Erfgoeddrager: Senne

‘Opeens waren opa en oma weg en zag ik ze nooit meer’

Senne, Auke en Bert zitten comfortabel op de bank in de lerarenkamer van de 3e Daltonschool. Fred Dubiez zit tegenover hen aan zijn koffie en beantwoordt hun vragen over de oorlog. Meneer Dubiez was nog heel klein toen de oorlog begon, maar weet er veel vanaf en weet nog goed wat er in zijn buurt, de Rivierenbuurt, gebeurde.

Wij hebben nu games, maar waar vermaakte u zich mee in de oorlog?
‘Met de elektrische trein, die ik van mijn opa had gekregen, en met autootjes. En ik speelde buiten, al was dat wel eng. Er werd soms op vliegtuigen geschoten. Dan gingen we in een portiek schuilen tegen de granaten en de stukken metaal die naar beneden kwamen. Voor de rest was ik niet echt bang. Ik was te jong om bang te zijn. Als ’s nachts het luchtalarm afging, sliep ik er doorheen.’

Uw moeder was Joods. Moest zij een ster dragen?
‘Mijn moeder droeg een ster. Dat wende snel voor mij. Mijn vader was niet Joods en droeg geen ster. Ik heb geen Joodse opvoeding gehad en ben gedoopt. Van mijn moeder is bijna haar hele familie vermoord. Haar ouders, haar zuster, haar broers en hun kinderen. Één zus is gevlucht. Zij en haar kinderen hebben het overleefd. Haar man niet; hij is aan tyfus overleden. Een neef van mijn moeder was al eerder met zijn gezin naar Antwerpen gevlucht en toen ook daar de Duitsers kwamen, zijn ze op de fiets naar Duinkerken gegaan. Daar vandaan vertrokken boten naar Engeland. Zij konden met een boot mee en hebben de oorlog overleefd. Mijn opa en oma van moeders kant woonden vlakbij. Ik herinner me hun huis nog. We gingen daar vaak heen. Dan holde ik naar het dressoir om te kijken of ze snoepjes hadden. Opeens waren opa en oma weg en zag ik ze nooit meer. Het was heel moeilijk voor mijn moeder. Maar ze is altijd flink geweest.’

Kent u mensen die zich hebben verzet?
‘Jazeker, de hoofdonderwijzer van mijn school, de Oranjeschool, zat in het verzet. Om ons heen zagen we dat er steeds meer families werden afgevoerd. De familie De Haan van de chocolaterie bijvoorbeeld; ik zie ze nog zo lopen samen met hun zoontje. Alle drie hadden ze een handdoek onder hun arm. Ze liepen naar de tram die hen naar de Hollandsche Schouwburg bracht. Maar ook de familie Beutler, dat was een Duits-Joods gezin. Zij waren eerder van Duitsland naar Nederland gevlucht. Net als mevrouw Sternheim. Zij is na de oorlog teruggekomen. Maar terug naar meneer Capon, de hoofdonderwijzer van mijn school. De familie Prins woonde in zijn portiek op drie hoog en werd bij een razzia uit huis gehaald. Ze stonden op straat te wachten tot ze mee moesten. Maar het leek net of ze vergeten werden, of de Duitsers ze niet zagen. Meneer Capon zei: “Ga naar binnen, ze zijn jullie vergeten”. De rest van de oorlog zijn ze binnengebleven en heeft meneer Capon voor eten gezorgd. De familie Prins heeft zo de oorlog overleefd.’

Wat at u in de Hongerwinter?
‘Tot de Hongerwinter konden we eten op de bon kopen. Daardoor werd het eten goed verdeeld onder de mensen. Toen Nederland bijna bevrijd was, was er geen aanvoer van eten meer. Er was veel te weinig. Dus aten we gekookte tulpenbollen en suikerbieten en een beetje brood. In de gaarkeuken kon je soms wat stamppot en soep krijgen. Ik was enig kind en ik denk dat mijn ouders het eten uit hun mond spaarden voor mij.
Gelukkig kwam in mei 1945 de Bevrijding. Ik zag de Canadese troepen over de Berlagebrug en de Amstellaan, wat nu de Vrijheidslaan is, Amsterdam binnenrijden. Dat was leuk om mee te maken en is een leuke herinnering. De laatste tijd denk ik ook meer dan vroeger aan de oorlog. Ik denk omdat ik met jullie project meedoe. Als ik door de buurt loop, komen er herinneringen boven. Je kunt het nooit vergeten, het is altijd in je achterhoofd aanwezig.
Van de oorlog heb ik geleerd dat je nooit racistisch moet zijn. Dat je iedereen met respect en zonder vooroordelen moet behandelen. De nazi’s waren racistisch. Hun oorlog had alleen maar negatieve dingen. Het was gericht op uitroeien. Het bracht niets positiefs. Het is juist leuk om met mensen met een andere achtergrond om te gaan.’

 

Erfgoeddrager: Senne

‘We waren blij dat we naar een kamp moesten’

Brenda de Pierri woont in Amsterdam-Noord. Ze is blij dat ze hier woont, vertelt ze aan Darren, Kamal, Senne en Dylan van het Vox College in Noord, en dat ze in Nederland haar bestaan heeft opgebouwd. In Indonesië had het heel anders kunnen lopen. Daar was ze niet meer welkom toen president Soekarno aan de macht kwam. Mevrouw De Pierri is licht van kleur, ze heeft Italiaans bloed en is een mix van verschillende culturen. Dat vindt ze interessant. Iedereen kan van elkaar leren, zegt ze, want we zijn allemaal broers en zussen van elkaar.

Waar bent u geboren?
‘Ik ben geboren op Java, in een klein dorpje. Mijn vader zat tijdens de oorlog bij het KNIL, het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. Hij had de Nederlandse nationaliteit. Toen de Jappen kwamen, werd mijn vader opgepakt en moest hij naar een kamp. Soms hoorde mijn moeder wel eens naar welke plek mijn vader werd gebracht om te werken voor de Jappen. Dan liepen wij daar naartoe zodat we naar hem konden zwaaien. We zaten nog een poos zonder mijn vader in ons huis. Eigenlijk was dat heel gevaarlijk, we hebben echt geluk gehad. Op ons erf zaten vaak mannen die ons best iets hadden kunnen aandoen. Toen we naar een kamp moesten, waren we eigenlijk wel blij. Nu zaten we veilig achter prikkeldraad. We mochten niet te dicht bij de randen van het kamp komen omdat het daar gevaarlijk was. Extremisten schoten soms door de hekken heen, maar mensen van buiten gaven ons daar ook wel eens eten. In dit kamp moesten we in de rij wachten voor een kommetje rijst en er was weinig te eten en te drinken.’

Heeft u ook mooie herinneringen aan de tijd toen het oorlog was?
‘Sommige gebeurtenissen herinner ik me nog goed. Rond kerst was er eens een bombardement en moesten we naar de schuilkelder. Iedereen had een schuilkelder op zijn erf. Het was heel bijzonder om zo dicht op elkaar te zitten en samen kerst te vieren. Ik weet ook nog dat mijn moeder een oude waterpomp had gerepareerd. We hadden weer drinkwater! Mijn moeder had contact met een hoerenmadam, en zij liet die vrouw en de andere hoeren water halen bij ons. Ook mochten de vrouwen zich bij ons wassen. In die tijd was er heel weinig te eten, en als dank kregen wij weer wat te eten van hen.’

Hoe bent u naar Nederland gekomen?
‘Soekarno kwam aan de macht en vanaf toen ‘moesten’ de Indonesiërs ons niet meer. We mochten geen eten en drinken meer kopen. Wij waren immers geen echte Indo’s. Op de scholen werd alleen nog maar Indonesisch gesproken en wij wilden niet naar die scholen. De internationale scholen waren veel te duur. Toen ik wat ouder werd, ontmoette ik mijn man tijdens een feest waar ik in de band zong. Op mijn achttiende ben ik getrouwd. Daarna konden we naar Nederland met de Zuiderkruisboot, een groot schip met slaapzalen. Mijn man is aan boord vreselijk ziek geweest. Maar ik had van mijn broer geleerd dat ik bovendeks moest blijven, dan werd ik niet misselijk. We wilden naar Amsterdam, maar moesten naar Limburg. Daar heb ik erg moeten wennen. Ik kreeg ineens brood te eten, maar brood was voor mij geen eten. Ik was gewend aan drie warme maaltijden met rijst per dag. Toen mijn man een baan kreeg in Amsterdam, verhuisden we. Dat vond ik geweldig! Allemaal culturen door elkaar. In Amsterdam heb ik me nooit gediscrimineerd gevoeld.’

Als u terugkijkt op uw leven, wat denkt u dan?
‘Ik ben ontzettend dankbaar. Het is goed geweest dat ik naar Amsterdam ben gekomen. Ik voel me hier thuis en ben graag met allemaal culturen samen. Vaak eet ik met mijn kinderen die voor me koken. Dat is het mooiste wat er is: samen eten en delen.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892