Erfgoeddrager: Tara

‘Er was maar één paar schoenen voor mij en die vond ik verschrikkelijk lelijk’

Hans Tielrooij woonde in de oorlog samen met zijn vader, Duitse moeder en zijn twee jaar oudere broer aan de Rodenbachlaan in Gestel. Hij vertelt nu als 94-jarige uitgebreid aan Joep, Bengt, Tara en Zara van basisschool De Talisman over zijn leven en ervaringen in de oorlog als kleine jongen van zes. Meneer Tielrooij is open en warm, en het raakt hem als hij teruggaat naar deze tijd.

Had u last van de Duitsers?
‘Ergens wel want als kind wilden wij geen oorlog. Maar het was nou eenmaal zo. Als er weer een aanval was, als er bommen gegooid werden, dan gingen wij altijd in de kelder zitten. Tot het alarm kwam dat het weer veilig was. Ik heb al die bombardementen meegemaakt. En dat is een van de dingen die mij het meest bijgebleven is, dat er vaak bombardementen waren. Om die Philipsfabrieken kapot te gooien of het vliegveld. Dat vonden wij als kind helemaal niet leuk. Wij wilden gewoon dat de oorlog stopte.

Brabanders hadden overal schuilplaatsen gemaakt, zodat mensen die op straat liepen zich bij een bombardement konden verstoppen. Elke keer als we naar de kelder moesten, was ik bang. Ik heb gezien dat er huizen kapot waren in de buurt. Wij zaten in onze eigen kelder. En er lag een schuilkelder buiten en daar was het donker binnen. Wij mochten daar niet in maar ja, wij kinderen wilden het natuurlijk toch bekijken.

Werd er veel gesproken door jullie over de oorlog?
‘Daar kom ik op een heel moeilijk punt. Mijn moeder was namelijk een Duitse. Mijn ouders hadden kennissen en die zochten mensen die Joden wilden verbergen. Wij hebben twee keer Joden in huis gehad. Wat ik daar nog van wat weet? Mijn ouders zeiden tegen ons: ‘Je zegt op school niks! Je mag tegen niemand vertellen dat wij Joden in huis hebben.’ En ik weet nog dat ik dan wel eens op school, als ik me zat te vervelen, dacht: ik mag niets zeggen, ik mag niets zeggen… Geen Joden in huis, geen Joden in huis…

Als je ouder wordt vergeet je dat soort dingen, maar als ik eraan terugdenk, dan denk ik dat dit voor mij toch een hele gevoelige periode is geweest. Ik ben er wel trots op dat ik een buitenlandse moeder had en mijn ouders allebei zeiden: ‘Wij willen wel Joden in huis hebben’.

De man die bij ons in huis kwam, meneer Van Beem, was tandarts. Een buurvrouw met tandpijn kwam daarom langs bij ons. Maar hij zei: ‘Ja, nee… ik heb geen instrumenten hier en ik kan niets doen.’ Maar hij was helemaal geen tandarts. En hij heette ook niet Van Beem. Hij had een andere naam aangenomen. Zijn vrouw zat een paar straten verder ondergedoken en dan ontmoetten ze wel eens elkaar bij ons achter in het gangetje. Ik weet nog dat wij ze soms samen zagen als we van school kwamen. ‘Jij was met je vrouw daar’, zeiden we dan tegen hem, waarop hij antwoordde: ‘Ja, maar dat ziet niemand, niemand komt in dat gangetje’. Maar ik vond dat wel eng.

Hadden jullie veel eten in de oorlog?
‘Mijn moeder was een hele flinke vrouw, die ging op de fiets naar Nederwetten of Aalst. Van de boeren die daar woonden, ging ze van alles kopen. Ik had een hele handige moeder die altijd ergens wat te pakken kon krijgen. Ik heb geen hongergevoelens gehad. Ik weet alleen nog dat er na de oorlog sinaasappels kwamen, en dat ik toen dacht: er is veel meer te eten dan dat wij in de oorlog hadden.

Mijn moeder moest in de rij staan voor bonnen. Soms duurde dat zo lang dat mijn moeder tegen ons zei: ‘Jullie komen mij maar aflossen, dan kom ik over een half uur terug’. Met die bonnetjes konden we dan naar winkels om spullen te kopen. We hadden bijvoorbeeld geen schoenen, maar droegen klompjes met leer erover. Op een gegeven moment ging ergens een winkel open waar kinderschoenen waren. Eindelijk had mijn moeder die bonnen dus wij gingen naar de winkel. In mijn maat was er maar één paar schoenen en die vond ik verschrikkelijk lelijk. Maar ja, er was niks anders. Of ik moest op klompen blijven lopen.’

Heeft u het Sinterklaasbombardement meegemaakt op 6 december 1942?
‘Ja, de dag dat de Engelsen de Philipsfabrieken wilden bombarderen, maar de Demer troffen. Ik weet nog dat mijn broer me riep naar boven te komen. ‘Hans, kom kijken, dan zie je die vliegtuigen.’ Ik vond het eng, maar mijn grote broer liet zien dat het ook wel spannend was. Alleen hebben ze toen dus verkeerd gebombardeerd, en zijn al die winkels geraakt.

Er is ook eens op een kruispunt in onze straat een bom gevallen. Daar zijn een paar mensen bij omgekomen. De huizen die daar het dichtste bij stonden waren allemaal in puin, daar kon je niet meer in wonen. Later zijn we daar wel eens naartoe gegaan omdat we wilden zien hoe die huizen er van binnen uitzagen. Kinderen doen soms dingen die niet mogen…’

Erfgoeddrager: Tara

‘Soms stond je uren in de rij voor eten en dan was het op’

De moeder van Zahid bracht Tara, Chenna, Timo en Zahid van de Amsterdamse Twiskeschool snel even met de auto naar de flat waar Ria Bakker woont. Zo hoefden ze niks van de gymles te missen. De kinderen hadden ieder een paar vragen voorbereid maar tijdens het interview bedachten ze steeds nieuwe vragen. Het was een gezellige, interessante ochtend, waarbij ook de moeder van Zahid veel hoorde wat ze nog niet eerder wist.

Wat deed u tijdens de oorlog om u te vermaken?
‘Heel weinig. Spelen met het weinige speelgoed dat we hadden. Ik weet nog dat mijn zus voor haar verjaardag twee jaar achterelkaar hetzelfde kreeg. Daar speelden we dan gewoon mee. Dat werd dan weer netjes ingepakt want er was gewoon niks. En ’s avonds vroeg naar bed, want het was koud.’

Wat had u te eten in de Hongerwinter?
‘Er was hier in het westen heel weinig eten. Mijn vader was geboren in Friesland. Hij fietste weleens vanuit Amsterdam over de Afsluitdijk naar Friesland want daar woonde nog wat familie. Mijn vader was dan vaak wel dagen weg. Hij haalde daar aardappels en uien, en die aten we dan.

Ik kan me nog wel een keer herinneren dat ie op terugweg werd gewaarschuwd dat Duitsers bij de Hemwegpont een controle hielden. Die pakten dan alles af wat de mensen net verzameld hadden. Toen is mijn vader weer helemaal teruggefietst en bij IJmuiden over de sluizen het water overgestoken om zo de controle te ontlopen. Mijn moeder en mijn zus en ik hebben hem de trap op moeten helpen want hij kon niet meer van vermoeidheid.

Iedereen kreeg bonkaarten van de Duitse bezetters waar je eten mee kon kopen. Boter of suiker en soms ook brood. Maar stel je daar niet teveel bij voor hoor, want het brood smaakte meer naar gebakken klei. Soms stond je uren in de rij en dan was het op… had je voor niks in de rij gestaan. Ik weet nog dat ik een keer ’s morgens vroeg om een uur of vijf wakker werd van de honger en dat mijn moeder zei: ga nog maar slapen kind, want als ik je nu wat geef dan heb je straks niks meer, en de dag duurt nog lang.

Eigenlijk aten we bijna de hele oorlog aardappels met uien en daarover, zoals we dat in Amsterdam zeiden, jus van de Haarlemmerweg. Die jus noemden we zo omdat aan het eind van de Haarlemmerweg de Maggiefabriek stond. Het was gewoon water met een klein beetje Maggie erin.

Hoe kon je dan die aardappelen koken, er waren toch geen gas of kolen?
‘Nou, dat zal ik je vertellen. Wij hadden een noodkacheltje. Hieronder werden stukjes hout gelegd van bijvoorbeeld tuinhekken of kastplanken. Bomen werden zelfs gekapt voor hout. En daar werd dan het eten op gekookt. Je moest wel veel geduld hebben hoor, want het was maar een klein vlammetje.’

Hoe heeft u het gevierd toen de oorlog voorbij was?
Toen het 5 mei 1945 was en de oorlog was afgelopen, was iedereen gek van vreugde! Overal op straat werden feestjes georganiseerd met niks, want er was niks. Maar het feit dat je vrij op straat kan lopen, dat je elkaar kon ontmoeten, dat je het Wilhelmus kon zingen, dat je de vlag uit mocht hangen, nou het was een geweldig feest.’

Erfgoeddrager: Tara

‘Tranen met tuiten, maar zo ging dat in de Hongerwinter’

Mireya, Tara, Romaissa en Raafi van Brede School Annie M.G. Schmidt lopen vol spanning de trap af naar de ruimte waar Joop Bongers op hen wacht. Voor ze naar binnen gaan, nemen ze de vragen nog even door. Joop stelt zich uitgebreid voor met vier verschillende (bij)namen: opa, opa Joop, ome Joop of gewoon Joop. ‘En hoe gaan jullie mij noemen?’ vraagt hij de kinderen. Ze antwoorden unaniem: ‘Joop!’

Hoe was het om over straat te lopen tijdens de oorlog?
‘De oorlog was een angstige periode. Zo herinnerde ik mij een wandeling aan de overkant van het IJ. Daar was een fabriek waar vliegtuigen werden gemaakt en die werd toen ik daar liep gebombardeerd. Door de honger kwamen wij als kinderen ook in aanraking met de Duitsers. Want we deden wel eens iets wat eigenlijk verboden was, stelen. We hadden veel bakkers in de buurt. Destijds kwamen die nog aan de deur om te verkopen. Wij gingen dan broden stelen, terwijl je ouders de bakker aan het afleiden waren. Vaak werden stelende kinderen dan opgepakt door de Duitse soldaten. Ik heb ook wel eens twee broden gepikt die uit een bakkersmand vielen en op straat rolden. Twee Duitsers zagen wat ik deed, maar deden net of ze het niet gezien hadden. Gelukkig zaten er destijds ook goede Duitsers tussen.’

Hoe erg was de Hongerwinter?
‘De Hongerwinter was erg. In het begin van de oorlog viel het nog mee. Maar tijdens de strenge winter die heel koud en gemeen was, was er weinig te eten. Ik had een konijn waar ik goed voor zorgde, hij kreeg elke dag netjes te eten. Af en toe plukte ik vlakbij de Sloterplas wat gras voor ‘m. Mijn konijn was aardig vetgemest. Hij heeft niet langer dan een jaar geleefd, want we hebben hem moeten opeten. Tranen met tuiten, maar zo ging dat in de Hongerwinter.’

Was er wel eten te koop in de winkel?
‘Heel weinig, en omdat er weinig te eten was, was je moeder altijd aan het opletten of er ergens wat te halen was. Zo hoorde m’n moeder van een buurvrouw dat er kaas werd bezorgd in de kaaswinkel aan de Kinkerstraat. Om zes uur ‘s ochtends stond ze al voor de winkel. Toen ze thuis kwam, snakte iedereen al naar het stukje kaas, maar mijn moeder wilde per se wachten op het avondeten, tot mijn vader thuis was. Toen hij er was, mochten we eindelijk aanvallen. Het was het lekkerste stukje kaas en ik genoot van iedere hap.’

Heeft u wel eens gezien dat iemand werd doodgeschoten?
‘Ja, dat was op het Columbusplein waar we woonden. Op een dag fietste er een meneer voorbij die werd achtervolgd door twee anderen. Ineens klonken er harden knallen, de kogels vlogen ons om de oren. Voor ik het wist, lag de fietsende man op de grond. Er werd totaal geen rekening gehouden met spelende kinderen. Vanaf dat moment kreeg de oorlog meer betekenis voor mij. Op datzelfde plein heb ik meer gezien. Op een dag vloog er een vliegtuig, rond een uur of vijf, meerdere rondjes boven ons. Het toestel stortte naar beneden. De piloot wist zichzelf te redden aan een parachute, maar hij heeft de landing niet overleefd. Hij werd in de lucht neergeschoten. Dat heb ik met mijn blote ogen gezien. Over de oorlog in de lucht heb ik heel veel gelezen en ik heb er ook een boek over geschreven.’

Erfgoeddrager: Tara

‘De boer bracht ons vers stro waar we op konden slapen’

Dick de Wit komt op een zonnige dag naar de Van den Brinkschool in Wageningen gefietst. In de peuterspeelzaal zitten Tara, Uma en Madelein al te wachten. Toen de oorlog in 1940 begon, was hij pas 2 jaar oud. Meneer De Wit heeft een schatkist vol met herinneringen en foto’s meegenomen. De persoonsbewijzen van zijn ouders, hun bonnenkaart, zelfs de labels voor de koffers tijdens de eerste evacuatie heeft zijn moeder bewaard.

Wat ging er door u heen toen u hoorde dat er oorlog was?
‘De oorlog begon op 10 mei 1940. Ik was toen 2 jaar en kan me daar niets meer van herinneren, maar ik denk dat ik – als ik wat ouder was geweest – het wel heel spannend had gevonden. Bij de eerste evacuatie van Wageningen gingen we met een schip de Rijn af, met de gevechten aan de oevers al in volle gang. We kwamen in Zevenhuizen terecht, maar daar zijn we alleen paar dagen gebleven. En toen met de boot weer terug.’

Hoe was het om weer terug te komen na de eerste evacuatie?
‘Ik kan me wel voorstellen dat mijn ouders zich wel zorgen hebben gemaakt over hun huis, in welke staat ze dat weer zouden aantreffen. Gelukkig was er niets mee gebeurd. Mijn ouders hadden de deuren niet op slot gezet toen we weggingen, maar er was ook niets gejat. Wij hadden ook een hond, en huisdieren mochten niet mee met de evacuatie. Daarom had men bedacht dat je je hond of kat naar het slachthuis moest brengen, waar ze werden doodgeschoten. Mijn moeder zag dat echt niet gebeuren. Ze zei: ‘We gaan alleen kort weg, dus we laten wat eten achter en dan zien we het wel’. En toen we weer terugkwamen, was hij er nog. Hij lag achter het huis en zag er ook echt prima uit, dus waarschijnlijk heeft hij van Duitse of Nederlandse militairen nog iets lekker gekregen want er stond een bak die niet van ons was.’

Heeft u ook ooit contact gehad met een Duitse soldaat?
‘Wij woonden aan de Brinkerweg, pal naast een school die nu ‘de Bijenkorf’ heet. Als ik door een hek in onze tuin kroop, kwam ik terecht op het schoolplein. Later werd de school gevorderd door de Duitsers. Op een dag kroop ik weer door het hek, en zag een paar Duitsers op het schoolplein. Eentje stond zich midden op het plein te wassen. Ik geloofde niet wat ik zag: hij stond daar helemaal naakt. Ik had mijn vader zelfs nog nooit naakt gezien. Maar de soldaat schaamde zich helemaal niet, begon met mij te kletsen en vroeg mijn naam. Ik vond het prachtig, ze waren heel aardig. Tot mijn moeder erachter kwam. Ze werd heel boos en zei dat ik er niet meer mag komen. Ik snapte dat niet. Ze hadden zulke prachtige grote auto’s, daar was ik helemaal van onder de indruk. Ik mocht er zelfs een keer achter het stuur zitten. Als je 5 bent, vind je dat echt fantastisch.’

Waar kwam u terecht tijdens de tweede evacuatie van Wageningen?
‘Na 17 september 1944 begonnen de gevechten bij Arnhem met de Engelse parachutisten. En al vrij snel was Wageningen niet meer veilig. Daarom moest de stad op 1 oktober leeg zijn. De meesten gingen richting Ede en Veenendaal en daar moest je het maar verder uitzoeken. Wij zijn in september terechtgekomen op de Rijnsteeg in Wageningen, in Noord-West. Daar hebben we een aantal dagen in de stal van een boerderij gezeten. De boer bracht ons vers stro, waar mijn ouders, mijn zusje en ik op konden slapen. Na een paar dagen moesten we daar ook weg, en gingen ook wij verder naar Veenendaal, waar we opnieuw bij een boer belandden. Ik was toen 6 en vond het prachtig. Ze hadden koeien, varkens…er was genoeg te doen, genoeg te spelen. Later konden wij bij de broer van mijn moeder terecht, die met zijn gezin ook in Veenendaal woonde.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Ik kan me niet herinneren dat we echt honger hebben gehad. Tijdens de Hongerwinter zaten wij bij mijn oom en zijn gezin. In totaal waren wij vier volwassenen en vier kinderen. Mijn oom was onderwijzer en kreeg nog wel eens wat. Wat ik me ook nog heel goed kan herinneren is het kippenhok in de tuin. Ze hadden twee kippen, de eitjes werden bewaard tot zondag, dan kreeg iedereen een half eitje. Dat was een feest. En toen gebeurde er een ramp, een kip was ontsnapt. Maar ik heb haar weer gevonden en gevangen. Met de kip onder de arm liep ik naar huis, toen was ik wel heel trots. De held van de dag.’

Voelde u zich veilig in Veenendaal?
‘In Veenendaal kwam de oorlog vooral in de laatsten maanden erg dichtbij. Ik kan me nog herinneren dat we regelmatig de kelder in moesten om te schuilen. Daar zaten we dan heel krap naast elkaar, wachtend tot de beschietingen weer over waren. Een keer is een granaat dicht ij het huis gevallen. Die knal vergeet ik nooit. Het glas dat nog in de kelderraam zat, sprong eruit. In de kelder zat ook een man wiens hoofd nog kaler als die van mij nu. Op zijn hele hoofd zaten glassplinters en krasjes. Hij zag er een beetje uit als een egel. De boerin waar we in huis zaten, heeft die glasscherven een-voor-een met het pincet verwijderd.’

Erfgoeddrager: Tara

‘Toen ik de naam van mijn vader zag staan, moest ik huilen’

Yvonne van der Zwaard is kind van een Duitse moeder en Joodse vader. Dat maakte het voor haar, simpel gezegd, niet makkelijk in de oorlog. Ze was twee jaar toen die uitbrak en heeft herinneringen aan het eind van deze periode en kent het verhaal van haar gezin goed. Tara, Anne, Leo en Fedde van de Boomgaard in Amsterdam-West interviewen haar.

Wat herinnert u zich van het begin van de oorlog?
‘Toen de oorlog uitbrak, was ik twee, dus dat herinner ik me niet. Toevallig was dat op 10 mei, dezelfde dag als vandaag. In het begin merkte je de oorlog niet zo. Er kwamen bordjes bij de ingangen van parken: “Voor Joden verboden”. Daarna mochten Joden ook niet meer naar de bioscoop en zo werd het steeds erger. Ook het eten werd steeds minder. De winkels werden steeds leger, want de distributie van het eten werd stopgezet. Op een gegeven moment had niemand meer wat te eten. Gelukkig had mijn vader, voordat hij was ontslagen van zijn werk in een kledingwinkel, scheermesjes en stoffen verzameld. Die konden we dan ruilen bij de boeren voor eten. Vanaf 1943 werden er ook mensen opgepakt op straat, toen moesten mensen gaan onderduiken.’

Heeft u familieleden door de oorlog verloren?
‘Mijn moeder, zus en ik hebben het overleefd, maar mijn vader niet. Hij was Joods, maar omdat hij met een Duitse vrouw was getrouwd, werd hij vrijgesteld. Hij hoefde niet naar Duitsland. Toch werd hij op een gegeven moment opgepakt. Iemand had ons verraden omdat wij onderduikers hadden. Op een avond stond er politie aan de deur. De onderduiker bij de buren schrok zich rot en sprong aan de tuinkant vanaf het balkon naar beneden. Door een deurtje in de schutting ging hij naar ons toe. Toen moesten mijn zusje en ik uit bed en kwam die man in ons bed liggen. Maar een andere buurman was NSB’er. Heel slecht volk was dat. Het kan zijn dat hij gezien heeft dat die onderduiker van het balkon sprong en ons daarna heeft verraden. Een paar maanden later werd mijn vader opgepakt. We hebben hem nooit meer gezien. De hele familie van mijn vader is opgepakt, dus m’n grootouders en m’n tante en haar hele familie, neven en nichten. Ik had na de oorlog haast geen familie meer over. Ongeveer tien jaar geleden ben ik in Westerbork geweest. Dat is nu een museum en er ligt een boek met daarin de namen van de mensen die zijn weggevoerd. Toen ik de naam van mijn vader zag staan, begon ik prompt te huilen.’

Wat is het ergste dat u zich kan herinneren?
‘De honger. Toen ik een jaar of vijf was, moest ik een pannetje meenemen naar school. Met de hele klas gingen we dan naar de gaarkeuken en kregen we schillensoep. Ik lustte dat niet. Ga zelf maar eens proeven: je koopt aardappelen, je schilt ze en die schillen kook je in water, tot ze zacht zijn en dan eet je dat. Het zag eruit als een bruine drab en daar zwommen wat aardappelschillen in. Ik gaf het weg aan andere kinderen die nog meer honger hadden dan ik. De Hongerwinter was ook nog eens een hele koude winter. Van een ijzeren emmer had mijn moeder een kacheltje laten maken, met een deksel erop. We zaten allemaal in de keuken om dat kacheltje heen, want de rest van het huis was te koud.’

Werd het na de oorlog weer snel beter?
‘Na de oorlog kwam er wel weer eten. Maar onder de Nederlanders waren er een heleboel foute mensen. Ik werd uitgescholden voor “brillenjood”, omdat ik een bril had. Dat liet ik niet op me zitten en ik heb dat kind toen een flinke klap gegeven. Haar moeder kwam toen op school verhaal halen en zei: “Jullie Joden hadden allemaal vergast moeten worden!” Ik was toen zeven jaar, en ik wist nog helemaal niet wat dat vergassen was en wat er allemaal was gebeurd. Dus ik ging naar m’n moeder om dat te vertellen en die werd furieus! Dat werd een hele rel. Maar dat soort dingen werden vlak na de oorlog wel vaker gezegd. En de Joodse mensen die terugkwamen hadden verschrikkelijke dingen meegemaakt, meer dan je je kan voorstellen. Ze waren gemarteld en uitgebuit. Maar als ze na de oorlog terug naar hun huis kwamen, dan woonden er andere mensen in. Het was na de oorlog heel moeilijk om weer een normaal leven op te bouwen. Daarom wil ik jullie ook leren dat je altijd respect moet hebben voor mensen die anders zijn dan jijzelf.’

   

Erfgoeddrager: Tara

‘Ik kon in de oorlog gewoon naar school’

Tara, Senna en Ailani van basisschool ’t Hunnighouwersgat gaan op bezoek bij Herman de Jong (1937), die samen met zijn vrouw in zorgcentrum De Stilen woont. Ze zijn benieuwd naar wat meneer De Jong hen heeft te vertellen over de oorlog op Terschelling.

Waar woonde u tijdens de oorlog?
‘Ik woonde op een boerderij, samen met mijn ouders. Ons huis stond aan de Halfweg, dichtbij West-Terschelling. Op de boerderij hadden we paarden, maar tijdens de oorlog hebben de Duitsers ze ingenomen. Ik kon in die tijd gewoon naar school en ik kon ook lekker buitenspelen op ons eigen erf.’

Had u voldoende te eten tijdens de Hongerwinter?
‘Op de boerderij hielden we koeien, dus we hadden genoeg melk. Ook verbouwden we wat groenten. Wij hadden dus niet zo veel last van de Hongerwinter. We hebben nooit Duitsers in huis gehad. Ik zag ze wel vaak in colonne lopen richting de bunkers, waar ik dichtbij woonde. Tijdens het bouwen van de bunkers was ik nog te jong om te helpen. Nu help ik wel regelmatig als vrijwilliger bij het Bunkermuseum. Dat vind ik leuk om te doen, vooral het schoonmaken van de bunkers vind ik leuk.’

Welke gebeurtenis kunt u zich nog goed herinneren?
‘Ik weet nog dat er net buiten de dijk een bom in de Waddenzee is terechtgekomen. Dat was natuurlijk spannend toen ik zo klein was.’

 

 

Erfgoeddrager: Tara

‘In plaats van op schoenen, liep ik op een stukje karton’

Jamie, Merel en Tara van de 3e Daltonschool interviewen Gerritje Nuisker bij haar thuis in Zuidoost. Ze was een baby toen de oorlog begon en groeide op aan de Mauvestraat, vlakbij hun school. Op foto’s laat ze zien hoe de buurt er vroeger uit zag. 

Kende u mensen in het verzet?
‘Mijn vader bracht Trouw rond. Nu is Trouw een hele dikke ochtendkrant, tijdens de oorlog was het een verzetskrant van slechts één A4’tje. Dat deed hij stiekem, want de Duitsers mochten het niet weten. Ook hadden we twee Joodse mannen in huis. Die zaten onder een luik in de keuken. Dat bracht nogal wat spanningen met zich mee. Vooral als mijn oom en tante kwamen, want zij waren van de NSB. Als zij er waren, voelde ik de stress van mijn ouders. De onderduikers hebben de oorlog overleefd. Op Bevrijdingsdag kwamen ze het luik uit en hebben ze ons zilveren bestek meegenomen. Wat waren mijn ouders boos! Wat er daarna met ze is gebeurd, weet ik niet, we hebben nooit meer iets van ze vernomen.’

Had u erge honger tijdens de Hongerwinter?
‘De Hongerwinter was een hele nare tijd. Veel mensen gingen letterlijk dood van de honger. Gelukkig had mijn vader werk, waardoor er nog iets van geld binnenkwam. Mensen die helemaal geen werk hadden, hadden al helemaal niets. We hadden geen kleren en geen schoenen. In plaats van op schoenen, liep ik op een stukje karton. En als je een heleboel jurken had, knipte je daar de goede stukjes uit en kon je weer een nieuw jurkje maken. Soms aten we bloembollen. Gatverdarrie bloembollen! Sorry, dat was echt smerig. Ik kan mij nog goed herinneren dat wij op een dag ernstige honger hadden en onze poes met een enorm lap vlees kwam aanlopen. Had ie waarschijnlijk bij iemand gepikt. Nou die ging, hoppa, mooi in onze pan. Daar hebben wij heerlijk van gegeten.’

Hoe was het leven na de oorlog?
‘Het was natuurlijk één groot feest toen Nederland was bevrijd. Dansen, springen, overal waren straatfeesten. Het heeft daarna nog jaren geduurd tot Nederland weer was opgebouwd. Een oorlog richt veel schade aan. Ik groeide op in een arm gezin. Toen ik 19 was, had ik een rok en twee bloesjes, nu heb ik een kast vol kleding. Een Joodse buurman kwam terug uit de oorlog als enige overlevende en zijn huis was door iemand anders bewoond, alles was weg. De oorlog was misschien voorbij, maar er bleven spanningen. We waren bijvoorbeeld bang dat het communisme zou overwaaien vanuit de Sovjet-Unie of China. Het waren vreemde tijden.’

               

Erfgoeddrager: Tara

‘We hebben wel viezigheid uitgehaald, maar eerlijke viezigheid’

Onderweg met de tram schrijven Begüm, Tara, Ismael en Mylo van de Meidoorn nog wat extra vragen op die zij zojuist bedacht hebben. Bij aankomst zien ze het kleine huis van Bep (Bertus) en An Rijnsburger. Past het allemaal wel? “Ja hoor, anders zet ik er gewoon een paar op het balkon,” grapt Bep. De kinderen bewonderen de oude kachel die er staat. Is dat met echt vuur? Uit de keuken klinkt het geluid van een ouderwetse fluitketel.

Wat is er met uw familie gebeurd tijdens de oorlog?
‘Mijn hele familie heeft vastgezeten, maar ze hebben het gelukkig overleefd. Mijn vader had een aannemersbedrijf en moest naar Duitsland om te werken. Hij zat in de gevangenis in de Havenstraat. Vrienden van hem, ook aannemers, werkten voor de Duitsers. Zij zijn daar naartoe gegaan en hebben gezegd dat ze hem niet konden missen. Mijn vader is toen vrijgelaten. Hij geloofde dat niet en is toen naar buiten gerend, zo tramlijn 16 in. De tram stond op de eindhalte en bleef dus lang staan. Toen is mijn vader gaan rennen naar de Jan Evertsenstraat. Mijn broer moest ook werken, maar hij is vrijgelaten door de keuringsarts. Hij zei: “Jij werkt met het eelt op je handen, jij hoeft niet naar Duitsland!” Die man hebben we een fles jenever gebracht. Mijn moeder zat in de Euterpestraat, dat is nu de Gerrit van der Veenstraat. Als je daar zat, was het eigenlijk gebeurd met je. Zij mankeerde iets en is toen naar het ziekenhuis gebracht. Ik was vijftien jaar en wist van niets. Ik ben ook naar de Euterpestraat gegaan en ze wilden mij ook vasthouden. Ik heb net gedaan of ik gek was door te gaan schoppen en slaan, toen hebben ze mij eruit gezet.’

Heeft u zich onveilig gevoeld tijdens de oorlog?
‘Je kon elke dag opgepakt worden. Ik liep eens in de Jan Evertsenstraat. Er stonden allemaal Duitse soldaten. Eén van hen richtte een geweer op mij en zei dat als ik niet binnen zoveel tijd thuis zou zijn, dat hij zou schieten. Ik heb heel hard gerend en die soldaten moesten alleen maar lachen. Dat was een geintje, maar dat wist ik natuurlijk niet. Ik heb veel mensen dood zien schieten, ook op het Mercatorplein. Veel soldaten die hier waren, waren het ook niet eens met wat er gebeurde. Een vriend van ons stond eens voor de deur met een Duitse officier. Die man heeft bij ons boven zitten huilen, want hij had al drie jaar zijn vrouw en kinderen niet gezien. We hebben eten gehad van Duitsers, maar ook gejat. We hebben wel wat viezigheid uitgehaald, maar allemaal eerlijke viezigheid. Er was een bakker in de Jan Eef, dat was een NSB’er. Met een vriend hebben wij gedaan of we van een controle waren en toen hebben we het meel in beslag genomen. Dat hebben we toen uitgedeeld in de Jordaan.’

Hoe was het eind van de oorlog?
‘Ik was de enige met een groot rijbewijs. We reden naar Arnhem om puin te ruimen en daar zagen we lijken liggen. Ook een jongen uit Amsterdam, zijn naam stond op zijn laars, toen zijn we daarna bij zijn ouders langs geweest. Na de oorlog ben ik nog 2,5 jaar naar Indonesië geschopt. Daar reed ik rond met een rijdend ziekenhuis om spoedgevallen te behandelen. Ik hoop dat jullie dit nooit mee hoeven te maken. Het belangrijkste is dat je nooit met de vijand meeloopt!’
  

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892