Erfgoeddrager: Silver

‘Voor de Duitsers was onze buurt niet zo interessant’

Suze Stuster-Korse was 16 jaar oud toen de oorlog begon. Op diezelfde leeftijd leerde ze op het Zonneplein haar toekomstige man kennen, met wie ze nog tijdens de oorlog zou trouwen. Aan Mateo, Silver en Freek van de Twiskeschool in Noord vertelt ze dat het geen liefde op het eerste gezicht was. ‘Ik was nog zo jong.’ Oorlogsgeweld heeft ze gelukkig niet meegemaakt. ‘Het leven ging gewoon door en er hing een vrij gemoedelijke sfeer in mijn buurt.’

 

Hoe was het leven in uw buurt tijdens de oorlog?
‘We woonden op de Oostzanerdijk, richting Zaandam. Op de dijk stonden maar vier huisjes. Voor de Duitsers was onze buurt niet zo interessant; we hadden geen onderduikers en voor zover ik mij kan herinneren had niemand die in ons dorpje. We kenden wel Joodse mensen die in de buurt een textielwinkel hadden, die moesten weg. Naast ons had een boer een zoeklicht, daarmee konden ze vliegtuigen spotten. Het licht was zo fel dat de hele buurt verlicht werd. Ik schrok regelmatig van de bommen. Zo kan ik mij de bombardementen op de Fokkerfabriek bij de Papaverweg nog herinneren. Dat waren hele harde knallen. Ik weet ook nog dat in onze buurt NSB’ers woonden, en niet ver van ons vandaan woonde een familie die lid was van de SS. De vader had een boksschool en hij oefende vaak bij ons op de dijk. Dan ging hij tegen een lantaarnpaal boksen. Ik was bang voor hem. Hij is na de oorlog opgepakt, met zijn twee zoons. Ik kan ook nog wel herinneren dat er meiden kaalgeschoren werden door mannen, omdat ze verkering hadden met een Duitser. Een van die meiden is later getrouwd met een van de jongens die haar had kaalgeschoren. Voor de rest hebben we niet veel erge dingen meegemaakt in de oorlog.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Echt honger hebben wij nooit gehad. We woonden in een omgeving met veel boeren, dus er was eten genoeg. Ik heb nog gewerkt in de gaarkeuken, schepte het eten op voor iedereen die langskwam. Eén keer heb ik geweigerd om op te scheppen, want de maaltijd was zo waterig. Toen kwam er een Duitser met een geweer en had ik geen keus. Alles was in die tijd op de bon: eten, tabak, zeep en ga zo maar door. Ik heb nog een paar bonnen in de la liggen, die kan ik laten zien.’

Waarom trouwde u in de oorlog?
‘Mijn man heb ik leren kennen toen ik 16 jaar was. We waren jong. Vroeger moest je eerst trouwen voordat je ging samenwonen. Daarom trouwden we vlak voor de Hongerwinter, toen ik 20 jaar was. Een feest kon je het niet noemen, want er was nauwelijks wat. We hebben wel zelf de borrel gemaakt. Nadat we getrouwd waren, gingen we samenwonen.’

Erfgoeddrager: Silver

‘’Je kon de bommen zien hangen, zo laag kwamen de vliegtuigen soms over’’

Arie Stokvis weet nog goed dat haar moeder aan het begin van de oorlog riep dat de Duitsers vanaf nu de baas zouden zijn. En ook al was ze nog jong, ze herinnert zich ook nog hoe in die begindagen Duitse militairen door de straat kwamen marcheren. Aan Jesper, Lindsey, Silver en Milan van basisschool Het Wespennest in Noord vertelt ze uitgebreid over haar herinneringen aan de oorlog in Nieuwendam…

 

Wat zag u van de oorlog in Nieuwendam?
“Ik woonde in de Avenhornstraat, bij de Watergangseweg, dichtbij het afweergeschut. Bij de Beemsterstraat waren loopgraven en bunkers van beton waar Duitse soldaten zich konden verschuilen. Daar was ook het luchtafweergeschut. De Duitsers schoten eerst een lichtkogel en in dat spoor schoten ze op de vliegtuigen die overkwamen. In die vliegtuigen zaten Engelsen. Je kon de bommen zien hangen, zo laag kwamen ze soms over. Als de sirenes afgingen, wisten we dat we gauw naar binnen moesten gaan. De volgende dag gingen we altijd op straat kijken of we granaatscherven konden vinden. Ik heb ook wel gezien dat er een vliegtuig brandend naar beneden kwam.”

Had u veel last van de hongerwinter
“Ik heb heel erg veel honger gehad. Mijn vader ging op een oude fiets naar de Beemster en dan nam hij lakens en slopen mee om te ruilen voor aardappelen en wortelen. Waren we blij dat we weer wat te eten hadden. Op het eind was er alleen nog maar veevoer (suikerbieten) en bloembollen. Bloembollen werd je ziek van, dat aten we niet, maar van de suikerbieten maakte mijn moeder wat pap, zodat we in ieder geval wat eten naar binnen kregen. We kregen overal bonnen voor. Bij het Mosveld woonde de enige bakker. Dan stond je uren in de rij voor een brood. Regelmatig viel er iemand flauw. Ook voor de gaarkeuken moesten we een heel eind lopen over een kale vlakte. Op een gegeven moment hadden we geen brandstof meer. Weet je wat de mensen toen deden? Ze sloopten de deuren uit hun huis, ze sloopten de trap uit huis, overal waar hout aan zat. Het hele Vliegenbos stond vol met bomen. Allemaal afgehakt! Wij gingen takjes zoeken en mijn vader had een klein kacheltje en dan maakten we een vuurtje zodat we toch nog iets konden koken. En koud dat we het hadden… We hadden altijd onze jassen aan. Er was ook geen elektriciteit. Dus we hadden fietsen in onze kamer staan, en dan gingen we om de beurt trappen zodat we met de dynamo wat licht konden maken.”

Kende u iemand die is opgepakt?
“In onze buurt zijn veel jonge mannen meegenomen. Als ze dachten dat je een verzetsstrijder was, werd je ook opgepakt en dan ging je naar de Weteringschans. Een oom van me en nog een andere oom ook moesten mee, maar kwamen wel weer terug. Die ene oom was altijd een leuke, vlotte vent maar toen hij terugkwam was hij ineens een oude kerel. Hij is er nooit bovenop gekomen en heeft nooit verteld wat er gebeurd is. Bij de Nieuwedammer Breek, bij de Wognemerstraat, zaten soldaten en dat waren rotzakken. Bij een razzia sloegen en schopten ze je en trapten de deur open. De soldaten in de Purmerschool waren aardiger. Die zeiden bij een razzia tegen mijn vader: ‘Komt u mee?’ Waarop mijn vader antwoordde dat hij zich aan het scheren was en dat eerst moet afmaken. ‘Je komt maar als je klaar bent’, riepen ze. Maar mijn vader ging nooit natuurlijk. Want dan moest je naar het Purmerplein en werd je naar Duitsland afgevoerd.”

Erfgoeddrager: Silver

‘Melk van de geit van de buren’

Het interview dat wij hadden met mevrouw De Ruijter – Crosse vonden wij heel bijzonder. Zij werd in de oorlog geboren, maar kon ons nog veel vertellen.

Waar speelde u mee tijdens de oorlog?
‘Wij hadden geen speelgoed zoals kinderen dat nu hebben. Ik had een lievelingspop. Dat was een pop met een porseleinen hoofdje. Ik was er heel zuinig op. Het was mijn enige pop. Toen ik vier jaar was, ging ik naar de kleuterschool in de Uiterwaardenstraat. Dat vond ik leuk, want ja, ik had natuurlijk verder niets. Eigenlijk was het niet zo veilig om naar school te gaan. Er werd wel eens geschoten en soms vielen er bommen. Toch gingen wij zo vaak mogelijk naar school. Verder speelden wij veel buiten op straat.’

Wat deed uw vader voor werk?
‘Aan het begin van de oorlog, toen ik werd geboren, zat mijn vader nog in militaire dienst. Niet voor de Duitsers, maar voor de Nederlanders. Wij woonden toen ook nog op de militaire basis in Amersfoort. Toen ik werd geboren waren er bombardementen bij de basis. Mijn moeder is toen van mij bevallen in de schuilkelder daar. Omdat het niet veilig was voor een gezin op een militaire basis, zijn wij in 1941 verhuisd naar Zandvoort. Toen wij in Amsterdam kwamen te wonen, ging mijn vader aan de slag bij de brandweer. Mijn opa werkte daar ook. Er was een keer brand in het archief en toen hebben de brandweermannen de brand bewust niet geblust. Waarom de brandweer dat deed? Heel simpel, daar lag alle informatie over iedereen. Dus ook wie Joods was en wie niet. En als dit verbrand was, hadden de Duitsers deze informatie ook niet. Daar waren de Duitsers natuurlijk niet zo blij mee. Maar ja, de Duitsers hadden de brandweer wel nodig, dus deden ze er niet veel tegen.’

Had u honger tijdens de hongerwinter?
‘Ik had zeker wel eens honger in de hongerwinter. Ja, ik kan mij nog heel goed herinneren dat ik wel eens met honger naar bed ging. Dat was echt geen pretje. Soms wist mijn vader wel aan extra eten te komen. Mijn vader zat bij de brandweer en dan ging hij wel eens met zijn collega’s langs bij de boeren net buiten Amsterdam. Dan vroegen ze om eten. Zei de boer nee, dan kwamen ze ook niet blussen als er wel een keer brand was. Chantage, maar ja, het waren moeilijke tijden. Iedereen deed van alles om aan eten te komen. Verder kregen wij regelmatig geitenmelk van de bovenburen. Zij hadden een geit in huis. Ja, echt waar. Maar de bovenburen hadden geen tuin en wij wel. Daarom kwam de geit dan wel eens bij ons in de tuin grazen. In ruil daarvoor kregen wij dan geitenmelk. Maar het was een hele operatie om die geit bij ons in de tuin te krijgen. Dat deden we niet gewoon via de voordeur, want dan konden de Duitsers het zien. We bonden de geit vast aan touwen en zo werd de geit naar beneden getakeld. En als hij dan een tijdje bij ons had gegraasd, bonden wij hem weer vast en werd hij weer naar boven gehesen.’

Erfgoeddrager: Silver

‘Schoten in de Marnixstraat’

Wij zijn Finn, Silver, Reva en Elisabeth en wij interviewden Frits Blom, die nog een baby was toen de oorlog begon. Mijnheer Blom woonde toen samen met zijn moeder in de Johan van Oldenbarneveltstraat. Zijn vader, herenkapper van beroep, moest verplicht in Berlijn voor de Duitsers werken. Mijnheer Blom dacht dat hij niet veel over de oorlog kon vertellen, maar hij wist nog best veel. 

Wat herinnert u zich nog van de oorlog in Amsterdam?
“Ik herinner me een overval van het verzet op een kantoorgebouw van de Duitsers, in de voormalige Spiegelschool in de Marnixstraat (op de plek waar nu het DeLaMar Theater zit). Mijn moeder moest daar regelmatig zijn om geld op te halen, dat ze kreeg via mijn vaders werk in Duitsland. Op die bewuste dag liepen mijn moeder en ik over de brug van de Leidsekade toen er een agent op ons afkwam: ‘stop, stop, stop!’ riep hij. We hoorden harde knallen: ‘boem, boem, boem!’ We zijn toen meteen weggelopen. Ik liep aan de hand van moeder en begreep niet helemaal wat er aan de hand was. Maar later was ik er alsnog erg van onder de indruk, toen ik de kogelgaten zag in het gebouw en hoorde dat verzetsleden waren doodgeschoten bij die overval. De kogelgaten bleven nog jarenlang zichtbaar in de muur. Na de oorlog is op die plek een beeld geplaatst ter nagedachtenis aan de gevallen verzetsstrijders.”

Hoe was de Hongerwinter voor u?
“Ik heb nooit honger gehad, mijn moeder zorgde ervoor dat ik altijd genoeg te eten had. Maar ik heb de honger wel gezien. Ik herinner me een man die op de grond lag, flauwgevallen van de honger. Voor zo’n grote reclamezuil lag hij, op de hoek van de De Clercqstraat en de Bilderdijkstraat. En ik heb kinderen gezien die op straat de ketels van de gaarkeuken uitlepelden. Wij gingen soms ook naar de gaarkeuken, maar dat eten was heel vies. Dan kreeg ik een bord soep: grijs, met van die hele kleine stukjes oranje erin..”

Heeft u uw vader teruggezien na de oorlogsjaren?
“In 1946 kwam hij weer thuis. Toen ik hem voor het eerst weer zag, zei ik dat die man mijn vader niet kon zijn, want die zat in Duitsland. Mijn ouders hadden al die jaren wel brieven naar elkaar geschreven. Eén keer mocht hij tijdens de oorlogsjaren naar huis komen, toen nam hij een houten paardje voor mij mee. Maar daarna zag ik hem niet meer. Maar voor mij was hij een onbekende man. Hij nam een radiootje mee uit Duitsland. Met z’n drieën luisterden we naar pianoconcerten. Nooit vertelde mijn vader iets over wat hij in zijn Berlijnse jaren had meegemaakt.”

Frits Blom
Tijdens het interview
Tijdens het interview

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892