Erfgoeddrager: Toby

‘Ik was zo vreselijk bang’

Toby, Jade en Tsewang gaan vanaf de Rosa Boekdrukkerschool in Amsterdam-West met de bus en nog een bus naar het woonzorgcentrum in Buitenveldert. Voor coronatijd, de laatste keer dat we bij Jenny de Jong (1930) waren, woonde ze nog vlak bij hun school, in het huis waar ze ook de oorlog meemaakte. Het nieuwe huis ademt het huis van toen. En Jenny vraagt onveranderd als eerste wat de kinderen later willen worden. Ze is dol op de verhalen van de ‘schattepetatten’, zoals ze ze steevast noemt. Zelf heeft ze ook verhalen – ‘Het zijn wel hele verdrietige verhalen’ – waar ze tot op de dag van vandaag last van heeft. En met de jaren steeds meer.

Wat voelde u toen u hoorde dat het oorlog was?
‘Een vreselijk angst. Ik was zo bang. Oorlog is het vreselijkste dat je kunt meemaken. Maar als je het hoort, en daarom vertel ik het, kun je er ook wat van leren. Het is zo’n verdrietige tijd. Dat vergeet je nooit meer. Al die Joodse mensen die een ster moesten dragen en naar de gaskamers moesten. En als ’s nachts vliegtuigen overgingen en het luchtalarm afging, was je ook zo bang. Ik ging thuis dan altijd tussen twee kasten in staan. Ik denk niet dat het geholpen zou hebben, maar ik was zo bang altijd. En de honger was ook vreselijk. Honger voelde als een pijn in je buik. Soms kregen we wat te eten en dat was zo vies, dat ik het toch niet op kon eten. Je verrekte – mag ik dat zo zeggen? – van de honger. Mooi was toen er eten naar beneden werd gegooid aan het eind van de oorlog. Dat was spannend. En spannend was toen we een keer in de oorlog bij mijn opa en oma in Vorden, in Gelderland, op vakantie waren. Na drie dagen kwam er post, we moesten terug naar huis. Er was een bom op ons huis gevallen. Er was van alles kapot. Een paar maanden later kregen we van m’n vader een nieuwe autoped. Als we toen niet op vakantie waren, maar thuis, waren we door die bom getroffen.

Hoe was het op school tijdens de oorlog?
‘Het werd steeds moeilijker op school. Je kon niet normaal leren. In de klas kwamen opeens vreemde mensen binnen en die zeiden dat we naar huis moesten. Er was iets aan de hand. De hoofdmeester legde ons later uit wat er aan de hand was. En weer later dat Joodse mensen een ster moesten dragen. Het kon ons niks schelen, we waren nog jong en begrepen het niet. In de buurt was een stenen huisje op het plein, een raar huisje. Daar moesten we in als er een sirene was, als ze bommen gingen gooien, werd ons verteld. Ik vond dat heel eng. Op een dag moest ik eten kopen bij de groenteman. Opeens ging het luchtalarm af en mensen zeiden dat ik moest schuilen in zo’n huisje. Maar dat wilde ik niet, ik was zo vreselijk bang. Ik ben toen toch snel, tijdens het luchtalarm, naar huis gerend.’

Wat was het spannendste en engste dat u meemaakte in die tijd?
Op een dag moesten een paar kinderen uit de klas mee met Duitse agenten. Kinderen die een ster droegen. “Mitkommen,” zeiden ze. Er kwamen vier grote vrachtwagens aanrijden. We moesten allemaal huilen en riepen dat we dat niet wilden. Een van de kinderen was een Joods meisje, Joosje [red. Jenny is vergeetachtig, het meisje heet eigenlijk Truusje]. Ook zij is weggehaald, ze had haar ster niet op, en is nooit meer teruggekomen. Mijn tante Marie heeft vooral iets engs meegemaakt met Duitse soldaten. Zij werkte in een kiosk op de Weteringschans. Opeens kwamen er drie grote wagens voorrijden. Uit twee van die wagens kwamen Duitse soldaten. Iedereen moest blijven staan. Als je niet bleef staan, kreeg je een klap met een geweer. Tante Marie werd uit de kiosk gehaald en moest blijven kijken. Uit de laatste wagen kwamen tien jongens, die op een rijtje werden neergezet. Die jongens werden allemaal ter plekke doodgeschoten. Voor hen is later een monument op het Weteringcircuit gekomen. Zo zullen we hen nooit vergeten.

Wist u hoe lang de oorlog zou duren?
‘Nee. Je dacht in het begin: in een paar weken is het over. Maar nee, vijf jaar duurde het. En toen waren we bevrijd! Amerikaanse en Engelse soldaten kwamen naar de Dam en daar gingen we feestvieren. We waren allemaal blij. Opeens gingen Duitse soldaten vanaf een balkon op de mensen, ook kinderen, schieten. Een baby viel vlak bij mij uit de kinderwagen en was dood. Ik heb met mijn vriendinnetje gerend en gerend. Het was vreselijk hoe al die mensen voor mijn ogen werden doodgeschoten. Ieder jaar op 7 mei moet ik daaraan denken. Dat vergeet je nooit meer. Dat de Duitsers dat deden, terwijl ze de oorlog al verloren hadden.
Er zullen altijd mensen zijn die tegen elkaar zijn. Mensen die lelijk spreken over mensen uit andere landen. Dat is jammer. Jullie jonge mensen, als er wat is, praat het uit! Je hoeft echt niet iedereen aardig te vinden. Daar zijn we mensen voor. Maar durf te zeggen dat je het niet aardig vindt wat iemand doet. Als je iemand ziet die zielig is of niet veel te eten is, geef dan wat. Maak in godsnaam geen oorlog.’

De kinderen gapen, ze zijn moe van de avondvierdaagse. Jenny ziet het en besluit: Schattepetatten, ga vanavond een beetje vroeg naar bed!

 

Erfgoeddrager: Toby

‘Wees een held, dapper en help en bescherm elkaar’

Goed voorbereid, met alle vragen op zak, fietsen David, Toby, Chris en Luuk naar het verzorgingstehuis in Zaandam, waar ze naar de kamer van Elizabeth Goosensen worden gebracht. Hard praten is belangrijk want mevrouw Goosensen kan niet meer goed horen. Omdat ze zelf altijd juf is geweest, geniet ze zichtbaar van de kinderen om haar heen. Ze mogen zoveel vragen als ze willen. Een belangrijk motto dat ze tijdens het interview meerdere malen herhaalt: ‘Ik hoop dat jullie het nooit hoeven meemaken, maar als het toch gebeurt… wees een held, dapper en help en bescherm elkaar’.

Hoe begon de oorlog voor u?
Ik was 18 jaar en woonde samen met mijn ouders en broer in Koog aan de Zaan en ik had een vriend. Mijn vader had een winkel waar we textiel verkochten en de vader van mijn vriend was chef in de fabriek van Honig. Ik studeerde om lerares te worden op school in Amsterdam. En toen stond in de krant dat de Duitsers Nederland wilden binnenvallen. Dit was moeilijk om te snappen, omdat we geen ruzie hadden. We hoopten dat ze in Nederland het Duitse leger zouden wegjagen maar dat lukte niet, dat was verschrikkelijk. Tijdens de oorlog waren er in de Zaanstreek geen gevechten zoals in andere delen van Nederland, maar we hebben wel op veel andere manieren gemerkt dat het oorlog was.’

Moesten mensen die u kende onderduiken?
‘Mijn vriend en broer moesten 5 jaar onderduiken om niet te worden opgepakt. Ze wilden niet voor de Duitsers werken. Ik had daar als meisje geen last van en ging nog naar school of was thuis. Mijn vriend heeft zich de hele oorlog van plek naar plek verplaatst. We hadden geen contact omdat we geen brieven konden schrijven aan elkaar, dat was te gevaarlijk. Hij werkte op het land bij boeren in Noord-Holland en ook op boomkwekerijen rondom Den Haag. Heel af en toe kreeg ik een briefje met een andere naam, waardoor ik toch wist waar hij was. Mijn broer was soms thuis en hij had een schuilplaats achter het huis. Daar stond een oude kleuterschool. Door over het hek van de tuin te klimmen en door een slootje te lopen, kon hij in een gangetje komen onder het schoolgebouw. Dit was een plek waar de Duitsers hem niet konden vinden. Wij hebben zelf ook onderduikers in huis gehad. We hadden een groot huis met veel hoekjes. Gelukkig is er bij ons nooit iemand gevonden. Dat ze mijn vriend, broer en de onderduikers nooit hebben gevonden, voelde als een soort overwinning.’

Was u boos of bang in de oorlog?
‘We waren boos op de Duitsers omdat ze ons land waren binnengevallen, maar ook omdat ze hele nare dingen deden. Ik zat een keer in Amsterdam in de tram toen de Duitsers binnenkwamen, en de Joden naar voren duwden. Ze waren aan het gillen en schreeuwen en dat was heel erg om te zien. Als er razzia’s in Amsterdam waren, moest je wachten en schuilen tot het veilig was, ze pakten alles van je af. Bang ben ik niet geweest. Ik was wel heel voorzichtig. Je wist nooit wie je kon vertrouwen, er waren ook verraders. Tijdens de Hongerwinter ging ik op mijn fiets richting Noord-Holland om tarwe te halen. Mijn moeder had de koffiemachine goed schoongemaakt zodat ze het tarwe tot meel kon vermalen zodat we brood konden bakken. Je kon toen niet alles kopen omdat het op de bon was. Tijdens de lange fietstocht moest ik continue voorzichtig zijn dat ik geen Duitsers tegenkwam die je fiets en al je spullen afpakten. Onderweg werd ik gewaarschuwd door anderen als er Duitsers stonden en dan nam ik een zijweg. Dat was wel spannend, want ik moest dan maar zien hoe ik weer thuis kwam. Mijn moeder was heel ongerust. Ik had een hele goede fiets en gelukkig is hij tijdens de hele oorlog nooit afgepakt.’

Hoe was het na de oorlog?
‘Na de bevrijding waren we heel blij en hebben we gedanst en hard gejuicht tot we schor waren. Mijn vriend kwam ook plotseling weer tevoorschijn. We moesten nog wel voorzichtig zijn want er waren nog Duitsers in de buurt die wraak wilden nemen. Na de oorlog zijn we getrouwd en ik ben lerares geworden op een school. En school is belangrijk want doordat ik Duits had geleerd kon ik de Duitsers verstaan terwijl ik deed alsof dat niet zo was. Maar ik heb altijd een hekel aan de Duitse taal gehouden. Gelukkig zijn de boosheid en haat wel verdwenen. Laten we hopen dat de regering goed oplet en het nooit meer zo ver komt en jullie geen oorlog hoeven mee te maken.’

      

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892