Erfgoeddrager: Steven

‘Als ik kieren zie, kijk ik nog steeds of er Duitse soldaten lopen’

Oscar, Steven, Maceo en Felice van de Dongeschool gaan goed voorbereid op pad. Ze hebben wel 24 vragen bedacht! Bij Jack Eljon (81) vinden ze een goed verteller en horen ze over wat hij meemaakte op zijn verschillende onderduikadressen en hoe hij na de oorlog met moeite zijn moeder weer vond.

Hoe wist u dat het oorlog was?
‘Ik was nog te jong om te begrijpen wat oorlog betekende. Wij waren Joods en mijn ouders waren dus erg bang. We doken in Camperduin onder, vlakbij zee, bij een bevriende familie met een camping waar we normaal gesproken in de zomer kampeerden. Toen ik vier was, werd het daar te gevaarlijk, omdat de Duitsers in de buurt bunkers gingen bouwen. Mijn ouders brachten me toen naar mijn tante in Haarlem. Daar bleef ik alleen achter. De buren van mijn tante waren NSB’ers, maar zij waren het die waarschuwden dat er binnenkort een huiszoeking zou komen. ’s Nachts werd ik over de schutting getild en mocht ik een week schuilen in het huis van die buren. Die nacht zijn er 837 mensen opgepakt, maar ik werd niet gevonden, want bij NSB’ers gingen ze niet zoeken. Mijn tante werd later alsnog opgepakt. Ze wilde erg graag naar de film en is daar zonder ster, omdat je als Jood niet naar binnen mocht, naartoe gegaan. Bij de uitgang werd ze meegenomen. Ze is uiteindelijk in Auschwitz vermoord.’

Waar heeft u allemaal gewoond tijdens de oorlog?
‘Ik heb op twaalf verschillende onderduikadressen gewoond. Op veel adressen werd ik slecht behandeld. In Zeist hebben buren mij verraden in ruil voor de beloning die daarvoor stond: zeven en een halve gulden per Jood. De overburen zagen hoe Duitse soldaten aan de deur kwamen. Ik zat op dat moment op school. Toen hebben ze de bakkersknecht met een bakkerskar naar mijn kleuterschool gestuurd. Hij nam me mee, verstopt in de bakkerskar. Ik was net op tijd weg, want na het huis kwamen de soldaten me ook op school zoeken.
Mijn laatste onderduikadres was in Friesland. Ik woonde bij een boer met koeien, geiten, kippen en een groot stuk land met graan en aardappelen. Ook hier kwam weer een huiszoeking. Ik moest me in een tussenschot op zolder verstoppen. Het was een kleine kruipruimte waar ik net inpaste. Door de kieren van het tussenschot zag ik de Duitsers de zolder afzoeken. Het was vreselijk eng. Gelukkig hebben ze me niet gevonden, maar ik kan nog altijd niet tegen kieren. Als ik kieren zie, kijk ik nog steeds of er Duitse soldaten lopen. Dat gaat nooit meer weg.’

Heeft u uw ouders weer teruggevonden?
‘Dat was niet gemakkelijk. Tijdens de oorlog had ik een onderduiknaam, Henkie Mulder. Mijn tante had me verteld dat ik nooit meer mijn echte naam mocht gebruiken. Toen de oorlog voorbij was, hield ik me heel erg aan die belofte. Ze hebben me gesmeekt, geslagen en gedwongen, maar ik zei dat ik mijn naam vergeten was. In Westerbork kwamen lijsten te hangen met namen van kinderen die weer waren opgedoken, zodat de overlevenden hun kinderen terug konden vinden. Mijn ouders hadden de oorlog overleefd, maar dachten dat ik niet meer leefde, omdat mijn naam niet op die lijst stond. Op een dag werd ik meegenomen naar Sneek, naar een gebouwtje van het Rode Kruis. “Hier is het jongetje dat zijn naam niet meer weet”. Ik kwam binnen en zag een rij vrouwen zitten. Ze waren kaalgeknipt in Westerbork vanwege de luizen. Ik moest de rij langs en kijken of mijn moeder er misschien tussen zat. Ik weet het nog precies, ze zat op de zeventiende rij. Ik sprong bij haar op schoot en drukte me dicht tegen haar aan. We huilden van geluk, ik had haar vier jaar niet gezien.’

             

Erfgoeddrager: Steven

‘Mijn moeder gaf mij altijd mee dat niet alle Duitsers slecht zijn’

Marja Ruijterman is van na de oorlog. Als professioneel verstelster én omdat haar moeder zoveel verteld heeft, kan zij de verhalen van voor haar geboorte doorgeven alsof ze erbij was. Aan Chenoa, Asli en Steven van de Visserschool vertelde ze bij een ingelijste jeugdfoto van haar moeder Greetje over de oorlog.

Liep uw moeder gevaar in de oorlog?
Haar vader, mijn opa Samuel Dresden, was Joods. Mijn oma Christien was katholiek. Daardoor waren mijn moeder Greetje en haar zusje Annie niet Joods. Per ongeluk stond mijn moeder wel als ‘geheel Joods’ ingeschreven bij de Joodse gemeente. Een keer werd ze opgeroepen voor werkkamp. “Mijn kind moet weg!” riep haar moeder in paniek. Dat heeft mijn opa nog net voor hij werd weggehaald door de Duitsers recht kunnen zetten. Een ander gevaarlijk moment was toen mijn moeder een keer in de Kinkerstraat houtblokjes uit de tramrails ging stelen. Nodig voor de kachel, om het een beetje warm te krijgen in huis. Opeens kwamen er twee Duitse soldaten aan. Ze rende weg maar een van de soldaten kreeg haar te pakken. Hij zei: “Ik heb ook kinderen, ga maar gauw.” Mijn moeder gaf mij daarom altijd mee dat niet alle Duitsers slecht zijn. Ze heeft de Duitsers zelfs  vergeven. Daardoor werd, zei ze, haar hart zachter, en het mijne ook. Ze zei: “Alle mensen zijn verschillend – er zijn Joden, katholieken, moslims… – maar we zijn één grote familie.”

Heeft uw moeder honger geleden in de oorlog?
Heel erg. Eerst waren er nog gaarkeukens. Ze is een keer met een volle pan, gehaald na uren wachten in de rij, gestruikeld. Al het eten lag op de grond! Tijdens de Hongerwinter, toen het ook nog eens koud was, was de honger enorm. Mijn oma scharrelde wel wat eten bij elkaar, waaronder bloembollen. Maar er was te weinig en ze moest ondertussen wel werken, op een atelier, waar ze samen met haar zusje moest toekijken hoe de anderen lunchten. Pas toen ze een keer flauwviel van de honger besloot de baas dat ze daar elke dag een boterham kreeg. In die jaren werd haar gebit  slechter, ook omdat er geen tandartsen waren, en ze kreeg wonden aan haar voeten. Na de oorlog genoot mijn moeder dan ook enorm van eten. Na haar dood ontdekte ik dat ze geregeld geld had gegeven aan goede doelen die zich inzetten tegen de honger in de wereld.

Fotografie: Shirley Brandeis

Wat is er met uw opa en andere familieleden gebeurd?
Mijn opa en oma waren voor de oorlog gescheiden. Opa hertrouwde met een Joodse vrouw, die al een dochter uit een eerder huwelijk had. Dit gezin is via Westerbork naar Sobibor gegaan, waar ze zijn vermoord. Samen hadden ze ook een baby, Sara genaamd. Die is via de creche tegenover de Hollands Schouwburg bij een pleeggezin terechtgekomen en daar groot gebracht onder de naam Maria. Ze hoorde pas als volwassene over haar verleden en dat ze dus Joods is! Toen ging ze naar haar halfzussen, mijn moeder Greetje en tante Annie op zoek. Ik heb nog altijd contact met haar. Van mijn opa’s familie kwam maar één zus terug. Tante Engeltje was dat, en ze was behoorlijk in de war door de oorlog. Als ik haar zag, deed ze eerst heel aardig en opeens kon ze dan gaan schelden. “Nazi! Nazi!” riep ze dan tegen me. Ze had in haar kleine huisje allemaal porseleinen beeldjes die ze de namen van haar omgekomen familieleden had gegeven en geregeld aaide. Dat kan een oorlog met iemand doen… Mijn moeder kon gelukkig door en praatte veel over de oorlog. Haar verhalen vertel ik graag, dat had ze fijn gevonden. Ze is in 2008 op 80-jarige leeftijd overleden. Een dag erna mijn tante Annie. 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892