Erfgoeddrager: Sumaya

‘Niemand mag deze kinderen uit elkaar halen’

Heel bijzonder dat Marian Schaap in corona-tijd op basisschool de Zeven Zeeën in Amsterdam-Noord het interview kan komen doen. Mevrouw Schaap stelt voor haar verhaal te beginnen; Siraj, Asma, Sumaya en Basma kunnen tussendoor en na afloop vragen aan haar stellen. Ze vindt het belangrijk om het verhaal van haar Joodse pleegzusje door te vertellen.

Mevrouw Schaap begint te vertellen…
‘De ouders van mijn pleegzus kregen een oproep dat ze opgehaald zouden worden om naar een kamp te gaan. Ze stonden klaar, ook met een koffertje met de spullen voor hun baby van 10 maanden. Die deden ze in een dekentje. ‘Ik heb niks gedaan waarvoor ik weg zou moeten’, zei vader. Hij werkte op de markt en moeder deed naaiwerk voor mensen. Weten jullie wat de Hollandsche Schouwburg was? In de oorlog was dat een plek waar Joodse mensen heen moesten, die van daaruit werden opgehaald om naar Kamp Westerbork in Drenthe te gaan. Op een dag stond een vrachtwagen klaar die de Joodse mensen uit hun huizen ophaalde en op het állerlaatste moment gaf de moeder van mijn zusje haar aan de bovenburen. In het baby-dekentje stopte ze ook fotootjes en een trouwboekje. Zodat mijn zusje later zou weten wie haar ouders waren. Het is zó vreselijk moedig wat zij heeft gedaan, het lijkt me het ergste wat er bestaat.’

‘Als ik spreek over mijn zus bedoel ik mijn pleegzus. Zij was al bij mijn ouders in huis toen ik werd geboren. De ouders van mijn pleegzus zaten vijf dagen in de trein, het was een vreselijke reis naar Sobibor in Polen, dichtbij de Russische grens, waar Joodse mensen bij aankomst direct de gaskamers ingingen. Maar wel heel bijzonder is dat onderweg moeder een briefje uit de trein heeft gegooid, dat later bij het Rode Kruis terecht is gekomen. Daarop stond op dat ze zo blij was dat ze het liefste wat ze bezat niet bij zich had: haar kindje. Mijn ouders hadden in de oorlog een illegale krant in huis; zo hadden ze dus nóg een geheim. Dat was dus heel spannend. Ze hebben vreselijk veel geluk gehad dat ze nooit zijn verraden…’

Hoe ontdekte u dat zij niet uw eigen zus was?
‘Ik zag op een dag een papier op de kast – wel met de voornaam van mijn zus, maar met een andere achternaam. Jullie snappen hoe raar ik dat vond! In stukjes en beetjes vertelde mijn moeder het verhaal. De Joodse gemeenschap wilde de Joodse kinderen ook een Joodse opvoeding geven, dus het was nog niet zo simpel dat mijn vader officieel voogd zou worden van mijn zus. Dat gebeurde pas toen er een rechtszaak plaatsvond. Daar lieten ze ook de foto zien van ons drie kinderen. Ik had ook nog een broertje. De advocaat zei: ‘Deze drie kinderen horen zó bij elkaar, die mag niemand uit elkaar halen!’ Na de rechtszaak hoorde mijn zusje officieel bij ons gezin en was mijn vader voogd. Dat was pas in 1947-1948. Zij was toen zes en ik was vier jaar. Mijn ouders hadden ook een foto laten maken van mijn zusje direct nadat ze bij ons kwam. Want stél je eens voor dat haar ouders zouden terugkomen, dan zouden ze haar niet meer herkennen. Ze konden niet geloven dat haar ouders vermoord zouden worden.’

Wat is de achternaam van uw zus en is zij nog Joods? 
‘Mijn zus heeft veel moeite met wat er allemaal gebeurd is. Ik wil haar niet kwetsen met vragen, dus noem ik ook haar voornaam niet. Omdat ze bij ons gezin hoorde, ging ze mee naar de kerk, want wij waren Protestant, maar zij blijft altijd Joods.’

Hoe voelden uw vader en moeder zich in de oorlog?
‘Ik heb er wel met mijn moeder over gepraat. Het was zo vreselijk spannend. Ze waren extra bang als ze hoorden dat er ergens een razzia was. Ze kregen voor mijn zus geen voedselbonnen, maar soms kregen ze wel wat via het verzet. ‘Dat was een geschenk van God’, zei mijn vader dan. Al het eten gaven ze aan mijn zus en mij. Wij hebben geen honger gehad.’

Heeft u zelf kinderen?
‘Ja, ik heb een dochter. Mijn schoonzoon en dochter werken allebei bij de politie. In de oorlog had je heel veel politieagenten die met de Duitsers werkten. Ze gaven ‘kopgeld’. Als iemand zei ‘op dat adres zijn Joden ondergedoken’ dan kreeg die per opgepakte Jood 7,5 gulden. Snappen jullie dat nou? Zó afschuwelijk! Mijn ouders hadden een groot rechtvaardigheidsgevoel. Dat heb ik ook. Zoals vorige week in het nieuws was: een jongen van dertien was met zijn moeder gevlucht en zij zouden weggestuurd worden uit Nederland. Ik heb met heel veel andere mensen een petitie getekend, dat wij daartegen waren…en uiteindelijk mochten ze dus blijven. Dan denk ik: ja, het heeft dus zin om te protesteren.’

Erfgoeddrager: Sumaya

‘Je wist wat er kon gebeuren, we waren altijd bang’

Malak, Sumaya, Ozgur en Zakaria van basisschool Oscar Carré spraken met de 87-jarige Myriam Mater. Eerder vertelde zij al voor hun klas over haar ervaringen in de oorlog.

U heeft ons al veel verteld op school.
‘Inderdaad. Over mijn vader, die niet Joods was en in het verzet zat. En over mijn Joodse moeder, die tijdens de hongerwinter is overleden. Hoe jong ik ook was, hielp ik mijn vader bij zijn acties. De Duitsers waren op een gegeven moment naar hem op zoek. Ik kreeg een pistool tegen m’n hoofd en moest hem bellen. Hij was toen net bij mijn moeder in het ziekenhuis. Ik sprak Frans en heb toen in het Frans gezegd dat ie niet naar huis moest komen. Dat begrepen de Duitsers toch niet. Uit wraak hebben die soldaten de schildpadden van mijn zusje en mij in heet water gegooid en doodgemaakt.’

Kunt u wat meer vertellen over de onderduikers bij u thuis?
‘Eerst hadden we steeds voor een paar dagen of paar weken mensen in huis, waarvoor mijn vader een vaste plek ergens anders zocht. Die noemden we ‘passanten’. Later kwamen er drie mensen blijvend, en ook nog een vrouw alleen, tante Kitty. Ze waren heel aardig, maar vooral erg zenuwachtig en bang. Dat waren we natuurlijk allemaal wel een beetje, maar zij nog veel erger en dat maakte het toch een beetje ingewikkeld om met elkaar om te gaan. En iedere keer als de bel ging dan moesten ze naar boven rennen en zich verstoppen.’

Zijn er bekenden van u omgekomen in de Tweede Wereldoorlog?
‘Onze onderduikers hebben het overleefd, maar mijn allerbeste schoolvriendinnetje en mijn tante zijn vergast. Maar ik heb ook een vriendin van de lagere school teruggevonden. Wij woonden tijdens de oorlog in Amstelveen en zij moest  naar Amsterdam, omdat ze Joods was. Wij ontsprongen de dans omdat onze vader niet Joods was. Ik had nooit meer iets van haar vernomen. Zo’n tien jaar geleden zat ik op een terras in Broek in Waterland en daar zat ook een mevrouw met twee kinderen en we keken naar elkaar. Ineens stond ik op en liep naar haar toe. “Inge?’ zei ik. En zij zei: “Myriam?” Zo vonden we elkaar terug na al die jaren. Ze woont vlak bij mij en ik ga heel vaak naar haar toe. Ik weet nu dat zij was ondergedoken in de oorlog.’

Was u ook bang in de oorlog?
‘Ja. We waren allemaal altijd bang, omdat je nooit wist wat er precies ging gebeuren. En ook omdat je zeker wist dat wat er kon gebeuren niet prettig zou zijn. We waren bang dat de Duitsers ons zouden mishandelen, dat ze mijn vader mee zouden nemen. We waren bang dat de onderduikers gevonden zou worden en we waren ook bang voor de honger. Eerst dacht iedereen ‘nou, volgend jaar is het wel over’. Maar het ging niet over. Uiteindelijk gelukkig wel.’

          

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892