Erfgoeddrager: Seth

‘Waarschijnlijk hebben die knuffels toch een beetje mijn leven gered’

Edmé Bruijn-Strauss heeft bijzondere spulletjes klaargelegd voor het interview dat bijna gaat beginnen, namelijk een hondenknuffel uit haar kindertijd met een aangrijpend verhaal en de dagboeken van haar ouders die zij schreven tijdens de Japanse bezetting in 1942-1945. Mevrouw Bruijn-Strauss ontmoet Seth, Louise, Yaden en Zoë, Haarlemse leerlingen van het Rudolf Steiner College, in ‘Lieflijk Indië’. Dat is een Indische woongroep vlakbij school waar mevrouw Bruijn-Strauss veel mensen kent en graag komt. Mevrouw Bruijn-Strauss is in 1941 geboren in Yogjakarta op het Indonesische eiland Java. Ze heeft Nederlandse ouders, een oudere zus en een jonger broertje.

Hoe begon de oorlog in Nederlands-Indië voor jullie?
‘Eind 1941 viel Japan Pearl Harbor aan. Mijn vader werd opgeroepen om te vechten in het Koninklijk Nederlands-Indische Leger. Japan bezette in 1942 Nederlands-Indië en mijn vader werd door de Japanners opgepakt. Hij moest aan de Birmaspoorlijn werken, een spoorweg in Thailand. Dat was vreselijk. Er overleden zoveel mannen dat het de Dodenspoorlijn genoemd werd. Mijn vader hield in deze periode een klein dagboekje bij dat ik nog steeds heb.’

Hoe was die tijd voor uw vader?
‘Mijn vader overleefde het werk aan de Birmaspoorlijn en vertelde daar niet veel over. Hij vertelde wel dit verhaal: de Japanse kommandant miste één van zijn kippen en vroeg aan de gevangenen wie de kip gestolen had. Niemand gaf antwoord. Er werd een persoon uit de groep gehaald en vastgebonden aan een paal in de brandende zon. Ze goten water over zijn hoofd en die man was ‘s avonds dood. De volgende dag gebeurde hetzelfde en de derde dag ook. Toen kwam een Japanner met een hele grote slang in zijn handen en zei: ‘dit is de dader.’ Intussen waren er wel drie mensen dood.’

Heeft u met uw familie in een kamp gezeten?
‘Ik heb niet in een Jappenkamp gezeten omdat mijn beide ouders en ook mijn grootouders in Indonesië geboren zijn. Wij hoefden dus niet naar een kamp. Mijn zus en ik hadden allebei een knuffel en dat hondje heb ik nog! Mijn moeder bewaarde hierin het geld dat ze had. Altijd liep ik met het hondje. Ik mocht het nooit aan iemand afgeven. Kijk, dit is dat hondje en dat koester ik nog steeds. Waarschijnlijk hebben die knuffels toch een beetje mijn leven gered.’

Wat gebeurde er met jullie na de Japanse bezetting?
‘Japan gaf zich over in 1945 na de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki. De Indonesiërs wilde onafhankelijk van Nederland worden en kwamen in opstand. Het was toen voor ons Nederlanders niet meer veilig. Het was een moeilijke tijd. Als ik naar school ging, ging ik expres tussen de Indonesische kinderen lopen. Zo viel ik minder op. Als boze Indonesiërs mij zagen, gooiden ze steentjes naar mij of ze riepen: ‘ga naar je eigen land!’ Maar wij kenden Nederland helemaal niet. Toen werden we in een zogeheten Bersiap-kamp gezet met andere Nederlanders. Dat was een hele nare tijd. Ik heb daar bijna een jaar in gezeten met alleen maar vrouwen, kinderen en oude mensen. Onder vreselijke omstandigheden, want we hadden ook geen eten. Ik herinner me nog de wc, achter een rivier. Je stond dan op bamboe latjes en mijn oma was doodsbang dat we uitgeleden en ertussen zouden vallen.’

Hoe was het leven na die tijd in dat kamp?
‘Na de onafhankelijkheid in 1949 gingen we in Semarang wonen. We kregen een groot huis toegewezen, omdat mijn vader in het leger zat. We woonden daar met meerdere familieleden, maar het werd te gevaarlijk om er te blijven. Ook werden spullen gestolen. Onze wasmeid bleef bij de lakens als ze aan de lijn hingen, anders waren ze weg. Uiteindelijk hebben we alles verkocht om de bootreis naar Nederland te kunnen betalen.’

Hoe was het in Nederland?
‘In 1953 vertrokken we naar Nederland. De bootreis duurde drie weken. We hadden niets toen we aankwamen. In een bus reden we door Nederland. Ik vond het zo’n koud en saai land. We gingen naar een pension in Bloemendaal, waar we een jaar woonden. Ik was gewend drie keer per dag warme nasi te eten. Hier kregen we aardappels, stamppot en brood. Ik vond het zo vies! Mijn ouders waren doorzetters en hebben hier uiteindelijk alles opnieuw opgebouwd.’

 

 

 

Erfgoeddrager: Seth

‘We stonden een week stil met de trein en dronken slootwater’

Diandro, Seth en Ronja van de Oscar Carré gingen in Amstelveen op bezoek bij Ina Groenteman-Rosenthal. Zij woonde tijdens de oorlog met haar familie in de Tweede Jan Steenstraat 90. In haar huis in Amstelveen hangen veel foto’s van familieleden, en staan veel mooie menora’s. Mevrouw Groenteman-Rosenthal was drie jaar oud toen de oorlog uitbrak en werd in 1943 tijdens een razzia opgepakt en naar een kamp gebracht. 

Wat weet u nog van het leven in Amsterdam tijdens de oorlog?
‘Ik was natuurlijk erg jong, maar ik heb toch nog wel herinneringen aan het begin van de oorlog. In onze straat woonden heel veel joodse mensen. Alle joodse mensen die ouder waren dan zes jaar moesten verplicht een gele ster dragen. Ik vond het jammer dat ik zelf geen ster mocht dragen, want ik vond die ster prachtig. Ik draag nu ook nog een kettinkje met een ster, net als mijn kleindochter. Ik ben er heel trots op.’

 Hoe was het in kamp Westerbork?
‘Iedereen sliep heel dicht op elkaar, in stapelbedden. Ik wilde na de oorlog ook nooit meer in een stapelbed liggen, omdat het me deed denken aan die verschrikkelijke kampen. We kregen heel weinig eten, alleen wat brood zonder beleg en een klein beetje koolraap. Ook leerden we er liedjes en de hora dansen van Hans Krieg, een aardige joodse man daar.’

Hoe was de tocht naar Bergen Belsen?
 ‘Dat was verschrikkelijk. We zaten met heel veel mensen uit verschillende landen dicht op elkaar in een beestenwagen en er was geen eten of wc. Na twee dagen kon de trein niet verder omdat de brandstof op was. We stonden toen een week stil en konden alleen maar slootwater drinken. Eigenlijk was dat water best lekker, want we hadden verder niks. Vrijdag 13 april in 1945 was een dag die ik nooit meer zal vergeten. Het was heel zonnig en de Amerikanen kwamen ons bevrijden. Door het slootwater dat we hadden gedronken, kregen we tyfus. We moesten naar het ziekenhuis in Duitsland. Het duurde nog twee maanden voordat we weer in Amsterdam waren. In september 1945 ging ik pas voor het eerst in mijn leven naar school. Ik was toen al bijna 9 jaar oud en moest heel veel leerstof inhalen.’

               

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892