Erfgoeddrager: Sterre

‘Mijn vader en oom doken via een luik onder de vloer!’

Bram Kout (81) komt op de fiets uit Sint Pancras naar het Broekerveilingmuseum in Broek op Langedijk. Als Sterre, Iwan en Rick van het Mozaïek arriveren, twijfelen ze even tussen een interview op de bootjes binnen in het museum of buiten in de tuin. Vanwege het mooie weer kiezen ze unaniem voor een tafel buiten onder de bomen.

Wat zijn uw sterkste herinneringen aan de oorlog?
‘Ik weet nog het meeste van de laatste jaren van de oorlog. Op een avond was er een heel angstige situatie. Ik was bij mijn opa en oma en zag mijn vader en oom met andere mannen buiten staan praten. Opeens kwamen er Duitse soldaten aan die mannen wilden oppakken om ze in Duitsland te laten werken. De mannen stoven alle kanten op en mijn vader en oom doken in de kamer onder de vloer, via een luik. Snel ging er een vloerkleed over dat luik, de tafel er weer op en de stoelen eromheen. De soldaten zochten overal, ook in de bedstee. Ze dreigden het huis in brand te steken als ze niemand konden vinden. Ik was erg bang en kroop onder de tafel. Gelukkig vonden ze niemand en het huis werd ook niet in brand gestoken.’

Kende u mensen die werden opgepakt?
‘Een ander voorval maakte ook veel indruk op mij. Dat was toen mijn 17-jarige buurjongen werd opgepakt. Ik zag hem jaren later pas weer terug en hoorde wat hij allemaal had meegemaakt. Hij was naar een Duitse officier gebracht die hem van iets had beschuldigd wat hij echt niet had gedaan. Hij kon erg slecht tegen onrecht en gaf die officier een klap in zijn gezicht. Als straf werd hij naar verschillende concentratiekampen in Duitsland gebracht. Daar wist hij te ontvluchten en hij kwam lopend terug naar Nederland. Thuis tikte hij op het raam, maar hij was zo mager en vermoeid dat zijn ouders hem niet meer herkenden…’

Kende u mensen uit het verzet?
‘In Sint Pancras werd op 15 april 1945 een bruggetje van een spoorweg vernield om te voorkomen dat de Duitsers wapens en soldaten konden vervoeren. Dat werd gedaan door drie mensen uit het verzet en ik bleek een van die drie te kennen. We hadden namelijk een familie in huis moeten nemen die uit de kuststreek weg moest omdat de Duitsers daar bunkers bouwden. Een man uit deze familie zat in het verzet en hij had meegedaan met de vernieling van het bruggetje. Als straf haalden de Duitsers toen twintig mensen uit de gevangenis en schoten ze dood bij de spoorweg in Sint Pancras. Die man heeft zich hier altijd erg schuldig over gevoeld. Op 5 mei kon hij niet zo goed de Bevrijding vieren omdat hij hier steeds aan moest denken.’

Erfgoeddrager: Sterre

‘Het hele plafond was naar beneden gekomen’

Hans van ‘t Veer is wat te vroeg bij basisschool De Weidevogel in Ransdorp. Kaitlin, Sterre, Gijs en Femke zijn zich nog aan het voorbereiden op het interview in het Dorpshuis. Gelukkig laten ze hem niet heel lang wachten. ‘Kom maar binnen’, roepen ze, en dan kan het gesprek beginnen. Hans was 4 jaar toen de oorlog begon. Hij woonde in de Van der Pekstraat in Amsterdam-Noord. Zijn vader was slager dus echt honger heeft hij nooit gehad.

Vond u het spannend dat het oorlog was?
‘Als kind vind je een hoop spannend. Op de eerste dag dat het oorlog was, waren er boven ons huis in de Van der Pekstraat een Duitse en een Engelse jager op elkaar aan het schieten. Daar stond ik wel als jongetje van 4 jaar met open mond naar te kijken, dat weet ik nog wel. Ik had nog nooit in mijn leven een schot horen vallen. Het waren ook geen vliegtuigen zoals je die nu hebt natuurlijk, het waren vliegtuigen met propellers. Ik vond dat hartstikke spannend, maar ik werd binnengehouden. De Engelse jager werd neergeschoten en die piloot sprong eruit met z’n parachute. Hij kwam op het dak terecht van het huis tegenover ons. De Duitsers kwamen er meteen bij en hebben hem van het dak afgehaald. Hij schijnt ook zijn been gebroken te hebben, maar hij is gelijk in een Duitse auto weggevoerd. Wat er verder met hem is gebeurd weten wij eigenlijk niet, het was wel heel naar.’

Kende u ook goede Duitsers?
‘Wij woonden vrij dicht bij de Tolhuispont. Daar waar nu het Eyemuseum staat, was een basis van de Duitsers met marineschepen. De officier van die basis, met veel strepen op zijn uniform, kwam nogal eens bij ons in de slagerij. Hij moest dan altijd even door mijn haar strijken. Mijn vader vond dat niet per se heel geweldig. Als ie te lang in de winkel bleef, konden de buren denken dat mijn vader heulde met de vijand. Op een bepaald moment vroeg hij aan die officier: ‘Kun je niet zorgen dat mijn zoon een paar schoenen kan krijgen?’ En ja, ik heb diverse keren van hem schoenen gekregen.’

Het rubber werd van fietsbanden afgehaald in de oorlog, toch? Had u ook een fiets eigenlijk?
‘Ja, ik had een fiets. Rubberbanden, die hadden we inderdaad niet. Dus wat deden we, een beetje een dikke tuinslang knipten we in stukken. Die werden dan gelegd in de velg van de wielen. Dat was niet zo comfortabel fietsen als nu, maar het was altijd beter dan fietsen alleen op de velg. Want alleen op dat ijzer… dat sleet en dan ging je snel onderuit. Wij noemden dat anti-plof banden. Die fiets was voor mij eigenlijk een beetje te hoog. Maar we hadden op de trappers houten blokjes gedaan en het zadel stond heel laag. Als ik er nu nog aan denk, het was een belachelijke fiets. Maar ja, als je die blokken eraf haalde, kon er een volwassene op fietsen. Ik heb mijn fiets niet heel lang gehad want hij werd door mijn vader meegegeven aan iemand die langs de boeren ging om eten te halen.’

Waarom ging u na het bombardement in 1943 op de Van der Pekbuurt naar familie in Bussum?
‘Na het eerste bombardement was er veel onrust bij ons in de buurt. Iedereen dacht dat er nog wel een bombardement zou komen want de Fokkerfabriek hadden ze gemist. Maar er was ook nog iets anders aan de hand. Alle ruiten van de huizen en de winkels in onze buurt waren eruit gesprongen. Bij ons huis waren ook de ruiten stuk, het hele plafond was naar beneden gekomen, het was één grote rotzooi. Er werd veel geroofd. Niemand die buiten Noord woonde mocht er komen. Op maandag ben ik naar mijn oom en tante in Bussum gebracht. Daar ben ik wel zes weken geweest, totdat mijn vader en moeder het huis weer een beetje hadden opgeknapt.’

           

Erfgoeddrager: Sterre

‘Hij verraadde zijn eigen familie’

Mevrouw Poederbach was 4 jaar toen de oorlog uitbrak. Ze woonde in de Reitzstraat. Ze was de oudste en nog twee jongere zusjes. Na de oorlog kreeg ze er nog een broertje en zusje bij.

Kunt u zich het begin van de oorlog herinneren?
‘Ik herinner dat de Duitsers Haarlem binnenkwamen. We waren bij mijn opa en oma aan het Julianapark en de tanks reden over het gras voor het huis. Ik mocht van mijn oma niet kijken, maar mijn zusje en ik keken toch stiekem door het raam. Wat ik angstig vond was het geluid van de marcherende laarzen. De soldaten waren altijd met heel veel en zongen ook altijd liederen. Ik was ook bang voor overvliegende vliegtuigen. Als er luchtalarm was moest ik met mijn zusje schuilen in de kelder van de buren. Het was heel donker.’

Kende u ook NSB’ers?
‘De broer van mijn opa was een hele erge NSB’er. Hij heeft zijn eigen familie verraden. Mijn vader met zijn broer moesten onderduiken want ze zaten in het verzet. Ze kregen ook nieuwe namen: Jan en Frits van Dongen. Mijn vader is één keer opgepakt, de knokploeg heeft hem bevrijd. Nooit sprak hij over de oorlog.

Toen mijn vader onderdook, bleef mijn moeder achter met mij en mijn zusjes. Maar zij werd ook verdacht. We zijn naar mijn opa en oma gegaan in Winschoten (Groningen). Daar heb ik de rest van de oorlog gewoond. Dat was een geluk, want we hebben geen honger gehad in de hongerwinter. We hadden ook niet veel, maar de honger zoals hier in Haarlem ging aan mij voorbij. Op een dag kwam mijn vader langs. Om ons zoet te houden mochten we de Statenbijbel bekijken, dat mocht anders nooit. Ze waren natuurlijk bang dat wij op straat riepen: “Pappa is terug!” Aan de overkant woonden NSB’ers dus we moesten oppassen. De volgende dag was mijn vader weer verdwenen.

 Ik weet nog goed dat ik met mijn zusje wandelde, ze was nog klein en lag in de kinderwagen. Een Duitse soldaat liep op ons af en tilde mijn zusje op. Hij huilde. Elke dag kwam de soldaat langs om even mijn zusje vast te houden. Pas later besefte ik dat hij thuis misschien ook wel een kindje had en helemaal geen soldaat wilde zijn.’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
‘In Haarlem waren er overal straatfeesten. Ik weet het nog zo goed, iedereen danste. Op een gegeven moment danste mijn moeder ook, maar met een andere man. Ik was boos!

Mijn vader had zich aangesloten bij de Canadezen. Hij kwam weken later thuis en had sinaasappels bij zich en een hondje dat Trixie heette. Ik had nog nooit een sinaasappel gezien. Mijn zusje kreeg een sinaasappel van mijn vader, maar ze herkende hem niet.

De broer van mijn opa die bij de NSB zat en landverrader was, kreeg na de oorlog levenslang. Dan heb je echt wel wat gedaan! Toen Juliana koningin werd, kreeg hij gratie. Jaren later heb ik heb nog een keer gezien bij mijn opa en oma in Winschoten. Hij kwam langs met de bijbel onder zijn arm. Dat vond ik zo raar, hoe kun je nou de bijbel lezen en mensen verraden en vermoorden.’

Erfgoeddrager: Sterre

‘We wisten niet of we mijn broertje ooit weer terug zouden zien’

Jetty Heemskerk (87) komt naar school met haar rode autootje. Ze heeft allerlei spulletjes bij zich van Java. Als ze begint te vertellen over haar kleine broertje Wim die weg moest omdat hij tien jaar oud was, valt het even stil. Ze krijgt tranen in haar ogen, ondanks dat het zo lang geleden gebeurd is. De leerlingen van de VOX-klassen in Amsterdam-Noord, Liam, Sterre en Diki, wachten rustig tot ze weer verder kan vertellen. Haar verhaal maakt grote indruk.

U heeft in verschillende kampen gezeten op Java tijdens de Japanse bezetting. Wat was het ergste wat u heeft meegemaakt?

‘We hadden natuurlijk honger en geen privacy. We hadden niks, alleen een matje om op te slapen en iedereen zat dicht bij elkaar. Er was veel stress natuurlijk. Als er ruzie uitbrak ging men elkaar te lijf. Mijn moeder leerde ons verdraagzaam te zijn. Op een dag hadden de Jappen bedacht dat jongens vanaf tien jaar weg moesten van hun moeders. Mijn broertje Wim was een schriel ventje. Hij mocht alleen een klein rugzakje meenemen en moest klaar gaan staan. Ik zie het nog zo voor me. De vrouwen hadden afgesproken om niet te gaan huilen, om te voorkomen dat de kinderen ook zouden gaan huilen. Ik vond dat zo moeilijk! We gingen niet zwaaien en we vochten tegen onze tranen. We stonden daar maar. Er kwamen vrachtwagens aan. De jongens klommen in de bak en de Jappen gooiden hun spulletjes erbij. En daar gingen ze. We wisten niet of we hem ooit weer terug zouden zien. Kijk, dat vergeet je natuurlijk nooit. Gelukkig bleek achteraf dat het mannenkamp vlakbij was en we hebben mijn broertje weer teruggevonden.’

Hoe was het na de oorlog?

‘De Indische bevolking had het nog slechter dan wij. Daar zijn vreselijke dingen gebeurd. Het Indische volk werd door de Japanners afgestraft omdat zij met de Hollanders hadden geheuld. Terwijl ze ons wilden helpen! Nadat de Japanners hadden gecapituleerd werd de situatie eigenlijk nog erger. Wij konden de kampen niet uit, omdat er een opstand ontstond en het gevaarlijk buiten de kampen was. De Indonesische opstandelingen wilden onafhankelijk van Nederland worden.

Nederland heeft de bevolking laten stikken. De Indische bevolking moest kiezen: Nederlander of Indonesisch worden. De meesten kozen ervoor om Indonesisch te worden, omdat ze anders zelf de bootreis naar Nederland moesten betalen. En dat vonden we zo vreselijk oneerlijk! Zij hebben immers nog meer geleden dan wij. Wij hoefden onze reis niet zelf te betalen, want wij werden geëvacueerd.’

Hoe vond u het om weer in Indonesië terug te komen na een tijdje?

‘Wij gingen eerst terug naar Nederland. En dat vond ik vreselijk. Al die kleren en die kou. En de huizen vond ik klein. En de mensen vreselijk tuttig. Na een tijdje gingen we toch weer terug; de republiek Indonesië had ons nodig en mijn vader kon zijn werk weer hervatten. In Indonesië kwamen we terecht in een ander huis dan ons oude. Daar troffen we onze meubels van voor de oorlog aan. Ze waren er naartoe gebracht door een oude werknemer van mijn vader. Hij had voordat de Jappen ons oude huis innamen onze spullen in veiligheid gesteld. Dan ben je wel een koloniaal, zoals dat heet, maar deze mensen hebben ons nooit gehaat. Integendeel, ze zijn zo loyaal naar ons geweest.’

 

 

Erfgoeddrager: Sterre

‘Onze poes Pumpsi stal dat vlees van het aanrecht bij de overbuurman en wij aten het lekker op’

Aty Nijntjes (1934) houdt  veel van dieren. In de woonkamer loopt een heel oud hondje rond en een nieuwsgierige poes, Aagje. Verder staat het hele huis vol met zelfgemaakte knuffelbeesten, wandkleden en kleiwerken. Aty kan ook goed handwerken. Maar wat ze ook goed kan is vertellen, vinden Sterre, Pim, Lorelai, Nour en Sofie, die bij haar op bezoek zijn. Meer dan een uur lang vertelt Aty de leerlingen van basisschool Et Buut in Zaandam hoe zij als zesjarig meisje de oorlog beleefde.

Wat zijn uw ergste herinneringen uit de oorlog? 

Mijn vader is in 1942 overleden aan kanker. Toen was mijn moeder dus ineens alleen met vier kleine kinderen en daar had ze haar handen aan vol. Ik was de jongste. Ik had een oom en een tante op de Prins Hendrikstraat 4 in Koog aan de Zaan die onderduikers hadden. We kwamen daar vaak, maar hebben nooit geweten dat er mensen verscholen zaten. Ze hielden zich muisstil. Ik weet ook nog van de fusillade op de Burcht. Ik heb het niet gezien, maar ik hoorde wel schoten. Ik kwam toen net uit school en liep met een vriendinnetje op de Zuiddijk. Het gebeurde op de Prins Hendrikkade, dat is maar een klein stukje verderop. Ik zag dat er vrachtwagens stonden met hooi. Daar werden tien doodgeschoten mensen in gestopt. Ik kwam toen helemaal overstuur thuis.

Had u ook huisdieren vroeger?

Ja, we hadden een poes die Pumpsi heette. Aan de overkant van de straat woonde een kleermaker die kleding maakte en repareerde, in ruil voor vlees. Pumpsi stal dat vlees weleens van het aanrecht en nam het mee naar ons huis. Wij spoelden het af en aten het lekker op. Maar het liep niet goed af met Pumpsi: ze werd zelf ook opgegeten. Door wie weet ik niet, ze kwam op een gegeven moment niet meer thuis.

Heeft u gezien wat er na de Bevrijding gebeurde met vrouwen die met Duitse soldaten omgingen?

Ja, dat heb ik gezien. Vroeger deed je alles lopend en ik weet nog dat ik over de Wilhelminabrug aan kwam lopen en bij de bioscoop op het hoekje een grote menigte zag staan. Bij de nooduitgang was een trap en daar bovenop stond een meisje. Ze werd helemaal kaalgeschoren. Dat vond ik vreselijk om te zien. Ik ben snel weggelopen en naar mijn moeder gerend. De oorlog kent alleen maar nadelen. Maar ik heb er natuurlijk wel van geleerd dat je eigenlijk nooit ruzie moet maken en dat je elkaar altijd alles gunt. Ik hou ook helemaal niet van ruzies.

 

 

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Sterre

‘Je enige kind afstaan, zonder dat je weet of je het ooit nog terugziet’

Simon Italiaander (76) wordt op dit adres geboren in 1940, de oorlog was net begonnen. Omdat hij joods is, moest hij al snel onderduiken. Zijn ouders wachten te lang en worden in Auschwitz vermoord. Ter nagedachtenis aan hen, heeft Simon voor hun oude huis Struikelstenen voor zijn ouders laten plaatsen. Na het interview halen Assia, Sterre en Safouan van de Rosa Boekdrukkerschool het onkruid weg en poetsen de steentjes een beetje op.

Hoe was het om ondergedoken te zijn?
‘Ik was toen een jaar of drie en dan weet je niet beter. Het was gewoon zo. Later merk je pas, dat andere kinderen een heel ander leven hadden. Ik mocht bijvoorbeeld niet het huis uit of de straat oversteken om bij een vriendje te gaan spelen, want je zou zo maar verraden kunnen worden. In de eerste jaren van mijn leven heb ik wel bij zo’n vier verschillende gezinnen gewoond. Bij mijn ouders natuurlijk, daarna ondergedoken in Haarlem. Daar moest ik weg, waarom weet ik nog steeds niet. Toen kwam ik bij een gezin in Alkmaar en had ik opeens een vier jaar oudere “broer”. Na de oorlog ging ik bij mijn oom en tante wonen in de Witte de Withstraat. Tijdens de oorlog kon ik natuurlijk ook niet naar de kleuterschool, dus ik ging pas op mijn zesde voor het eerst naar school.’

Leven de mensen nog waarbij u ondergedoken was?
‘Van die mensen in Haarlem weet ik helemaal niks, maar met mijn broer en zusje uit Alkmaar heb ik nog steeds contact, de laatste jaren zijn we heel hecht. Hun ouders zijn er niet meer, maar die hebben wel de Yad Vashem onderscheiding gekregen “Rechtvaardige onder de volkeren”, de hoogste onderscheiding van de Staat Israël die wordt gegeven aan mensen die Joden hebben gered. Ook staan hun namen op een muur in Israël. We zijn ook samen daar geweest! Ik ben ze nog steeds dankbaar, want ze hebben mijn leven gered.’

Wat veranderde er na de oorlog?
‘Eigenlijk alles natuurlijk. Mijn ouders zijn me afgepikt, ze zijn in Auschwitz vermoord en eigenlijk vind ik het nog steeds moeilijk om daarover te praten. Direct na de oorlog werd er ook door niemand over oorlog gesproken. Pas vanaf de jaren 80 ging men er dieper over nadenken en werd ook steeds meer duidelijk, dat het allemaal niet zwart/wit of goed/fout was, maar dat heel veel grijs was: niet goed, maar ook niet persé fout. Ik kwam in die tijd voor mijn werk ook veel in Duitsland en heb ook veel met Duitsers over de oorlog gesproken. Er waren niet alleen ook slechte Nederlanders, maar ook Duitse helden! Uiteindelijk ben ik gelukkig getrouwd – al 52 jaar – en heb 2 kinderen gekregen. Mijn kleinzoon is nu 9 jaar!

Erfgoeddrager: Sterre

‘Kikkersprongen maken, uren achter elkaar ’

Annette Lubbers schreef een boek over het Lloyd Hotel. Hiervoor interviewde zij 100 mensen, waaronder de Joodse Hannelore Grünberg, en Februaristaker Geert Bethlehem. Allebei verbleven zij in de oorlog in het Lloyd Hotel. Ze zijn inmiddels overleden, Annette vertelt hun verhaal.

Hannelore Grünberg,
12 jaar toen de oorlog begon.

“Ik vluchtte met mijn ouders uit Duitsland, met ongeveer duizend andere Joden. We voeren met het schip de St. Louis naar Cuba. Maar daar aangekomen, mochten we het land niet in. Terug naar Duitsland kon niet, dus zwierven we met de boot rond, niemand wilde ons toelaten, ook Amerika niet. Terug in Europa werden we verdeeld over een aantal landen. Wij kwamen in Nederland, eerst in een opvangkamp achter prikkeldraad. We beseften toen niet dat we voor altijd onze vrijheid kwijt waren. Daarna gingen we naar het Lloyd Hotel. Daar waren voor de gezinnen ‘kamertjes’ gemaakt, gescheiden door gordijnen. Het was heel gehorig, er was geen privacy. Maar ik was me niet bewust van de situatie. Ik had veel lol, er waren een heleboel kinderen en je kon er fantastisch spelen. Ik kon naar school in Zuid en we gingen op bezoek bij vrienden van mijn ouders in de stad. Maar op een gegeven moment moesten we het Lloyd uit. We gingen naar Westerbork en later naar verschillende kampen. Mijn ouders zijn allebei vermoord.”

Geert Bethlehem
18 jaar toen hij meedeed aan de Februaristaking.

Hij vertelt zijn verhaal voor het eerst: “Ik deed mee met de Februaristaking van 25 en 26 februari 1941, het protest tegen de razzia’s in de Jodenbuurt. De tweede dag van de staking ben ik op straat opgepakt. Iemand tikte op mijn schouder en ik maakte een geintje door in de bokshouding te gaan staan. Het was een Duitser die dacht dat ik iets te maken had met een gebeurtenis eerder die dag: er was een tram omvergeduwd door de stakers, omdat hij toch reed. Ik moest mee, net als veel andere stakers. Van het leegstaande Lloyd Hotel maakten de Duitsers een gevangenis. We werden beziggehouden met van alles: trappen oprennen, onder bedden door tijgeren en hüpfen, kikkersprongen maken met je handen naar voren, uren achter elkaar. Iedereen werd afgemat. Ik werd in de kelder verhoord en moest de namen geven van de aanstichters van de staking. Ik zei: ‘ik ken geen namen.’ Toen kreeg ik klappen. Dit ging een aantal dagen zo door. Wat de Duitsers niet wisten was dat de echte aanstichters van de staking ook in het Lloyd zaten, zoals Piet Nak. Die gaven via de koks geheime boodschappen door over wat ze gezegd hadden tijdens de gewelddadige verhoren. Zo waren de verhalen altijd op elkaar afgestemd. Ik werd om de paar dagen mishandeld, een keer sloegen ze mij zo hard dat er bloed op de laars van de ondervrager spatte. Ik moest het er vanaf likken. Dat heb ik geweigerd. Na nog meer klappen ben ik doorgeslagen, ik heb namen gegeven van collega’s waarvan ik wist dat zij niets met de staking te maken hadden. Ik mocht naar huis. Ik voelde me schuldig en was bang voor het lot van mijn collega’s. Gelukkig zijn ze niet opgepakt.”

Hannelore Grünberg-Klein
Februaristaking, 25 februari 1941. Stakende bestuurders in de Sarphatistraat, Amsterdam. Foto: Spaarnestad Photo / Hollandse Hoogte

 

 

Erfgoeddrager: Sterre

‘Alle katten zijn aan het einde van de oorlog opgegeten’

Vanaf een hoog dak in de stad keek Wim Oostervink machteloos toe hoe Engelse bommenwerpers richting Noord vlogen. Kort daarna vielen bommen op de buurt waar zijn huis stond.

Woonden er Joden in Disteldorp die tijdens de oorlog werden opgepakt?
“Er woonden best wel wat Joodse gezinnen. Er was ook een gezin met wel 24 kinderen dat op een avond werd meegenomen. We zagen het gebeuren. Als de Joden waren weggehaald, werden al hun spullen op straat gegooid. De vloeren en deuren gebruikten mensen als brandhout. Maar als het huizen waren van de rijkere Joden, werden ze na het vertrek van de oorspronkelijke bewoners verzegeld en uiteindelijk leeggeroofd.”

Herinnert u zich het bombardement op Noord?
“Op die zaterdagmorgen stond ik op een dak aan de Prinsengracht, ik was loodgieter en was daar aan het werk. Plotseling hoorden we vliegtuigen aankomen. Het waren bommenwerpers van de Engelsen. Vanaf dat dak zag ik hoe ze Noord bombardeerden. Ik kon niet zien of Disteldorp ook werd geraakt. Bang ben ik meteen naar huis gegaan. Ik moest lopen, onze fietsen hadden we niet meer. Vanaf de pont liep ik door de Van der Pekstraat en ter hoogte van het Mosveld kon ik zien dat een hoekhuis van Disteldorp was geraakt. Het was ons huis. Ramen en dakpannen waren er niet meer. Ik schrok me dood. Mijn zusje en moeder waren thuis geweest tijdens het bombardement. Gelukkig leefden ze nog en mankeerden ze niks.”

Had u in de oorlog huisdieren?
“Wij hadden een kat. Maar alle katten zijn aan het einde van de oorlog opgegeten. Honden trouwens ook. Iedereen had zo’n honger. Onze kat hebben we niet gegeten, maar op een dag was hij wel verdwenen. Niet lang daarna rook ik zo’n heerlijke
baklucht bij de buren, echt de geur van gebakken vlees. Ik dacht: ‘Nu eten zij onze kat op.’”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892