Erfgoeddrager: Valentijn

‘Ze lachten mij uit omdat ik op straat liep in mijn pyjama…’

Luuk, Valentijn, Amélie en Jagger van basisschool De Hasselbraam in Eindhoven fietsen naar het gezellige huis van Ad van Thoor (1936). Daar ontvangt hij hen hartelijk, samen met zijn vrouw Paula. Tijdens het interview worden kinderen getrakteerd op drankjes en andere lekkernijen van Paula en op de grapjes van Ad.

Wat gebeurde er tijdens het bombardement van 1944?
‘Het bombardement van 19 september 1944 kan ik bijna fotografisch zien, zo’n indruk heeft dit op mij gemaakt. Ik was acht jaar en zat in mijn pyjama met een aantal mensen in een schuilkelder aan de Aalsterweg, waar nu de Cool Blue is gevestigd. Het was een verrassingsbombardement van de Duitsers, want Eindhoven was eigenlijk net bevrijd door de Engelse en Amerikaanse soldaten. Ik was als enige van mijn gezin in die schuilkelder, want mijn ouders hadden hun kinderen verspreid over verschillende locaties. Zodat ze niet in één klap al hun kinderen zouden verliezen als er iets ergs zou gebeuren. In de schuilkelder brandden kleine lichtjes. We hoorden de vliegende bommen vallen en er viel er ook een op het café naast ons. De lichtjes vielen uit en er ontstond paniek. Iedereen wilde uit de schuilkelder vluchten. Ik kwam er als laatste uit en daar stond ik, alleen op de binnenplaats. Een bekende van mijn moeder nam mij mee naar een veilige plek. De volgende morgen bracht zij mij te voet terug naar huis. Ik zag overal doden en gewonden liggen. Ik heb gezien dat ze werden opgehaald door boerenkarren en huifkarren. Het bombardement was voorbij en het was mooi weer. De zon scheen en de kinderen speelden op straat, en ze lachten mij uit omdat ik daar liep in mijn pyjama…’

Had u een huisdier in de oorlog?
‘Ja, ik had een hondje, een fox terriër, genaamd Foxxie. Ik stond met mijn hondje voor de winkel van mijn moeder naar de Duitsers te kijken met hun mooie groene jassen. Toen kwamen er twee grote Duitse officieren en die liepen daar, met hun schoenen beslagen met ijzeren pinnen. Die maakten zoveel lawaai dat het hondje zich los trok van mij en pardoes in de jas van een van de officieren hapte. Er zat een grote winkelhaak in. Ik schrok heel erg en de Duitse officier zei: ‘Wo ist deine Mutti?’ We moesten naar mijn moeder en zij heeft op de naaimachine de winkelhaak in de jas van de Duitse officier gerepareerd. Dat was een van de heftigste dingen die ik heb meegemaakt in de oorlog.’

Wat deden jullie in de vrije tijd?
‘Wij waren vooral aan het voetballen met zelfgemaakte voetballen. Want er was weinig te krijgen. Wij maakten die voetballen van in elkaar gefrommeld krantenpapier en elastieken van de weckpotten. Die weckpotten werden gebruikt om groente langer houdbaar te houden. Als er geen verse groente meer verkrijgbaar was, kon je uit de weckpotten eten.

Mijn broer had als grote uitzondering een leren voetbal gekregen van mijn vader. Maar dit was uniek in Eindhoven! Naast het voetballen hielden we ons bezig met tollen, repen met een fietswiel, schieten met pijl en boog of met een katapult. Ook dat moest je allemaal zelf maken, want er was niks. Er was niks te koop, of je kreeg bonnen waarmee je wat kon kopen.’

Wat heeft veel indruk op u gemaakt?
‘Toen de Duitsers waren verdreven, kwamen de Engelse bevrijders en zij sloegen hun tenten op in het Stadswandelpark. Gedurende een aantal weken reden ze met militaire voertuigen over de Aalsterweg van Valkenswaard naar Eindhoven en terug om al hun materieel op te halen. Ik stond dan met mijn hondje langs de kant van de Aalsterweg te kijken naar die militaire voertuigen. Plotseling stopte zo’n voertuig vlak voor onze winkel, de klep ging open en er kwamen allemaal lekkere dingen uit. In de consternatie had mijn hondje zich weer los gerukt en voordat ik het in de gaten had, trok een van de soldaten het hondje in de auto. De deur ging dicht en ze reden weg en ik heb mijn hondje, mijn maatje, nooit meer teruggezien!’

 

Erfgoeddrager: Valentijn

‘Na de oorlog dachten we dat alles meteen weer goed zou komen’

Vanaf de basisschool De Pinksterbloem in Amsterdam-Oost fietsen Alex, Valentijn, Odilie, Fons en Nanook naar het huis van Myriam Mater. Mevrouw Mater was een meisje van 9 toen de oorlog uitbrak. Ze wist niet dat ze Joods was en het was helemaal niet belangrijk, maar opeens werd het gevaarlijk om Joods te zijn. Ze vertelt het allemaal met een lach en geniet van de kinderen, maar de verhalen maken diepe indruk.

Waarom mocht u niet opvallen?
‘Voor de oorlog wist ik niet eens dat ik Joods was. Mijn moeder was Joods en droeg een Davidster, maar mijn vader hoefde dat niet omdat hij niet Joods was. Het was natuurlijk een idioot idee, omdat de Joden niks bijzonders zijn. De Duitsers hadden bedacht dat zij de schuld van alles waren en dus moesten worden uitgeroeid. Mijn vader was het hier niet mee eens en heeft heel veel Joden gered. Hij verzon een manier om Joden te ontsterren en moest later in de oorlog onderduiken.’

Wat dacht u toen de Duitsers bij u thuis binnen wilden komen?
‘Wij waren natuurlijk heel bang. Mijn vader en zusjes waren ondergedoken en mijn moeder lag in het ziekenhuis. Ik was thuis omdat ik voor de onderduikers die we in huis hadden, moest zorgen. Mijn zusje kwam toevallig langs. De Duitsers hadden ons eerst opgesloten in een kamer en zijn toen gaan zoeken. Dat ging met veel geschreeuw gepaard en we waren als de dood dat ze de onderduikers zouden vinden. Wat we niet wisten was dat ze naar mijn vader op zoek waren. Toen ze niks vonden hebben ze ons uit die kamer gehaald en ik moest het ziekenhuis bellen waar mijn moeder lag. Ik kreeg mijn vader aan de lijn terwijl ik een revolver van de Duitser in mijn oor had. In een opwelling zei ik in het Frans: ‘Niet naar huis komen’. De Duitse soldaat verstond het niet en werd vreselijk kwaad. Als wraak hebben ze onze schildpadden in kokend water gegooid. Dat was natuurlijk erg wreed en het waren onze schildpadden, maar dat staat niet in verhouding met wat veel andere mensen hebben meegemaakt. Niet veel later is mijn moeder overleden.’

Wat weet u nog van de Bevrijding?
‘De mensen kwamen als paddenstoelen uit hun huizen en riepen dat er weer vrede was en dat de moffen zouden verdwijnen. We dachten dat alles meteen weer goed zou komen. Maar de lijken lagen nog opgestapeld en moesten nog begraven worden. De huizen lagen nog in puin. We hadden toen ook woningnood. Mijn moeder had de oorlog niet overleefd dus we waren daar heel verdrietig over.

Uiteindelijk is het natuurlijk heel goed met mij gekomen. Ik denk nog wel aan de oorlog, maar het doet me geen verdriet meer. Het is al heel lang geleden. Het erge is dat het maar doorgaat. We hebben nu ook weer mensen die uit de meest vreselijke oorlogen komen. Ze komen hier als vluchteling en zij hebben net zoiets meegemaakt als wij toen.’

Erfgoeddrager: Valentijn

‘Ik hoorde de knallen, maar ben niet gaan kijken’

Het is maar een klein stukje lopen van basisschool De Hasselbraam naar het complex waar Mientje van den Nieuwenhof-Hendriks woont.  Buiten is het fris herfstweer, maar binnen is het warm en zit Mientje al op Eline, Janna, Ruben en Valentijn uit groep 8 te wachten. Het is voor het eerst dat de 94-jarige meedoet met Oorlog in mijn Buurt. Ze noemt zichzelf een kletskous en vraagt al snel: ‘Hebben jullie ook vragen voor mij?’ Dat hebben ze.

Was u bang in de oorlog?
‘Toen de oorlog begon, was ik niet bang. Ik herinner me dat we eten gingen halen bij een boer in Vessem. Dat is wel vijftien kilometer van de Jan Hollanderstraat, in de wijk Gestel, waar ik met mijn ouders en zes broertjes en zusjes woonde. Maar de boer kon niet alles meegeven. Hij moest ook verplicht eten aan de Duitsers geven. We kregen dan geen groente mee, maar wel brood. Ik was de oudste thuis en mijn vader zei me op de uitkijk te gaan staan. Hij zou dan stiekem de groente uit het veld snijden. Dat mochten we thuis niet zeggen, want van moeder mochten we niet stelen. Toch hebben we nooit honger gehad. Mijn opa en oma hadden ook een boerderij. Zij namen fruit voor ons mee. Ze hadden ook varkens.’

Hadden jullie wel eens honger?
’Nee, honger hebben we niet gehad in de oorlog. We hadden wel weinig kolen. Ook daarvoor ging ik met mijn vader op pad. Bij het spoor van de treinen lagen kolen. Op een dag gingen we daar kolen stelen, maar we werden betrapt door een jong soldaatje. “Terugleggen!” riep hij en gebaarde dat we weg moesten wezen. Als het een oudere soldaat was geweest, had hij ons misschien wel doodgeschoten. Maar ze waren niet allemaal slecht. Sommige soldaten wilden hier ook helemaal niet zijn. Toen later, tijdens de wisseling van de wacht, er korte tijd niemand stond, is mijn vader teruggegaan en heeft hij alsnog een zak kolen gestolen.’

Wat is het ergste dat u in de oorlog heeft meegemaakt?
‘Omdat er thuis te weinig geld was, moest ik op mijn veertiende gaan werken. “Ga maar naar Philips,” zei mijn vader. Ik vond het er vre-se-lijk. Je moest alles zo vlug doen. Mijn vader had gezegd dat ik in de pauzes binnen moest blijven. Gelukkig maar. Op een dag stonden een paar mensen buiten een sigaretje te roken. Er kwamen Duitsers aan en die zeiden dat ze hun pas moesten inleveren. Daarna werden ze doodgeschoten. Ik hoorde de knallen, maar ben niet gaan kijken. Dat is het ergste dat ik in de oorlog heb meegemaakt. Al gauw daarna heb ik ontslag gevraagd, omdat mijn moeder, die in verwachting was, me thuis nodig had. In huis werken vond ik wel fijn.’

Hoe was de bevrijding?
‘Het was een roerige periode. Ik zag wel vliegtuigen laag over komen, maar van de bombardementen heb ik niet veel gezien. We moesten ook een keer naar een schuilkelder. Toen de bevrijders door de Genneperweg reden, was ik zestien. Wat was ik blij, en dankbaar aan de bevrijders! Je mocht weer van alles, je mocht weer dansen. Mijn vader zei: “Je gaat niet uit met een soldaat, hoor.”  Ze mochten wel thuis op bezoek komen. Dat vonden ze fijn. Ze waren toch ook ver van huis, die jongens. Ze namen dan een blikje worst of een pakje sigaretten mee. En ook al konden we elkaar niet verstaan, toch was het gezellig. Met handen en voeten kwamen we er wel uit. Dat was echt een leuke tijd. Een keer wenkte een Engelse soldaat naar mij, hij wilde me een reep geven. Eerst ging ik niet naar hem toe, want mijn vader had me gewaarschuwd om voorzichtig te zijn. Toen toch, voor de reep. Een andere keer hielp een soldaat me met een ring die te strak om mijn vinger zat. Hij haalde een tangetje en knipte de ring van mijn vinger. “Mag ik die ring houden,” vroeg hij. Later zag ik hem nog eens toen er vanaf een wagen naar me gezwaaid werd. “Kijk ik heb je ringetje nog!” riep hij al zwaaiend.’

 

Erfgoeddrager: Valentijn

‘De Duitsers namen onze school in.’

Op basisschool De Windroos hebben Lara, Eray, Sila en Valentijn Mevrouw Bep Last geïnterviewd. Mevrouw Last zat al in het lokaal te wachten op de kinderen. Bij binnenkomst werd mevrouw verrast door de kinderen met heerlijke bonbons. Na een korte voorstel ronde hebben ze samen besloten om telkens om beurten een vraag te stellen aan mevrouw Last. Deze vragen hebben de kinderen van tevoren al opgesteld en het A4tje meegenomen naar het interview.  

Hoe voelde u zich toen u wist dat er oorlog was?
‘Ik hoorde ‘s nachts in mei vreemde geluiden. Daar werd ik wakker van! Ik kon het niet plaatsen. Mijn ouders vertelden dat er oorlog was. Dat leek me heel vreselijk! Duitsers wilden Nederland innemen. De geluiden waren van parachutisten en ook hoorde ik allerlei plofjes. Die plofjes waren schoten, bleek later… Dat was de eerste dag van de oorlog. Je had toen natuurlijk geen televisie waarop je kon zien dat het oorlog was. Ik was toen tien jaar.Kort daarna was het ‘Pinksteren, maar dat hebben we niet gevierd. Ook was er een avondklok waardoor de mensen ook niet zo vrij waren om ergens heen te kunnen na 20.00 uur ’s avonds. Dus er werd niet veel gevierd tijdens de oorlog.’

Kende u mensen die in het verzet zaten?
‘Mijn oudere broer die 9 jaar ouder was zat in het verzet. Maar dat was heel erg geheim. Anders werd je opgepakt. Ook kwam het verzet pas richting het einde van de oorlog. Twee broers van me moesten onderduiken in de Achterhoek, want anders moesten ze Duitsland om voor de Duitsers te werken. Later ging ik ook naar de Achterhoek, daar werd ik naartoe gebracht door mijn broers, want we hadden honger en in de Achterhoek was er genoeg te eten. Net voor de bevrijding heb ik wel drie dagen in een schuilkelder doorgebracht. Ik heb gelukkig niet gezien dat er mensen doodgeschoten werden, maar in de schuilkelder zag ik wel dat er een koe dood werd geschoten.’

Is er iets in uw buurt gebeurd?
‘Ach kind, er is zoveel gebeurd in mijn buurt. Ze namen onze school in. En we moesten 6 februari naar de Burcht. De hele straat. We werden opgejaagd. We moesten daar staan en daar stonden kanonnen. En toen dachten we dat we allemaal doorgeschoten zouden worden. Toen heeft de burgemeester ervoor gezorgd dat we naar huis mochten. Al was het een NSB-burgemeester. Toch bijzonder. Toen hebben ze allemaal de huizen doorzocht en soms spullen gestolen. Op middernacht werd er gebonkt op de deur en met geweren alles kapotgemaakt in huis. We hadden ook geen brandstof meer dus we hadden het heel koud.’

Wat voor gevoel had u toen u bevrijd werd?
‘O, dat gevoel kan ik je niet vertellen. Dat is zo fijn. Want oorlog is zo naar, dat kan je je niet voorstellen. Corona is heel naar, maar oorlog is veel erger. Ik ben een dankbaar mens van 91 jaar. Ik ben 67 jaar getrouwd geweest en heb heel veel kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen! Ik heb ook een boek geschreven voor mijn eigen kinderen. Ik heb met mijn zus nooit ruzie gehad. De reden? Omdat ik alles besliste en mijn zus alles goed vond.’

Erfgoeddrager: Valentijn

‘Mijn ouders waren zo dankbaar dat ik de hongerwinter overleefde’

Mevrouw Gerbehij was elf jaar in de oorlog. Tijdens het interview met Nadia, Mert, Valentijn en Yasmine van de Willem van Oranjeschool in Haarlem vertelt ze dat ze vroeger ook naar deze school ging. Toen heette het de Kuyperschool. Ze woont nog steeds in het huis waar ze is opgegroeid aan de Talsmastraat. Vanuit haar werkkamer kan ze het schoolplein zien.

Hoe was het op deze school tijdens de oorlog?
‘Voor mij begon de oorlog op school. De Duitsers namen de school over. ’s Morgens mochten we nog wel naar school, maar ’s middags zaten de Duitsers erin. De klassen werden de kleiner want de Joodse kinderen mochten niet meer naar school.’

Was u weleens bang in de oorlog?
‘Er waren in Haarlem veel inbraken. Op een dag kwam ik thuis en hoorde ik gekraak. Ik was bang, maar ging toch om het huis rennen om te kijken. Ik zag toen een inbreker aan het zonnescherm hangen. Toen de dief mij ook zag rende hij weg.

Er waren razzia’s. De mannen werden opgehaald en om in Duitsland te gaan werken. Ook bij ons in de Talsmastraat. De mannen moesten zich verstoppen onder het gootsteenkastje. Op Talsmastraat 6 woonde het echtpaar Ketellapper. Zij waren Joods en zijn ook meegenomen.’

Hoe kwam u aan eten in de hongerwinter?
‘Tijdens de hongerwinter was er niet genoeg eten, daarom werd ik met nog meer andere kinderen op een paardenkar naar een aardappelboerderij in Nieuw-Vennep gebracht. Ik wist niet waarnaartoe, bij mensen die ik niet kende. Ik heb zitten huilen, want mijn zus bleef wel thuis. Ik ging naar Ali en Gert Klootwijk. Zij waren heel aardig voor mij en zorgden heel goed, maar ik had heimwee en miste mijn zus. Ali en Gert hadden zelf geen kinderen, maar er waren wel veel andere kinderen op de boerderij.
Mijn moeder kwam een keertje bij mij op bezoek. Ze was helemaal vanuit Haarlem komen lopen. Ik was zo blij om haar te zien. Toen ze wegging, zei Ali tegen me, ‘Hier is een zakje, geef je moeder een beetje meel mee. Dus ik heb me er toch staan stampen om zoveel mogelijk meel in het zakje te doen!

Pas na de bevrijding keerde ik weer terug naar huis. Mijn moeder heeft haar hele leven nog contact gehouden met Ali en Gert. Ze was die mensen zo dankbaar dat ik de hongerwinter overleefde.’

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Valentijn

‘Slapen was eng’

Enthousiast vertrekken interviewers Steyn, Pijke, Valentijn en Max van de Bosschool naar gallery Tha Banque voor het interview. Daar zit Mieke Reinders al klaar. Zij is geboren in 1932 en kan de leerlingen van de Bosschool in Bergen veel herinneringen aan de oorlog vertellen.

Kunt u zich het begin van de oorlog herinneren?
‘Ik herinner me de bombardementen op het vliegveld. We woonden aan de Jan Scorelkade en keken uit over de weilanden. Er stonden toen nog geen huizen, dus we konden de bombardementen goed zien. Ik had een heel klein kamertje. Mijn zus had een tweepersoonsbed. “Ga jij maar eerst in mijn bed liggen,” zei ze dan. Dan maakte ik het lekker warm voor haar. Maar daarna moest ik naar mijn eigen koude bed. De Engelse vliegtuigen vlogen constant met zoeklichten over ons huis. Omdat alles verduisterd was, konden de piloten zich niet goed oriënteren. Soms stortten ze dan in zee. Slapen was eng.’

Heeft u weleens iemand zien doodgaan?
‘Mensen wilden bij ons in Bergen hout halen. Op een keer was er vlak bij ons een kar met hout die over een klein bruggetje moest waarbij iemand bijna dood neerviel. Ze probeerden hem ergens naar binnen te krijgen, maar niemand wilde zo’n man in huis nemen. Mijn moeder zei toen: “Leg hem maar bij ons in de gang!” Wij kinderen vonden dat doodeng. En op een dag ging ik melk halen bij de boer en toen zag ik in een boom een pilotenpak hangen met één been erin. Dat vond ik ook heel eng. We waren bang, vooral ‘s avonds als het donker was. Dan werd er soms aangebeld en waren we doodsbenauwd, omdat er dan mensen binnenkwamen die uit handen van de Duitsers wilden blijven. Ik herinner me dat mijn vader op een avond zes mensen naar Texel bracht. Als ze dan werden aangehouden. zei hij altijd dat ze allemaal een geslachtsziekte hadden. Daar waren de Duitsers verschrikkelijk bang voor, en dan mocht hij doorrijden.’

Zat uw vader in het verzet?
‘Mijn vader had een stempel met een vogel erop waarmee hij paspoorten vervalste. Op een dag kwam iemand langs die zei dat iemand hem verraden had. Mijn vader heeft meteen de stempel uit huis gehaald. Later kwamen Duitse soldaten ons huis doorzoeken. Ze haalden alles overhoop. Ze konden niks vinden, want de stempel was gelukkig weg. Toch werd mijn vader opgepakt en moest hij naar de gevangenis in Amsterdam en later naar kamp Vught. Dat was vreselijk, dat vader gevangen zat. Gelukkig had ie op zijn werk een assistente die met een Duitse man getrouwd was. Als ze af en toe in Alkmaar haar vader en moeder bezocht, ging ze ook bij mijn vader langs. Toen ze zag dat hij er op een dag niet was, is ze naar twee hele belangrijke Duitsers, Fischer en Autrus, gegaan aan de Kennemerstraatweg. Zij heeft ervoor gezorgd dat mijn vader vrijkwam.’

       

Erfgoeddrager: Valentijn

‘Ik kreeg een nummer op mijn arm getatoeëerd’

Het is een warm welkom bij Beppie Ottenbros, in haar aanleunwoning bij het Reinaldahuis. Haar dochter Ivonne heeft stoelen klaargezet en midden op tafel staan pakjes sap en snoep. Grace, Twan, Valentijn en Rosa van de Bos en Vaartschool zitten om mevrouw Ottenbros heen.

Kan u zich de eerste dag van de oorlog herinneren?
‘Ik kan me niet herinneren dat de oorlog begon. Het was een gewone dag. Je weet niet wat je te wachten staat. Ik was 14 jaar toen de oorlog begon. Ik woonde aan het Krugerplein in Amsterdam en was de jongste van negen kinderen. Mijn vader was postbode. Ik wist niet eens dat ik Joods was. We deden er thuis niets aan. Het begon ermee dat mijn vader werd ontslagen omdat hij Joods was. We hadden heel veel zorgen. Steeds vaker werden er mensen opgepakt. Mijn vader ook. Ik zag bordjes met ‘Verboden voor Joden’.
Ik werkte bij de Hollandia regenpakkenfabriek. Omdat die ook aan de Duitsers leverde, kreeg ik een Sperre, een stempel in mijn persoonsbewijs waarmee ik uitstel van deportatie kreeg. Daardoor werden mijn moeder en ik niet opgepakt. Mijn moeder vond dat onderduiken geen zin had. We hadden wel een koffer klaar staan. Op een dag was ik niet lekker en bleef thuis. Juist die dag zijn alle Joodse werknemers van de fabriek opgepakt, ook mijn zwager. De volgende dag kwamen ze hun familieleden halen, ook mijn zus en haar kinderen. Op een dag was het zover. Het was na 8 uur ‘s avonds, dan mocht je niet meer naar buiten. Ik was dus thuis en werd opgepakt. Mijn moeder werd een paar weken later opgepakt. Ze gaf haar trouwring en die van mijn vader aan de buurvrouw in bewaring.’

Waar brachten ze u heen?
‘Via de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam kwam ik januari 1943 alleen in kamp Vught. Ik was 16 jaar. Eigenlijk was het mijn geluk dat ik alleen in het kamp kwam. Je zou het niet zeggen, maar als je met je familie kwam, bleef je bij elkaar. En dat zou slecht aflopen. Thuis werd ik als jongste altijd een beetje verwend. In Vught was ik ook de jongste en de vrouwen in het kamp hielden extra rekening met mij. Ik heb geluk gehad. Ik ben door het oog van de naald gekropen.
In het kamp werkte ik bij het Phillips-Kommando. We moesten radiolampen maken. Het heeft me gered want we kregen beter te eten. Maar in juni werd we in vrachtwagens naar Auschwitz gebracht. Kamp Vught was een ‘El Dorado’ als je het vergelijkt met Auschwitz. Ik kreeg een nummer op mijn arm getatoeëerd en een klein driehoekje, dat betekende dat ik voor het Philips-Kommando werkte. We werden daardoor extra beschermd, en ze schoren ons niet kaal. In Auschwitz werkte ik in de Farben munitiefabriek. Ik moest dopjes op handgranaten draaien.
In januari 1945 kwamen de Russen richting Auschwitz en de nazi’s dwongen ons 650 kilometer te lopen naar kamp Ravensbrück. In mijn dunne gevangenispakje, op houten schoenen. Ze noemden het de Dodenmars, omdat er veel mensen tijdens de tocht stierven. Ik bleef doorlopen, ontsnappen kon niet. Ze schoten je meteen neer. Ik overleefde door sneeuw te eten.
In Ravensbrück was het moeilijk. We deelden met zes vrouwen een bed. Er was niets te doen. Het Rode Kruis bracht veel Nederlandse vrouwen naar Zweden. Ik mocht niet mee. Na drie maanden moesten we weer lopen. Er reden Duitse bewakers met ons mee, met wagens vol fietsen. Steeds vaker verdwenen er een paar. Na 100 kilometer was er geen Duitser meer te zien en waren de Russen er. We waren vrij!’

Hoe kwam u weer in Nederland?
‘Russische soldaten regelden dat we met een groep van twaalf Nederlandse vrouwen konden bijkomen in een villa. We hesen er de Nederlandse vlag! Ik woog nog maar 30 kilo. Door een Amerikaans legervliegtuig werden we naar Brussel gebracht en daar kreeg ik een lift naar Amsterdam. Op het Centraal Station was een kantoor van de burgerlijke stand. Daar hoorde ik dat mijn zus Mientje nog leefde, zij was ondergedoken. Mijn zus bleef maar hopen dat er nog iemand terugkwam. Ik kwam uit de kampen en wist dat niet zo was. De rest van de familie is vermoord. Mijn ouders, 18 familieleden, zes broers en zussen en hun kinderen. In 1946 verhuisde ik naar Haarlem. Ik wilde niet meer in Amsterdam wonen. Amsterdam was Amsterdam niet meer.
Na de oorlog kreeg ik veel last van nachtmerries en ik sliep niet meer. De dokter zei dat ik werk moest zoeken. Dat deed ik en ik heb dertig jaar met veel plezier gewerkt in de kantine van het Haarlemse politiebureau. We leven nu 75 jaar in vrijheid, maar ik ben nog iedere dag met de oorlog bezig. De trouwringen van mijn ouders draag ik nog altijd naast mijn eigen ring. Ik heb een digitaal fotolijstje met de foto’s van mijn familieleden. Elke ochtend als ik opsta zet ik eerst dat lijstje aan en het is het laatste wat ik uitzet als ik ga slapen. Het is een ritueel geworden.’

 

Erfgoeddrager: Valentijn

‘Je kon in de oorlog ook niet zoveel goed doen als kind’

Sander, Jesse en Valentijn van de Twiskeschool mochten John Geelof uit Amsterdam-Noord interviewen over zijn oorlogsherinneringen aan Tuindorp-Oostzaan. Meneer Geelof heeft 42 jaar voor de klas gestaan en dat was wel te merken want hij had een hele PowerPoint presentatie voorbereid voor de drie jongens. Dat was natuurlijk reuze interessant. Hij had ook nog allerlei dingen laten zien, zoals voedselbonnen en een granaatscherf.

Wat merkte u van de oorlog?
“Toen de oorlog begon, was ik vierenhalf jaar. Je merkte af en toe van de oorlog helemaal niks. Af en toe ook wel hoor, dan schoten de Duitsers met kanonnen op de vliegtuigen en dan kwamen de scherven naar beneden, dat was heel gevaarlijk. En met het grote bombardement in Noord, in juli 1943, zat ik bij kapper Okkers op het Mercuriusplein. Die had een hele grote bochel op zijn rug. De kinderen die geknipt werden, zaten allemaal op een bankje en de mannen op een stoel. Opeens gingen de sirenes loeien. Alle kinderen moesten onder de trap gaan zitten, maar ik was heel lang dus ik moest bij de mannen blijven zitten. Kapper Okkers had een helm hangen en die zette hij op en ging toen kijken of hij kon helpen. Het geluid van het vallen van de bommen was verschrikkelijk. Het leek wel of de wereld verging.”

Wat deed u bij een luchtalarm?
“Als het luchtalarm afging, mocht ik nooit bij het raam gaan staan van mijn ouders. Maar ik was best wel eigenwijs. Op een dag stond ik uit het raam te kijken en zag een vliegtuig aankomen vanuit Oostzaan. Het vliegtuig was geraakt en kwam brandend heel laag over vliegen. Bij de Meteorenweg raakte hij nog wat schoorstenen, ik zag hem nog wat optrekken en uiteindelijk is ie bij de Kometensingel, bij de volkstuintjes, naar beneden gestort. De piloot heeft dus eigenlijk de mensen daar gered door nog even op te trekken. Hij is er wel zelf bij om het leven gekomen, maar als het vliegtuig daar op die bebouwing was gestort, dan waren er tientallen doden gevallen. Ik kreeg te horen dat ik dat nooit meer mocht doen, maar ik was nou net trots dat ik dat had gezien. Je kon in de oorlog ook niet zoveel goed doen als kind…”

Wat deed uw vader bij het verzet?
“Mijn vader deed eigenlijk twee dingen. Hij zat bij de schrijvende pers van de ondergrondse beweging. Hij heeft dus geholpen om die krantjes in elkaar te zetten, anderen zorgden voor het drukken ervan. En hij zat bij het gewapende verzet. Hij smokkelde wapens. Ik ben daar als jongetje ook een keer bij geweest. Mijn vader moest wapens brengen van Amsterdam naar Haarlem, daar zat ook een verzetsgroep. Mijn vader dacht dat als hij zijn zoon meenam, het allemaal niet zo in de gaten zou lopen. Dus hij had een tas met revolvers mee, die we moesten afgeven aan de verzetsgroep in Haarlem. Vanaf het station in Haarlem gingen we naar een restaurant waar alleen maar Duitsers zaten, daar zou niemand ons zoeken. Mijn vader had bedacht dat ik naar de wc moest en dan zou ik de wapens op de wc overhandigen. Maar ik moest helemaal niet naar de wc. Toen is mijn vader naar de wc gegaan, ik bleef alleen in het restaurant achter tussen allemaal lachende Duitsers. Ik verstond natuurlijk niks van wat ze tegen me zeiden, maar was wel een beetje bang. Ik wist helemaal niet wat mijn vader deed. Later heeft mijn vader gezegd dat het eigenlijk heel dom van hem geweest is. Ik had natuurlijk helemaal geen bescherming en door mijn gedrag had ik de hele boel daar kunnen verraden en dan was de verzetsgroep van Haarlem opgerold. Gelukkig is het goed afgelopen.”

Erfgoeddrager: Valentijn

‘Ik had mijn broodje bewaard, maar door al het rondslingerend glas, was dat niet meer te eten.’

Als de oorlog begint woont de tiener Claar van Berckel met 5 broers en 2 zussen in het Bezuidenhout. Haar vader is rechter en wordt door de Duitsers goed in de gaten gehouden. Regelmatig komen zij bij de familie Van Berckel aan huis, op zoek naar redenen om de vader van Claar op te pakken.

Is iemand van uw familie opgepakt?
Mijn vader heeft altijd van alles gedaan om de Duitsers dwars te zitten. Toch lukte het ze nooit om mijn vader op iets te betrappen. Ze kwamen dus wel regelmatig controleren. Dat kon ook midden in de nacht zijn. Twee van mijn oudere broers moesten eigenlijk in Duitsland werken, maar die waren ondergedoken. Soms kwamen mijn broers toch thuis. Het was altijd doodeng als juist op dat moment ook de Duitsers langskwamen om mijn vader te controleren. Dan moesten we heel vlug de broers verstoppen.

Hoe deed u dat?
Daar hadden we een bijzondere truc voor. Op de tweede etage van ons huis was de kamer van mijn zusje en mij. In onze klerenkast hadden we een gat in de muur gemaakt. Zo kwam je onder de trap richting zolder terecht. Het gat konden we met kledingplanken onzichtbaar maken. Voor de jongens, die zich daar verstopten, was dat heel benauwd.
Omdat de Duitsers ook plots ’s nachts kwamen controleren, moest je altijd alert zijn. We trainden er zelfs voor, hoe snel de jongens vanuit hun bed op die verstopplek konden komen. En niet alleen moesten ze de kast in, wij moesten er ook voor zorgen dat hun matrassen werden omgedraaid. Anders troffen de Duitsers een warm en leeg bed aan. En mijn zusje en ik moesten voorkomen dat we buiten adem aan het nahijgen waren van de inspanning. We hebben dit zo vaak geoefend, dat als de deurbel ging, we alles in 1 minuut konden klaarspelen.

Heeft u het bombardement op het Bezuidenhout meegemaakt?
Ja, wij woonden in het Bezuidenhout. We hoorden heel vaak de V1 en V2 raketten, die vanaf het Haagse Bos werden afgevuurd op Engeland. En dan was het goed luisteren, ‘gaat ie door, of valt ‘ie naar beneden?’. Als de raket doorvloog, was het zielig voor de Engelsen, maar dan waren wij gelukkig veilig.
Op de dag van het grote bombardement van 3 maart 1945 waren wij thuis. Eerder al, op 1 maart, vielen er bommen bij ons in de straat. Op dat moment belde een moeder met kind aan, die wilden schuilen. Ik keek via het trappenhuis naar beneden, maar juist toen werd ons huis geraakt en viel overal glas naar binnen. Daardoor waren we bij het grotere bombardement van 3 maart veel alerter en zijn we die dag snel in de kelder gaan schuilen.

Er was die winter enorme honger. De Duitsers hadden toegestaan dat de Zweden meel leverden aan Nederland, waar de bakkers witte broodjes van bakten. Mijn grote broer had zijn brood in 1 keer opgegeten, hij wilde even geen honger voelen. Ik had mijn broodje bewaard, maar door al het rondslingerend glas, was dat niet meer te eten.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892