Erfgoeddrager: Xavier

‘Ik was te jong om echt bang te zijn’

Keshia, Olivier, Indy en Xavier interviewen de 91-jarige Cor Groenewoud over de Tweede Wereldoorlog. Een grote schaal met lekkers en een keukenblad vol drankjes staat, dankzij Cors dochter, al klaar voor de leerlingen van de Bosschool.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Aan het begin werd Bergen drie dagen lang gebombardeerd. We woonden aan de rand van het dorp en konden vanuit huis het vliegveld, dat aangevallen werd, zien. Dat was heel erg schrikken. We zagen een grote zwarte rookwolk. Nederlandse militairen vluchtten ervan weg en kwamen bij ons schuilen. De bommenwerpers waren toen zo afgesteld dat de bommen ongeveer op het vliegveld vielen; zo precies als nu was het toen nog niet. Als we buiten liepen, was het net als of ze ze boven ons afwierpen! Later wende ik aan de bombardementen. Ik denk dat ik te jong was om echt bang te worden.’

Waar woonde u tijdens de oorlog?
‘We woonden aan de Oude Bergerweg. In 1943 moesten veel mensen uit Bergen weg. Ook wij. Ze verdeelden iedereen over Nederland; wij konden gelukkig terecht bij familie in Kalverdijk. Daar woonden we vlak bij een radiostation waar vijf Duitse militairen de radar bedienden. Vijfhonderd meter verderop stonden de zendmasten in het weiland. Op een dag kwamen er heel veel jagers met vliegtuigen over. Een groep van drie vliegtuigen viel het radiostation aan. We moesten schuilen in huis. De vliegtuigen vlogen laag over de sloot en er werd geschoten. De hulzen bleven op het ijs liggen. De aanval duurde een kwartier. De Duitsers die de radar bedienden kwamen allemaal om.
Regelmatig ging ik met mijn jongere broer terug naar Bergen, even rondkijken. Er reed een stoomtram, genaamd Bello, langs het kanaal van Warmenhuizen naar Alkmaar. We liepen daarna eerst naar Warmenhuizen. Vervolgens gingen we met het trammetje naar Koedijk en vanaf daar liepen we dan naar Bergen. Daar struinden we een tijdje rond. Vooral de neergestorte vliegtuigen vond ik heel interessant. Een keer heb ik een Engels vliegtuig, dat tussen Alkmaar en Bergen door de Duitsers was beschoten, een noodlanding zien maken. Dat vonden we wel interessant, dus gingen we kijken. We zagen toen drie mannen in het weiland. Een hele grote kerel, een kop groter dan de anderen, was de piloot. Aan weerskanten liepen gewapende Duitse militairen. Wat ik nog heel goed weet is dat de piloot sigaretten uitdeelde en dat ze alle drie aan het roken waren. Ze waren met elkaar in gesprek en zo werd de piloot afgevoerd.’

Hoe kwamen jullie aan eten in de oorlog?
‘Mijn oom in Kalverdijk had veel bouwland. Wij kregen een deel daarvan, zodat we zelf groente, aardappelen en tarwe konden verbouwen. Mijn moeder maakte van het tarwe deeg, dat ze kneedde tot een brood. Dat bracht ik vervolgens naar de bakker, die er broden van bakte. Drie kilometer verderop ging ik geregeld vlees halen. Omdat mijn één jaar jongere buurmeisje niet alleen mocht, ging ze met mij mee. Liepen we met een grote tas tussen ons in. Als de dorpsomroeper langsfietste, sloeg hij op zijn gong en dan riep hij: “Heden is er vlees en vis!” Mijn broer moest eigenlijk werken in een fabriek in Duitsland, maar hij was ziekzoeker op de aardappelvelden en mocht dat werk ook blijven doen. Lange tijd deed hij dat in Beieren. Toen de oorlog bijna was afgelopen, werd hij overgeplaatst naar het Ruhrgebied. Dat gebied was al bezet door de Amerikanen en hij mocht zich bij hen aansluiten en een opleiding tot militair volgen. Hij ging dus weg als ziekzoeker en kwam toen Nederland bevrijd was terug als militair. Na de oorlog arresteerde de ondergrondse elke Duitse militair in Bergen, maar er was er een die zich alleen aan een officier wilde overgeven. Toen hebben ze mijn broer een paar sterren opgeplakt, zodat hij een officier leek, en toen gaf de Duitse militair zich over.’

Hoe was de tijd na de Bevrijding voor u?
‘Drie dagen na de Bevrijding keerden we terug naar Bergen. Ik was toen twaalf en dan ben je erg ondernemend. Ik ben met een vriendje naar het vliegveld gegaan. Dat was best gevaarlijk, omdat daar munitie lag. Dat hebben we allemaal bekeken. Dat was hoogst interessant!’

 

Erfgoeddrager: Xavier

‘Pas later vertelde mijn vader mij het familiegeheim’

Dieuwke, Kees, Leo en Xavier van de Dongeschool in Amsterdam-Zuid lopen voor het interview naar het huis van Dick Neijssel. Hij is de zoon van de in 2001 overleden Dirk Neijssel. Dick heeft veel verhalen over de oorlog gehoord van zijn vader. Onder andere over de speeltuin waar Dick al heel veel jaren tegenover woont. Daar was in de oorlog een Jodenmarkt en in het gebouwtje van de speeltuin werden stiekem verzetskrantjes gedrukt. ‘Op deze plek is heel veel gebeurd,’ begint Dick het interview.

Uit wat voor een gezin kwam uw vader?
‘Uit een heel arm gezin. Hij woonde in de wijk Kattenburg, bij het Scheepvaartmuseum. Deze woningen bestaan nu niet meer. Het gezin woonde maar kort in elke woning, omdat ze steeds door de opgelopen huurschuld uit hun huis werden gezet. Die huurachterstand ontstond omdat mijn opa op de grote vaart werkte en het hierdoor vaak lang duurde tot er weer geld binnenkwam en omdat mijn oma de prioriteit aan voedsel gaf. Ze gingen vaak naar de gaarkeuken, een voedselprogramma vanuit de gemeente. Van de gemeente kregen ze ook kleding. Op elk kledingstuk stonden dan drie kruisjes, zodat iedereen kon zien hoe je eraan kwam. Het was overleven, eigenlijk voerden ze al hun eigen oorlog. Ze moesten vechten en protesteren om meer geld en gelijke kansen te kunnen krijgen. Mijn vader had dolgraag dokter willen worden; die mensen waren een voorbeeld voor hem. Maar dat zat er niet in. Er was geen geld om hem te laten studeren en al was dat wel geweest, vraag ik me af of hij dat geworden was. Hij was heel technisch aangelegd. Dat bleek ook toen hij eerst bij een fietsenmaker en later bij een autogarage ging werken.’

Hoe kwam de familie in het verzet terecht?
‘Mijn vaders broer Karel ging op jonge leeftijd vechten in Spanje. Daar was Franco, een ‘vriendje’ van Hitler aan de macht. Franco was een fascistisch regime begonnen, net als Mussolini in Italië. Met z’n drieën wilden zij Europa veroveren. Toen Karel achttien was geworden, is hij naar Spanje vertrokken om zich daar aan te melden als vrijwilliger in de oorlog tegen het fascisme. Goed voorbeeld doet volgen, dus toen hier de oorlog begon, stond mijn vader vooraan om zich aan te melden bij het verzet. Maar hij was nog jong, het mocht niet van zijn broer. Toen heeft hij stiekem met een paar vrienden een garage waar militaire voertuigen van de Duitsers waren gestald in de fik gestoken. Toen zeiden ze van het verzet dat hij maar snel erbij moest komen, want “als jij op je eigen manier verzet gaat plegen, dan gaat het niet goed”. Mijn vader begon met pamfletten uitdelen, een soort kranten met verslagen over wat er écht in de wereld en vooral in Nederland gebeurde. ‘De Waarheid’ heette deze krant van de communistische partij. Zo bereikte de waarheid toch de burgers, want de normale kranten werden gecontroleerd door de Duitsers, die bepaalden wat in de krant kwam te staan. Dankzij kranten als De Waarheid, die ook wel op lantaarnpalen werden geplakt, wisten mensen op een gegeven moment ook dat Joodse mensen niet alleen gediscrimineerd werden, maar ook echt niet meer gewenst waren en afgevoerd werden. Zo konden sommigen op tijd onderduiken. Mijn vader had van het verzet de opdracht om Joodse kinderen naar onderduikadressen te brengen. Die werden veelal in Brabant en Limburg ondergebracht, omdat de kinderen daar een donkerder haarkleur hadden dan bijvoorbeeld in Friesland, en zo minder opvielen. Uiteindelijk is mijn vader in 1943 in het gewapend verzet gegaan. Dan kreeg hij bijvoorbeeld de opdracht om een overval te plegen op een wapentransport of, erger, om een mens te doden, te liquideren. Mensen zoals de zogenoemde Jodenjagers.’

Werd uw vader betaald in het verzet en had het verzet leiders?
‘Mijn vader werd betaald met voedsel. Op een gegeven moment moest hij onderduiken, omdat hij gezocht werd door de Duitsers. Ook dan werd je door het verzet onderhouden met voedsel. Je wist niet wie de leiders waren, zodat je niks kon verklappen als je werd opgepakt. Niemand die dat zou willen verraden, maar als de bezetters je pijn gaan doen om achter de waarheid te komen dan zwicht je wel en kun je toch namen gaan noemen. Pas na de oorlog kwam uit wie de mensen achter het verzet waren en dat het voornamelijk werd gerund met behulp van zwart geld. Dat zie je in de film ‘Bankier van het verzet’. Het was natuurlijk ook pas later dat deze verzetsstrijders werden onderscheiden met een lintje. In de oorlog werden ze, door de Duitsers, gezien als terroristen. Het was een gevaarlijke tijd en mijn vader is toen ook veel kameraden verloren. Mijn vader weigerde in eerste instantie zijn lintje, omdat prins Bernhard dat zou opspelden. Die was vroeger vrienden met de mensen die de oorlog gefinancierd hadden, aan de Duitse kant. Pas later is hij naar ‘onze’ kant gekomen. Uiteindelijk kreeg mijn vader in de Nieuwe Kerk het verzetskruis opgespeld. Het kruisje heeft altijd opgeborgen gelegen.
Weet je, ik ben net als mijn vader. Opstandigheid zit, denk ik, in je genen. Als je in het gewone leven jezelf uitspreekt omdat je het ergens niet mee eens bent dan zal je dat in een oorlog ook doen, maar dan extremer. In een oorlog is alles extreem. Maar waar je in het normale leven nog een ruzie kunt uitpraten, ligt tijdens een oorlog de winnaar op het kerkhof.’

Welk verhaal van uw vader is u het meeste bijgebleven?
‘Dat vertrouwde hij me pas tien jaar voor zijn dood toe. Het was een familiegeheim. Hij vertelde me dat hij in de oorlog de opdracht had gekregen om zijn stiefvader te liquideren. De tweede man van zijn moeder, waar hij een deel van zijn jeugd mee was opgegroeid. Ruim voor de oorlog waren hij en mijn oma al niet meer bij elkaar, omdat hij een foute man was die haar ook regelmatig sloeg. Tijdens de oorlog bleek dat hij nog steeds in de Rivierenbuurt woonde, tegenover de Dongeschool. Daar runde hij met zijn vriendin een zogenaamd lokhotel. Ze boden zogenaamd veilig onderdak aan Joden en eenmaal binnen tipten ze de Duitsers. Dan kregen ze zeven gulden vijftig per Jood betaald. Toen mijn vader hoorde dat deze man ook veel Joodse kinderen zogenaamd naar Brabant bracht voor een veilig onderkomen, om ze vanuit daar te laten deporteren, heeft hij de opdracht aangenomen en hem geliquideerd. Daar is toentertijd zelfs nog een foto van verschenen in de Brabantse Courant.
Het zijn dit soort heftige zaken waardoor de oorlog ook na 1945 voor mijn vader doorging. En niets hielp daartegen. Je kreeg alleen pilletjes tegen slapeloosheid en er was een ziekenhuis in Oegstgeest voor getraumatiseerde verzetsstrijders. Maar ook daar was hij te dwars voor. Daar is hij niet lang geweest. De oorlog is altijd actueel gebleven in ons gezin. Mijn vader werd leerkracht en heeft veel kinderen verteld over de oorlog. Dat deed hij heel goed. Maar ik heb als klein kind al naar beelden van Auschwitz moeten kijken. Dat had van mij wel anders gemogen.’

 

Erfgoeddrager: Xavier

‘Kinderen riepen ‘moffenjong’ en ‘hoerenjong’ naar me’

Op een zonovergoten woensdagochtend fietsen Xavier, Julian, Tess en Jasmin van basisschool Et Buut in Zaandam naar de (aanleun)woning van Siem Meijn. De ontvangst is hartelijk en gastvrij; voor de kinderen zijn er pakjes chocomel (Sinterklaas is bijna in het land), maar er wordt ook met alle liefde koffie en thee gezet. En er is taart voor iedereen. Aan de muur hangen mooie foto’s van zijn kleinkinderen en op de gang prachtige spreuken over het opa- en oma-zijn. Het is meteen duidelijk: hier woont een hele trotse opa. Siem Meijn werd kort na de oorlog geboren en kwam er later achter dat zijn vader niet zijn biologische vader was.

Hoe was de oorlog voor uw moeder?
‘Mijn moeder is tijdens de oorlog, in oktober 1944, meegegaan met de Duitsers. Als 18-jarig meisje kreeg ze verkering met een Duitser. Op 7 mei 1945, dus na de bevrijding, kwam ze in de middag terug, op de verjaardag van mijn tante. De verjaardag werd gevierd op het Noordeinde in Oostzaan. Die dag verschenen er 120 mensen op het erf. In Oostzaan zeggen we dan: ‘Ze kwamen de worf op’. Ze kwamen voor mijn moeder. Twee mensen stapten naar voren. Omdat mijn moeder met de Duitsers was gegaan, moest ze worden kaalgeschoren. Daarna zouden ze teer over haar hoofd gooien. Teer gaat bijna niet meer van je af. Zo moest ze boeten voor haar verkering met een Duitser. Mijn opa is toen naar buiten gegaan. Hij had een ‘skietmasker’ bij zich, dat vroeger werd gebruikt om een koe te doden. Uiteindelijk heeft hij met die twee mensen afgesproken dat mijn moeder een half jaar niet naar buiten zou gaan. Deed ze dat wel, dan zou ze alsnog worden kaalgeschoren.’

Hoe groeide u op zo kort na de oorlog?
‘Met mijn moeder, mijn pleegvader, drie zussen en een broer woonde ik op het Noordeinde. Toen ik jong was, wist ik trouwens nog niet dat hij mijn pleegvader was. Mijn zusjes en broer werden altijd voorgetrokken. Op school moest ik van mijn pleegvader op mijn rapport voor ‘vlijt en gedrag’ een goed hebben, de rest mocht een 6 zijn. Met kerst kreeg ik als 7-jarig jongetje toch een 6 voor ‘vlijt en gedrag’. Mijn moeder kon alleen maar tegen me schelden, dat ga ik hier niet herhalen. Ze zei dat ik maar moest wachten totdat mijn pleegvader thuis kwam. Voor straf moest ik alle rekentafels uit mijn hoofd leren. Daar stond ik, in de hoek, met mijn handen op mijn rug alle tafels uit de 1e en 2e klas op te zeggen. De volgende dag ging mijn moeder mee naar school. Ik zie nog voor me dat de juf begon te rennen toen ze mijn moeder zag, met mijn moeder er achteraan. Ik weet nog altijd niet wat ze toen heeft gedaan, maar van de Noorderschool vertrok ik daarna naar de Kerkbuurtschool. Ik werd veel gepest, kinderen riepen ‘moffenjong’ en ‘hoerenjong’ naar me. Ik snapte dat als kind nooit.’

Wanneer wist u wie uw echte vader was?
‘Toen ik 18 jaar was ben ik daarachter gekomen. Mijn moeder vertelde nooit iets over het verleden, tot ze ineens vanuit het niets riep: ‘Je vader komt uit de rimboe, daar bedoelde ze het Twiske mee, en dit is hem!’ Hij bleek helemaal geen Duitser te zijn. Op een vel papier zag ik zijn naam staan: Dirk Siebons. Meer zei ze niet, daar moest ik het mee doen. Oostzaan is een dorp, iedereen praat alles door. Zo kwam ik toch veel te weten. In het dorp riepen ze ook naar me ‘en de groeten aan je echte vaar (vader)’. Die woorden dreunen nog steeds in mijn hoofd door. Mijn tantes hebben me later ook veel verteld. Ik heb uiteindelijk de andere kinderen van mijn biologische vader leren kennen. Daar ben ik erg blij om, ook al is het nooit een echte ‘broer-zus’ band geworden. Mijn opa was mijn alles, ik ben als kind ontzettend veel bij hem geweest. Ik heb er diepe bewondering voor hoe hij voor mijn moeder is opgekomen. Dat je weet dat je dochter met de Duitsers ging en dat je je leven waagde toen die 120 mensen voor de deur stonden om haar kaal te scheren. Nog altijd word ik ermee geconfronteerd wat mijn moeder in de oorlog heeft gedaan. Toen ik 59 jaar was, kwam ik bij een cursus iemand tegen die me zei: ‘Ik weet nog dat we bij je moeder voor de deur stonden’. Dan ben je 59 jaar en word je nog steeds gepest omdat je moeder met de Duitsers heeft gevreeën. Ik ben zelfs door de burgemeester gepest. Het pesten is nu eindelijk opgehouden, bijna iedereen van die tijd is dood. Er woont nog één persoon van vroeger in de Lishof, het zorgcentrum in Oostzaan. Ik heb daar 6 jaar geleden eens geholpen. Opeens hoorde ik daar een vrouwenstem en ik wist het meteen weer. Ik herkende haar stem. Die stem van ‘doe de groeten aan je vaar’. Ondanks dat ik geen oorlogskind was, ben ik het wel altijd gebleven.’

Naschrift
Na het interview heeft Siem er nog een fotoboek bij gepakt, omdat de kinderen hem om een foto van zijn moeder vragen. Hij dacht één foto van haar te hebben van toen ze 18 jaar was. Als de kinderen door het fotoboek bladeren, blijkt Siem toch veel meer foto’s van zijn moeder te hebben. Hij is bijna verbaasd. Aandachtig worden alle foto’s bekeken, het gezin van toen, de gebruiken van destijds. Onder een schoolfoto staat: Simon van der Ham, de achternaam van zijn pleegvader. Siem heeft lang niet geweten dat hij Meijn heette. In het fotoboek zit ook een envelop. Hij weet niet meer wat daarin zit. De kinderen mogen het openmaken. Het blijkt de ‘akte van inlijving’ te zijn; de verplichte keuring voor de dienstplicht als gevolg van de geboortegolf. Siem is later leraar geworden en laat trots foto’s zien van zijn klassen. Hij werkte in Den Helder en gaf werktuigkunde. Als laatste bewonderen we de foto’s van zijn kleinkinderen. Hoe kan het ook anders; deze man die zo ontzettend veel om zijn eigen opa gaf, is nu zelf een enorm liefdevolle opa geworden.

     

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892