Erfgoeddrager: Teije

‘Als mijn moeder me toen niet had geroepen…’

Thirza, Teije en Lars hebben zich goed voorbereid op het interview met Henk van der Laan. Hij woonde tijdens de oorlog in Leeuwarden, vlak bij bij de koepelkerk aan de Wijbrand de Geeststraat. Hij was zeven toen de oorlog begon. De leerlingen zijn erg benieuwd naar zijn verhaal. Wat zou er precies gebeurd zijn op die ene hele nare dag? Ze waren toen toch al bevrijd?

Hoe was het leven in de oorlog?
‘In het begin van de oorlog was er in het noorden van Nederland nog niet heel veel aan de hand. We hadden voldoende te eten en we gingen gewoon naar school. De laatste periode van de oorlog werd het eten wel schaarser, met name in de steden. We hadden mensen uit Tiel bij ons te logeren, omdat het in het zuiden van Nederland veel erger was. Daar werd ook erg gevochten. Wij kwamen aan eten door te ruilen. Mijn vader maakte groene zeep en omdat dat niet te koop was en dus schaars, wilden de boeren dat graag hebben. Mijn moeder ging dan met die zeep op de fiets naar Veenwouden en ruilde dit voor verse melk. Van de room maakte ze boter. Zo hadden we altijd voldoende. Het ritje was trouwens behoorlijk stuiterend, omdat ze geen rubberen banden meer op haar fiets had.
Verder hadden we thuis niet een wc zoals we nu kennen. Onze wc zat een houten schuurtje achter het huis. Je behoefte deed je in de ton. Er was geen wc-papier; afvegen deed je met stukjes krant, die mijn vader in vierkante vormen knipte. Aan het eind van de oorlog raakte het hout om de kachel op te stoken op. Om de kachel toch te kunnen stoken, werden er bomen gekapt en houten hekjes geplunderd. Alles wat maar van hout was, werd afgebroken, zodat het in huis lekker warm was. Er stond op een gegeven moment geen boom meer op de spoorstraat in Leeuwarden, alles was gekapt.’

Waren er ook razzia’s bij u in de straat?
‘Jazeker. Dan kwamen de Duitsers de straat in, op zoek naar mannen vanaf achttien jaar. Die moesten naar Duitsland om te werken. Mijn vader verstopte zich dan in een luik in de vloer; daar werd dan een zak aardappelen bovenop gelegd, zodat het luik niet zichtbaar was. Gelukkig hebben de Duitsers dit nooit ontdekt. Mijn oom Henk is wel gedeporteerd, naar een werkkamp in Duitsland. Gelukkig kwam hij na de oorlog terug. Maar mijn Joodse buurmeisje Lena niet. Zij en haar familie zijn op een nacht opgepakt. Niemand had een idee wat er met hen ging gebeuren. Pas na de oorlog wisten we dat.’

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt?
‘Mijn naarste ervaring vond twee dagen na de bevrijding plaats, op 17 april 1945. Ik was met mijn vriendjes Jan en Anne buiten aan het spelen. Op straat stonden achtergebleven voertuigen van de Duitsers. In eentje lag een kist vol munitie. Ineens zei Jan: “Henk, je moeder roept, je moet eten.” Dus ik ging naar huis. Tien minuten later hoorden we een hele harde knal. De buurvrouw kwam bij ons binnenstormen. ”Is Henkie hier?” riep ze. Mijn moeder knikte. “Gelukkig,” zei de buurvrouw. “Er is iets heel ergs gebeurd: Jan en Anne zijn omgekomen…” Mijn vriendjes hadden een handgranaat uit de kist gehaald en die was afgegaan. Ze waren op slag dood. Het besef dat ik hier ook bij zou zijn geweest als mijn moeder niet geroepen had voor het eten drong tot me door. Ik heb heel veel geluk gehad, maar ik miste wel mijn twee beste vrienden. Ze liggen begraven op de Huizumerbegraafplaats. Later ben ik daar nog vaak gaan kijken. Mijn vader heeft de overlijdenskaart van Anne altijd bewaard. Toen we na zijn overlijden het huis opruimden, vond ik die. Ik heb hem ook altijd bewaard.’

Erfgoeddrager: Teije

‘Daar stond ik dan met zweren op mijn benen en zonder eten’

Francisca Thomassen groeide op in de Gibraltarstraat. Haar vriendin Tinie Eerdhuizen in de Jodenbuurt. Ze hebben elkaar na de oorlog leren kennen in het dorp Zwanenburg, waar zij nu allebei wonen. Het is bijzonder om te merken hoe verschillend zij de oorlog hebben meegemaakt. Aan Inass, Kate, Teije en Rayane van De Boomgaard vertelden ze hun herinneringen aan die tijd.

Mevrouw Thomassen, hoe was de oorlog voor u?
‘Bij mij in de straat woonden geen joden. Mijn vader en zuster zaten wel in het verzet, dat heb ik allemaal achteraf te horen gekregen. Wel gebeurde er op een dag iets vreemds. Ik zat op de huishoudschool en mijn zus woonde daar vlakbij. Tijdens een tussenuur ging ik daar weleens langs. Mijn zus was in gesprek met de melkboer die voor de deur stond en ik besloot om alvast naar binnen te gaan. Eenmaal in de woonkamer werd er opeens een deur dichtgetrokken vanuit de kamer ernaast. Ik schrok zo erg en rende naar buiten. “Er zit iemand in je huis!”, schreeuwde ik. Mijn zus zei dat ik het vast verkeerd had gezien. Wat bleek, zij had een joodse onderduikster in huis. Mijn zus moest erg bang zijn geweest, je wist niet wat voor een man die melkboer was. Iedereen kon goed of fout zijn.’

Heeft u honger gehad?
‘Iedereen in Amsterdam had honger tijdens de hongerwinter. Ik liep op gekke klompjes, die helemaal niet lekker zaten. Ik liep regelmatig met mijn buurmeisje naar halfweg om wat eten te zoeken in weilanden of bij boeren. Door mijn slechte weerstand had ik allerlei zweren opgelopen. Eenmaal aangekomen op sloterdijk stonden daar de Duitsers die al mijn verzamelde eten afpakte. Daar stond ik dan met zweren op mijn benen en zonder eten.’

Mevrouw Eerdhuizen, hoe was het om te wonen in de Jodenbuurt tijdens de oorlog?
‘Mijn ouders, drie broers en ik gingen als vrienden om met andere buurtbewoners die voornamelijk joods waren. Ik had een vriendinnetje die ik kende uit de buurt en zij was ook joods. In mijn straat werden veel mensen opgepakt tijdens de razzia’s. Grote overvalwagens met Duitsers met geweren reden de straat in. De kinderen die mee moesten, begrepen niet wat er aan de hand was. Zij klommen en speelden op de auto’s, totdat er een Duitser aankwam en heel hard schreeuwde dat zij moesten gaan zitten. Die mensen heb ik nooit meer teruggezien, ook mijn vriendinnetje niet. Veel Duitsers en NSB’ers gingen in de leegstaande huizen wonen. Mijn broers zaten in het verzet, mijn moeder was heel erg bang en uiteindelijk hebben zij ondergedoken gezeten.’

Had u veel honger tijdens de oorlog?
‘Ik zag mensen omvallen op straat van de honger. Op een dag was ik met mijn moeder op een beestenmarkt. Zij zag daar een konijn in een klein hokje. Het was een cadeau voor een van mijn broers die moest werken in Duitsland. Niet als huisdier, maar als eten. Mijn vader en ik raakten erg gehecht aan het konijn. We hadden zelfs een naam voor hem, Jakob. Mijn broer had iets aan zijn oog en werd daarom eerder naar huis gestuurd. Toen hij thuis was, moest Jakob de pan in. Hoeveel honger mijn vader en ik ook hadden, wij wilden er niks van eten. En iedereen zat maar te kluiven aan de poten van Jakob. Toen de oorlog was afgelopen, kwam de schooldokter langs. Ik leek wel een geraamte, daarom mocht ik naar Engeland. Ik kwam bij een Engels gezin in Noord Engeland terecht. De mensen waren heel erg lief voor mij. Toen ik weer terugkeerde naar Nederland, herkende mijn moeder mij niet meer, zo erg was ik veranderd.’

         

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892