we doorgaan en de fiets houden. Alle anderen moesten wel hun fiets inleveren. We hebben de fiets daarna bij een oom afgegeven en zijn verder gaan lopen. We moesten wel minstens tien kilometer lopen. Bij een kennis in de buurt heb ik onderweg nog een bord pap gekregen.’

Heeft u honger gehad tijdens de oorlog?
‘Ja, je hebt vast wel gehoord van suikerbieten. Die werden in de oorlog gekookt, fijngemalen en dan werden er koekjes van gemaakt. Het was een hele vieze smaak; ik vond het niet lekker, maar ik heb er vast wel eens een hap van genomen. Door de familie van mijn moeder zijn we gered, omdat zij eten verbouwden en dat naar ons brachten. Dat is ons geluk geweest. Bij de kruidenier kreeg je een bord pap tussen de middag, dat was alleen voor kinderen. Ik vond het niet lekker, maar er was niet veel anders. En ook kon je soms met een pannetje naar de gaarkeuken, daar kreeg je een lepel soep. Nou ja, het was meer water dan soep. De gaarkeuken was vaak in een school, ingericht als keuken.’

Erfgoeddrager: Yassine

‘Hij zal toch niet schieten, dacht ik’

Geesje de Vries is een hele poos opgenomen in een verzorgingshuis. Ze is heel blij weer thuis te zijn tussen haar vertrouwde spulletjes en ook dat ze haar belevenissen weer aan kinderen kan vertellen. Ook Marlinda, Yassine, Manar, Jeroen van de Twiskeschool vinden het fijn dat ze haar kunnen spreken over haar oorlogsherinneringen in Noord.

We hoorden over uw broertje en een boot, wat gebeurde er precies?
‘Ik was tien jaar in de oorlog, mijn broertje was pas acht. Hij trok op met een groepje jongens dat werd geleid door onze buurjongen Frans van vijftien jaar. Op een dag belandden de jongens vlakbij de Motorwal, waar toen net een luchtgevecht was begonnen. Ze verstopten zich in de kajuit van een bootje van de Duitsers. Een grote koperen schroef hadden ze buiten boord gezet, zó de plomp in, het IJ in. Dat mocht natuurlijk niet. Mijn broertje en zijn vriendjes moesten daarom mee naar het politiebureau. Wij wisten van niks, maar ’s middags ging de bel. Ik deed pas open nadat mijn moeder de radio had verstopt. Een Nederlandse SS’er kwam op me af met een getrokken revolver. ‘Jezus, hij zal toch niet schieten?’, dacht ik. Dat deed hij gelukkig niet. Wel schreeuwde hij waar mijn vader was ‘Ausweiss!’, zei hij tegen mijn vader. Zijn papieren waren in orde. Toen vertelde hij het verhaal van het bootje aan mijn ouders. Gelukkig is alles uiteindelijk goed gekomen en is mijn broer vrijgelaten.’

Kende u ook Joodse kinderen?
‘Schuin tegenover ons in de Spechtstraat woonde mijn vriendje Max, op nummer 19-I hoog. Hier aan de muur heb ik nog een foto van hem hangen. Met hem speelde ik altijd op straat.. Op een dag ging ik naar buiten om Max op te halen, maar hij was er niet. Ik vroeg aan mijn vriendinnetjes waar hij was en ze zeiden dat hij was opgehaald. Hij is naar de Hollandsche Schouwburg gebracht. Daar moest ie wachten, net als alle andere Joden uit Amsterdam. Met zijn vader en moeder is Max afgevoerd naar Westerbork door de Duitse soldaten. En daarna vergast in Auschwitz. Als ik naar zijn foto kijk of over hem praat, word ik altijd weer heel verdrietig.’

Kende u NSB’ers?
‘De familie van buurjongen Frans waren geen NSB’ers, maar hun dochter Tinie was getrouwd met een Duitser en de andere dochter, Josje, ging met iemand van de Wehrmacht. Die meiden kregen práchtige kadootjes! Leren jasjes en prachtige roze onderjurken zag ik aan de lijn hangen. Dat wilde ik ook wel want ik was 14 jaar. Maar met een Duitser omgaan? Dat was de ver-van mijn bed-show! Meisjes die dat deden, werden na de oorlog kaalgeschoren en met teer ingesmeerd. Dan werden ze op een kar rondgereden zodat iedereen kon zien wat ze gedaan hadden. Zo is ook mijn buurmeisje Nel meegenomen. Ze liep later met een hoofddoek om haar kale hoofd te verbergen.’

Erfgoeddrager: Yassine

‘Mijn ouders hadden een banketbakkerij aan het Mosplein’

Het interview dat Yassell, Yassin, Tufan en Yassine van De Klimop hielden met Ton Freitag, vonden ze heel boeiend. Meneer Freitag was pas 8 jaar oud toen de oorlog begon, maar wist zich nog ontzettend veel te herinneren. Dat vonden de kinderen knap van hem. Zo vertelde hij dat hij een bombardement op de kerk heeft overleefd en dat zijn vader in het verzet zat. Ze hebben veel van hem geleerd en bedanken hem voor zijn verhalen.

Wat weet u nog van het bombardement?
‘Het was een groot feest, de katholieke Sint Ritakerk bestond 25 jaar. Op zaterdag was het feest en ik zat in de kerk toen opeens het luchtalarm afging. Maar ja, dat luchtalarm hoorde je iedere dag vanwege de overvliegende Engelse vliegtuigen. De bisschop maakte zijn verhaal af, tot we opeens een hele harde klap hoorden. BAM! Ik draaide mij om en zag de hele achterkant van de kerk instorten. Het was ineens donker. Ik dacht dat ik doodging. Gelukkig werd ik onder de kerkbank vandaan getrokken en ben toen heel hard naar huis gerend om het mijn ouders te vertellen. Acht mensen zijn bij het bombardement omgekomen, onder wie twee van mijn vriendjes.’

Kende u veel Joodse mensen?
‘Tijdens één van de bombardementen in Noord was ons huis beschadigd geraakt waardoor we tijdelijk in Zuid woonden. Daar had ik een vriendje, Peter Piek, hij woonde beneden ons en had hele mooie speelgoedautootjes, zo mooi had ik ze niet. Zijn moeder zei nog tegen Peter: ‘Laat Tonnie ook eens met een mooi autootje spelen.’ Ook kreeg ik een kopje thee van haar. Dat vond ik zo bijzonder, want mijn moeder had mij nog nooit een kopje thee gegeven. De volgende ochtend keek ik uit het raam en zag ik een overvalwagen, een Duitse auto, met allemaal mensen erin. Peter en zijn moeder stonden voor de auto en zwaaiden nog naar mij. Ik heb ze daarna nooit meer teruggezien. Daar heb ik toen veel verdriet van gehad.’

Wat deed uw vader in het verzet?
‘Mijn ouders hadden een banketbakkerij aan het Mosplein, waar wij ook boven woonden. Ze hadden een tweede winkel aan de Wingerdweg. Deze moest dicht in de oorlog en werd daarom als wapenopslag gebruikt, ook zaten daar andere verzetslieden ondergedoken. Mijn vader had boven bij ons op zolder een radio verstopt. Elke avond zaten we daar naar Radio Oranje te luisteren. Dan kregen we de berichten uit Londen te horen en wisten we hoe ver de Duitsers waren teruggedrongen. We moesten goed met ons oor dicht bij de radio zitten, want er was veel ruis op de zender. De Duitsers probeerden de verzending namelijk te verstoren. Ook kwamen de mensen van Het Parool, Trouw en Vrij Nederland bij ons radio luisteren. Nu zijn dat grote, dikke kranten, toen waren ze illegaal en slechts een A4’tje met verzetsnieuws.’

Hadden jullie een auto in de oorlog?
‘Tijdens de oorlog mocht je niet autorijden en namen de Duitsers auto’s in beslag. Daarom stond onze auto in de garage. Tijdens de Hongerwinter stonden twee Duitse soldaten met een geweer bij de garage. Ze wilden weten van wie die auto was. Van Freitag, is hen toen verteld. “En waar zijn de banden?”, wilden ze weten. “Die staan bij Freitag op zolder.” De Duitsers gaven mijn vader twee uur de tijd om de banden onder de auto te doen, anders zouden ze hem doodschieten. Mijn vader wilde niet dood, dus die was natuurlijk doodsbang. Met hulp heeft hij de banden weer onder de auto gedaan. Om 6 uur kwamen de Duitsers de auto wegslepen en hebben we de auto niet meer teruggezien.’

Erfgoeddrager: Yassine

‘Vergeet ons niet, schreef Inge – en ik ben ze nooit vergeten’

We hebben met Edith Postma afgesproken op Nieuw Vredenburgh, want dat is precies halverwege de Corantijnschool en haar adres tijdens de oorlog op de Orteliuskade. Yassine, Narkes, Amir en Badenur stellen haar eerst wat vragen en dan lopen we langs het park dat daar toen nog niet was. Gelukkig schijnt het zonnetje en is er geen regen zoals eerder op de dag.

Hoe zag het leven eruit tijdens de oorlog?
‘Ik denk steeds vaker aan vroeger en ook aan de oorlog. Waar nu het park is, waren toen tuinderijen, maar de straat ziet er nog hetzelfde uit. Zelfs de huisnummers zijn nog hetzelfde. Ik zat eerst op de Hoofdwegschool, dat nu de Corantijnschool is, jullie school. Mijn onderwijzer woonde aan de Van Middellandtstraat; ik hing graag onderweg aan zijn arm. Eigenlijk vond ik buitenspelen veel leuker dan school. Of ruzie maken met de jongens van de Augustinusschool. In de oorlog ben ik naar de HBS gegaan en daar zaten Duitsers in het gebouw. Het luchtalarm vond ik eng; dan lag je in bed te trillen en te wachten op het veilig signaal. Maar toch waren er ook wel gezellige tijden, vooral als je ouders je vertelden wat je allemaal weer zou kunnen doen als de oorlog voorbij was.’

Had u vriendjes of vriendinnetjes tijdens de oorlog?
‘Ik had een vriendinnetje in de Orteliusstraat. Zij is een paar weken geleden overleden. Toevallig had ik nu net met mijn auto precies een plekje voor haar deur. Haar vader zat bij de NSB en had ook zo’n poster voor het raam hangen. Ik had nog een ander vriendinnetje, Inge. Zij woonde in het volgende blok aan de Orteliuskade en we liepen vaak met zijn drieën naar school. Inge wilde nooit bij dat andere vriendinnetje naar binnen, want Inge was Joods. Zij had opeens een ster op en moest naar een Joodse school. Ze kwam wel nog vaak bij mij spelen. In de oorlog heeft ze nog in mijn poesiealbum geschreven, ook namens haar broertje en zusje, een schattige tweeling. Zoals je in het poesiealbum ziet, konden ze vroeger heel mooi schrijven.’

Kocht u wel eens iets tijdens de oorlog?
‘Al had je veel geld, je kon niks kopen want er was niks. We hebben wel honger gehad en dat werd steeds erger. Mijn moeder zat elke avond bonnetjes te knippen. We gingen vaak met honger naar bed en aan het eind van de oorlog gingen mensen zelfs dood van de honger. Alle fietsen waren afgepakt, of je had alleen nog een fiets met houten banden. Ik had geen winterjas en toen heeft mijn moeder een jas genaaid uit haar oude zwarte jas. Kinderen droegen toen geen zwart, dus ze had een rode voering erin gemaakt. Het leek per ongeluk op een NSB-uniform. Inge zei: “Zo wil ik niet meer naast je lopen”. Mijn moeder heeft alle rood er weer afgehaald en veranderd in blauw.’

Wat is er gebeurd met Inge?
‘Op een dag zei mijn moeder: ik denk dat Inge en haar familie zijn weggehaald. De ramen van hun huis waren dichtgetimmerd. Ik heb daarna nooit meer wat van haar gehoord. Ze zijn naar de kampen gegaan en vermoord. In mijn album schreef Inge: ‘vergeet ons niet’. En ik ben ze ook nooit vergeten. Kijk, in deze portiek woonde ik! Hier heb ik na de oorlog nog staan zoenen met mijn vriendje. Dag huis, ik zie je waarschijnlijk nooit meer. Hier verderop ligt een stolperstein voor Jacques Aa; ik kende zijn kinderen ook wel. Misschien komen er ook ooit nog eens van dit soort steentjes voor Inge en haar familie.’

        

 

Erfgoeddrager: Yassine

‘De deur werd opengegooid en er kwamen vier grote, Duitse soldaten met geweren binnen’

Pom, Silas, Terje en Yassine gingen op bezoek bij Jenny de Jong op de Bilderdijkkade om haar te interviewen. Mevrouw de Jong woont nog in hetzelfde huis als tijdens de oorlog. De verhalen die de leerlingen van de Admiraal de Ruyterschool te horen kregen, kwamen daardoor extra tot leven. Ze zaten immers in het huis waar het allemaal was gebeurd!

Hoe veranderde uw leven tijdens de oorlog?
‘In eerste instantie merkte je niet zo veel. Langzamerhand veranderde de situatie en kwamen de Duitsers met steeds meer regels, vooral tegen joodse mensen. De Duitsers hadden een hekel aan joden. Ineens moesten zij een ster dragen, zodat iedereen kon zien dat zij van joodse afkomst waren. Bij ons in de klas zat een joods meisje, Truusje. Ook Truusje kwam op een dag naar school met een ster op. In de klas zongen we wel eens Nederlandse liedjes, ook al mocht dat eigenlijk niet van de bezetter. Op een warme dag deden we de ramen van het klaslokaal open en stelde de juf voor om Nederlandse liedjes te zingen. Wij vonden het wel leuk om iets te doen wat niet mocht, dus wij zongen allemaal hard mee. Ineens werd er hard op de deur gebonsd. De deur werd opengegooid en er kwamen vier grote, Duitse soldaten met geweren binnen. De juf en Truusje moesten mee. Wij begonnen allemaal hard te huilen. Na twee dagen kwam de juf weer terug, maar Truusje is nooit meer teruggekomen.’

Was u wel eens bang in de oorlog?
‘Hier op het plein was een schuilkelder gebouwd. Mijn moeder drukte me op het hart dat ik meteen die schuilkelder in moest als het luchtalarm afging. Er stonden altijd twee soldaten op wacht die zorgden dat iedereen naar binnen ging als het luchtalarm klonk. Ik wilde echt niet in zo’n eng ding zitten met de deur dicht met al die vreemde mannen. Op een dag vroeg mijn moeder of ik even een boodschap voor haar wilde doen op de Bilderdijkstraat. Ik had de boodschappen gehaald, ik liep terug over het plein en toen ging het luchtalarm af. Ik schrok zo verschrikkelijk. Die twee mannen die voor de schuilkelder stonden, riepen naar me dat ik de schuilkelder in moest, maar ik wilde niet! Ik gooide mijn mandje met boodschappen op straat en ik ben hard naar huis gerend. Ik wilde nooit meer boodschappen doen. Het luchtalarm ging regelmatig af, ook ’s nachts. Ik ging thuis dan altijd tussen twee kasten in staan. Ik denk niet dat het geholpen zou hebben, maar ik was zo bang altijd.’

Zijn hier in de buurt wel eens bommen gevallen?
‘Wij gingen elke zomervakantie naar onze opa en oma in de Achterhoek. Op een ochtend, toen we daar weer vakantie vierden, werd er een telegram bezorgd met het bericht dat we snel terug naar Amsterdam moesten komen. Toen we hier aankwamen, zagen we dat de hele Bilderdijkkade was afgezet. Er bleek een granaat in ons huis te zijn gevallen. Gelukkig was hij niet ontploft, maar wat was het een puinhoop! Ik kon alleen maar vragen of mijn pop nog wel heel was gebleven, terwijl het hele huis in puin lag. De granaat was door het dak gevallen, daarna door het bed van mijn ouders, vervolgens door mijn bed en uiteindelijk was hij in een kast blijven hangen op de etage onder ons. Onze onderburen hadden niet eens gemerkt dat er een granaat in hun kast was beland, zo doof waren ze. We hebben twee maanden in een hotel moeten slapen voordat het huis weer was opgeknapt.’

Hoe vond u het om Duitse soldaten te zien lopen op straat?
‘Mijn tante Marie heeft vooral iets engs meegemaakt met Duitse soldaten. Zij werkte in een kiosk op de Weteringschans. Opeens kwamen er drie grote wagens voorrijden. Uit twee van die wagens kwamen Duitse soldaten springen. Iedereen moest blijven staan. Als je niet bleef staan, kreeg je een klap met een geweer. Tante Marie werd uit de kiosk gehaald en moest blijven kijken. Uit de laatste wagen kwamen tien jongens, die op een rijtje werden neergezet. Die jongens werden allemaal ter plekke doodgeschoten. Zelf heb ik de schietpartij op de Dam meegemaakt. Ik zag hoe drie Duitse soldaten vanaf een balkon op de menigte aan het schieten waren. Een baby voor mij viel uit de kinderwagen en was dood. Ik heb met mijn vriendinnetje gerend en gerend. Het was vreselijk hoe al die mensen voor mijn ogen werden dood geschoten. Ieder jaar op 7 mei belt mijn vriendin van toen me nog op en dan hebben we het er over hoe erg het was.’

Erfgoeddrager: Yassine

‘Er zit nog steeds een litteken in mijn knieholte’

Herbert Gunst was acht toen de Tweede Wereldoorlog begon. Hij vertelt aan Frida, Yassine, Karshma en Auryn van de Rosa Boekdrukkerschool hoe dat was en hij laat hun ook zijn oude huis, om de hoek van hun school, zien.

Hoe wist u dat het oorlog was?
‘Ik werd wakker van knallen. Eerst dacht ik dat er weer een prinsesje of prinsje geboren was, want toen Beatrix was geboren deden ze dat ook. Maar moeder haalde me uit bed en toen hebben we voor het raam staan kijken. We zagen de rookwolken bij Schiphol en hoorden het afweergeschut van
het Nederlandse Leger. Mijn moeder bracht me naar school, maar er was geen school, het was oorlog.’

Bent u wel eens bang geweest?
‘Jazeker, naar mate je ouder werd begreep je het allemaal beter en dan werd je wel bang wanneer de vliegtuigen overvlogen, zeker aan het eind van de oorlog. De Duitsers probeerden dan de Engelse en Amerikaanse vliegtuigen uit de lucht te schieten en dan kletterden de granaatscherven op de
straatstenen. De volgende ochtend gingen we die dan oprapen en dan op school kijken wie de mooiste had. Daarom heb ik nu nog een hekel aan het geknal van vuurwerk. Maar eigenlijk ging het leven, heel gek, gewoon door. Je vader en moeder zorgden voor je, je ging naar school, weliswaar
halve dagen, maar toch.’

Heeft u ook leuke herinneringen aan die tijd?
‘We haalden wel kattenkwaad uit. Net voorbij de Orteliusstraat hield de stad op, daar was een grote zandvlakte en dat was ons speelterrein. Ietsje verder was landbouwland.  Daar roosterden we de aardappelen, die we op weg bij groenteboer Fred Loyen aan de Jan Evertsenstraat hadden gepikt, op een fikkie. Ook moesten ik een keer met mijn vriendje Wimpie voor Duitse soldaten ijs halen. Dat moest twee keer. De eerste keer hadden we niet het goede ijs gehaald. Het moest ijs van Koco zijn, de joodse ijszaak op de Jan Evertsenstraat terwijl Duitse soldaten niks bij Joden mochten kopen.’

Wat was het ergste dat u in de oorlog heeft meegemaakt?
‘De Hongerwinter. Er was gewoon geen eten. Je kon als kind met je pannetje, bij de centrale keuken in de rij gaan staan voor een soort soep. Er waren ook wel mensen die niet in de rij wilden staan, die schepten het dan heel snel uit de pannen wanneer het naar de uitgifteplek werd gebracht. Er was
ook geen brandstof voor de kachel. Ik ben toen een keer met een houten balk vanuit de Jordaan helemaal naar huis gelopen.’

Kende u iemand die werd weggevoerd?
‘Mijn vader was weliswaar ziek geworden van de honger in de hongerwinter, maar toen hij in november 1944 werd opgeroepen om schuttersputjes te gaan graven in het oosten van Nederland, is hij toch gegaan. Hij kreeg daar eten en dan hadden wij hier met één persoon minder meer voor onszelf. Wij hadden joodse buren in de straat, de familie Bremer, die waren opeens weg. Je vroeg niks, bovendien werd er met kinderen niks besproken zoals nu.’

Hoe was het om de schietpartij op de Dam op 7 mei 1945 mee te maken?
‘Een verrassing! Ik ging met een vriendje feesten op de dam en ik klom in een lantaarnpaal om beter te kunnen zien. Ineens werd er geschoten vanuit een gebouw recht tegenover mij en ik zat vast aan de lantaarnpaal met mijn linkermouw. Uiteindelijk ben ik weggekomen. Onderweg zag ik nog een
mevrouw dood op straat liggen. Ik bleek ook te bloeden, ik heb nog steeds een litteken in mijn knieholte.’

      

Erfgoeddrager: Yassine

‘Ik moest doen alsof ik doof was’

In de oorlog woonde Ardi met haar vader en moeder in de Rijnstraat. Haar ouders hadden daar op nummer 40 een elektriciteitswinkel: Gebroeders Lodder. De familie van Ardi was niet Joods, maar bijna al haar buren waren dat wel.

Hoe beleefde u de oorlog?
“Het leven ging ook gewoon door. Ik was jong. Ik ging naar school. En ik kon niet de hele dag zitten treuren. Ik was altijd druk, maakte lolletjes, maar kon ook gauw huilen. ‘Het is bij jou altijd Jantje lacht, Jantje huilt’, zei mijn moeder dan. Zij leerde me in de oorlog om te zwijgen als je iets gevraagd werd over iemand anders. ‘Ik weet het niet…’ moest ik dan zeggen. Of ik moest net doen alsof ik doof was.”

Kende u Joodse mensen?
“Wij hadden veel Joodse buren. Boven ons, op 2 hoog, woonde mevrouw Natkiel met haar zoons Harry en Siegfried. Ook zij waren Joods. Op een dag hing er een bord op haar deur: ‘Tehuis voor Oude Van Dagen’. Mevrouw Natkiel hoopte dat de Duitsers oude Joodse mensen met rust zouden laten. Daarom nam zij een paar Joodse ouderen in huis, om hen en zichzelf te beschermen. Maar de ouderen werden al snel door de Duitsers opgeroepen. Mevrouw Natkiel vroeg moeder en mij om twee ouderen te helpen bij het plein te komen, waar zij zich moesten melden. Daar stonden meerdere ouderen bij elkaar, met Duitse soldaten erom heen. ‘Dag’ zeiden we. We gaven elkaar een hand. ‘Dag..’ En toen lieten wij hen daar achter.”

Heeft mevrouw Naktiel de oorlog overleefd?
“Op een dag stond er een politieman in ons trappenhuis. ‘Waar ga jij naar toe?’ vroeg hij mij. Ik zei niets. ‘Wie ben jij?’ Weer zei ik niets. ‘Ben jij doof?!’ vroeg de agent. Mijn moeder kwam naar beneden: ‘Dat meisje is doof, ze verstaat u niet,’ zei ze. Die agent was op zoek naar mevrouw Natkiel en haar zoons. Mijn moeder waarschuwde haar, dat ze weg moest gaan en een plek moest vinden om onder te duiken. Ze verschool zich met haar zoons in de zolderkamers op drie hoog. Ze had een vals identiteitsbewijs, mevrouw Potsdijk heette ze volgens dat bewijs. De Duitsers kwamen, trapten de deur in op 2 hoog en liepen door naar 3 hoog. Mevrouw Natkiel liet haar valse kaart zien en kwam ermee weg. Maar een paar dagen later kwamen de Duitsers terug en namen Siegfried, Harry en mevrouw Natkiel mee.. Moeder en ik keken door het raam en zagen hoe ze in een auto moesten stappen.
Alleen haar zoon Siegfried kwam na de oorlog terug.”

Tijdens het interview

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892