Erfgoeddrager: Selina

‘Bij de bevrijding kwam er in Aalst een nieuw leger aan met Engelsen’

Bram, Sim en Selina van basisschool de Wilderen gaan op bezoek bij Agnes Krijnen-van Lent. Zij was 10 jaar toen de oorlog begon. Mevrouw Krijnen geeft in het begin al aan dat ze inmiddels al wel veel vergeten is van die tijd. Ze kijkt op tv liever niet naar de oorlogen in de wereld, dat wil ze niet meer zien. Ze is bang dat het toch weer een keer gebeurt en dat haar kleinkinderen het ook gaan meemaken.

Hoe kwamen jullie eigenlijk aan eten in de oorlog?
‘Ik neem aan dat we in die tijd ook al voedselbonnen kregen, waarmee je eten kon halen. Mijn opa en oma in Budel hadden een grote boerderij en daar ging mijn vader vaak op de fiets naartoe om eten te halen. Ook wij zijn wel eens meegegaan. Ze konden je onderweg nog wel aanhouden, dan moest je alles afgeven.

De kinderen gingen bij opa en oma op vakantie, want dan kregen we natuurlijk goed te eten. Op de boerderij zaten een stuk of zes onderduikers. Buiten stond een hele grote schuur. Omdat mijn grootouders zo ver van het dorp af woonden, zagen ze de Duitsers al in de verte aankomen en gingen de onderduikers naar de schuur want daar zouden de Duitsers ze niet zoeken.

Een keer stonden de soldaten op de hoek van het huis. Mijn zusje, die toen nog een baby was, was op dat moment ook op de boerderij. Een van mijn tantes probeerde, met haar op de arm, de kelder in te vluchten en toen schoot een Duitse soldaat naar binnen. Gelukkig heeft hij hen niet geraakt.’

Hoe was het leven in de oorlog met die vliegtuigen en bombardementen?
‘Daar herinner ik me niet zoveel van. Alleen dat we van die wolkjes in de lucht zagen. Daar probeerden ze vliegtuigen neer te schieten, maar wij wisten helemaal niet wat dat was en dat vond ik heel eng.

Je had ook vliegende bommen, die maakten hetzelfde geluid als het vliegtuig. Als het stil werd, dan kwam de bom naar beneden. Dus dan was je altijd aan het te luisteren of dat zou gebeuren. Mijn ouders en buren hadden een schuilkelder gemaakt bij de Ansbalduslaan. Daar zaten we meestal als er bommenwerpers overkwamen. In de oorlog bombardeerden ze vaak het vliegveld. Bij ons achter in de tuin is ook wel een groot stuk van een vliegtuig gevallen, ik denk een vleugel. Een van de piloten lag dood op de Ansbalduslaan. Het vliegtuig was een eind verder gevallen.

Bij de bevrijding kwam er in Aalst een nieuw leger aan met Engelsen. Daar zijn we gaan kijken. Op dat moment kwamen er bommenwerpers over, die de dag na de bevrijding bommen hebben geworpen op Eindhoven. Omdat het zo gevaarlijk was moesten we onder weg naar huis in een sloot gaan liggen. Maar later was het groot feest natuurlijk, en ik heb zelfs nog bij de optocht als een koningin op de praalwagen gezeten.’

Hebben jullie mensen ingekwartierd gehad?
‘In de oorlog werden bij inwoners van Waalre Duitse soldaten ingekwartierd. Die moesten bij jou in huis komen om te slapen. Mensen wilden dat meestal niet. Mijn ouders hadden in de voorkamer een bed neergezet met een van de kinderen erin, en gezegd dat hij tbc had, dat was een besmettelijke ziekte. Dus toen kwamen die Duitsers niet.

Maar toen die Engelsen kwamen, wilden ze die wel in huis halen en zo kregen we er zes in huis. Zij sliepen in de voorkamer op de grond. Ze gaven ons ook eten en andere spullen, dus dat was wel fijn. Ze zijn vrij lang bij ons in huis geweest, misschien wel een half jaar of langer. Na de oorlog zijn we nog lang met ze bevriend gebleven. Een van hen, Ray, is nog in Waalre geweest en wij zijn een paar keer naar Engeland gegaan om hem op te zoeken. Ze hebben ook nog eens voor ons fietsbanden meegebracht uit Engeland.’

Erfgoeddrager: Selina

‘Ik heb het verdriet gezien van de mensen wiens familie is weggehaald’

Ria Schifflers is 87 jaar oud en woonde tijdens de oorlog in Amsterdam-Noord waar haar ouders een houthandel hadden op de Papaverweg. Selina, Nihal en Sheryiona interviewen mevrouw Schifflers in de Jisperveldstraat, ook in Noord waar zij altijd is blijven wonen. Van de IJdoornschool wandelen ze binnen enkele minuten naar het ruime, appartement.  De zon schijnt en vrolijke planten staan in de vensterbank. Je voelt het voorjaar!

Ging u naar school in de oorlog?
Ja, toen ik 3 jaar was. Mijn moeder was blij, want met een tweeling was het huishouden heel druk voor haar.  Als ik dan naar school was, scheelde dat weer. Na de oorlog heb ik nog een broertje gekregen.’

Had u Joodse vrienden?
‘Op de hoek van de straat woonde een jongetje, twee jaar ouder dan ik. Hij kwam altijd op zaterdag bij ons eten. David heette hij, ik kon dat niet goed uitspreken en noemde hem ‘Dapi’ Hij is omgebracht. Ik word er emotioneel van, want ik kan niet begrijpen dat mensen dat kunnen doen’

Hoe heeft uw familie de oorlog overleefd?
‘Mijn vader dook onder omdat hij net als veel mannen, niet voor de Duitsers wilde werken. Mijn moeder ging met de fiets naar naar de Wieringermeerpolder en ruilde gereedschap voor voedsel, want in de winkel verkochten mijn ouders ook gereedschap zoals hamers en beitels. Dan kwam ze terug met een zakje tarwe, wat in de oude koffiemolen vermalen werd. Zo kon mijn moeder brood bakken. Dat was feest natuurlijk! Om die reden leden we geen honger. Nu kopen we bijvoorbeeld drie broden, maar toen kreeg je maar drie sneetjes. Je kon dus niet alles krijgen wat je wilde hebben.’

Wanneer wist u wat er gebeurd was in de oorlog?
‘Ik denk toen ik 15 jaar was. Mijn ouders wisten wel wat er gebeurd was natuurlijk. Ouders vertellen niet alles, omdat het niet allemaal geschikt is voor jonge kinderen. Dat wilden ze ons besparen. Ik was 9 jaar toen de oorlog was afgelopen.’

Waren uw ouders bang in de  oorlog?
‘Ik weet nog wel dat mijn moeder een keer huilend thuiskwam.  De bagagedrager van haar fiets was stuk. Ze was met een zak aardappelen onderweg, maar kon dus niet verder fietsen. Een oude Duitse meneer heeft haar toen geholpen.  Mijn moeder was vreselijk bang dat ze niet voor zeven uur thuis zou zijn, dat was een regel van de Duitsers. De avondklok. Natuurlijk was die tocht heel spannend. Ze was een uur later thuis en had zo in angst gezeten om opgepakt te worden. Dat moet geen leuke rit geweest zijn, denk ik.’

Hoe was het na de bevrijding?
Voor een deel was het feest en voor een deel was het verdriet. Feest omdat de oorlog voorbij was, maar ook verdriet om degene(n) die men kwijtgeraakt was. Vanaf de pont aan het IJ kwamen er jeeps met soldaten die alle kinderen ophaalden. Die mochten op de jeeps klimmen. Het was wel moeilijk dat ook veel mensen niets meer van hun broer of vader hadden gehoord. Soms pas een half jaar na de oorlog weer. Zij zaten dus in grote onzekerheid of hun dierbaren nog wel leefden.’

Waarom is het zo belangrijk om uw verhaal te vertellen?
‘Mijn motivatie is heel duidelijk. Ik heb drie jaar gewerkt bij Hollandia Kattenburg: een echt Joods bedrijf en ik weet wat daar gebeurd is. Ik heb het verdriet gezien van de mensen wiens familie is weggehaald. De Duitsers vielen het bedrijf binnen op 11 november 1942. Alle Joodse medewerkers en hun familieden werden weggevoerd. Van de ruim achthonderd mannen, vrouwen en kinderen, hebben maar acht het gered.’

 

 

 

 

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Selina

‘Ik kreeg iets op mijn hoofd en bloedde als een rund’

Als we bij ‘t Oude Raadhuis aankomen is Arie de Hoop er al. Hij was vier jaar toen de oorlog begon en wordt geïnterviewd door Soraya, Selina, Bartu en Mathew van basisschool ’t Karregat in Eindhoven. Selina doet vanwege quarantaine via de laptop mee vanaf huis. Arie de Hoop woonde in de oorlog met zijn ouders en broertje op de Nieuwe Bogerd, vlak bij het station. In 1944 kwam er ook nog een zusje bij. Hij komt uit een Joodse familie en veel familieleden zijn vermoord. Daar leest hij nu een boek over waar de stamboom van zijn familie in beschreven is.

Ging u naar school in de oorlog?
‘Ja, ik zat op de Philipsschool. De eerste Philips-lagere school zat aan de Mathildalaan, dat was niet ver van ons huis.  Maar midden in de oorlog werd het te gevaarlijk daar en toen ging ik naar de vierde Philipsschool in Tivoli. Ik moest dan op mijn doortrappertje helemaal door Eindhoven, naar het andere eind van de stad. Soms ging er onderweg een luchtalarm af. Dan ging ik schuilen in een café. Ook ging ik soms met de bus naar school. Als dan het alarm afging, moest iedereen de bus uit om een schuilplaats zoeken.’

Waren er ook aardige Duitsers?
‘Wij woonden vlak bij een groot veld, de beemd. Daarachter had je de spoorlijn waar treinen met grote brokken kolen vanuit Zuid-Limburg bijtankten. Zo’n trein stond dan heel lang stil op de buitenste sporen. Dat hadden veel mensen door en die kwamen daar op af met een hark en jutezak. Dan sprongen ze het slootje over en dan ‘ritzzsss’, zo een kool eraf en rennen om niet gepakt te worden. In die beemd stonden geschutskoepels. Dat waren kleine hutjes en daar stonden mitrailleurs op. Dus we hadden aan de ene kant de Philipstoren wat een mikpunt was en aan de andere kant die geschutskoepels. Dus we zaten niet zo veilig. Wij hadden thuis konijnen en die moesten eten. Gras. En waar had je gras? In de beemd! Dus dan gingen we met een jutezak en een aardappelschilmesje gras snijden. Het was berekoud. Eenmaal bij die geschutskoepels kwam er een Duitser aan en die zei: “Kom maar mee”. Mochten we binnen in die koepels zitten om warm te worden. Ook kwam hij met keurig gesneden gras voor ons. Er waren dus ook aardige Duitsers, ja.’

Wat herinnert u zich nog van het Sinterklaasbombardement?
‘Het was dus 6 december en we hadden van Sinterklaas een bolderwagen gekregen. Een van mijn vriendjes had ik als paard voor de kar gespannen. Mijn broertje van twee zat in de wagen. Zo gingen we op pad naar vrienden. Bij het spoor zag ik opeens boven de Philipstoren allemaal rode ballen. Er was een hoop kabaal  en ik ben gaan lopen. Ik kreeg iets op mijn hoofd. Kennelijk een scherf, want  ik bloedde als een rund. Iemand nam me in huis om het bloed uit mijn haren te spoelen, toen er ineens werd geroepen: “Een bom, weg!” Toen ben ik weer gaan lopen. Rennen, rennen, rennen. Ik wist niet wat er precies gebeurde. Je loopt met de massa mee, vanaf de spoorlijn richting Woensel. Mijn broertje moet uit die bolderwagen geklommen zijn op de een of andere manier. Die hebben ze later ergens teruggevonden. Van de bolderwagen hebben we niks meer teruggevonden, alleen die ijzeren randjes die om de wielen zaten. Uiteindelijk ben ik bij de Kloosterdreef terechtgekomen, waar ze me hebben opgevangen in een noodhospitaal. ‘s Avonds kwamen mijn ouders mij ophalen. Samen zijn we, ik op mijn doortrappertje, naar Acht gereden. Daar stond een trein te wachten en die heeft ons uiteindelijk naar Utrecht gebracht, naar mijn grootouders van moeders kant. Ons huis was beschadigd. De huizen naast ons waren allemaal weggebombardeerd.’

Wat weet u nog van de Bevrijding?
‘De geallieerden waren in de buurt van Eindhoven, dus de bevrijding kwam eraan. Mijn ouders voorzagen dat er rotzooi van zou komen. Wij zijn toen gevlucht en bij een boer terechtgekomen. Daar hebben we in de stal op stro geslapen. Het stikte er van de vlooien. Verschrikkelijk, ik weet het nog goed. Maar ook in de boerderij werd het gevaarlijk. Toen zijn we het veld op gegaan en hebben we de hele nacht, met mijn pasgeboren zusje, in een droge sloot gelegen. De volgende dag kwamen de militairen met geweren vlak langs die sloot gelopen. Dat was nog even heel gevaarlijk. Maar in de stad was het ook gevaarlijk. Eindhoven was bevrijd, maar een dag later kwamen er weer bombardementen. Alles is toen platgebombardeerd. De Demer was helemaal weg. Één kale vlakte. Ons huis was weer beschadigd. We zijn toen in een huis aan de Floralaan, waar een NSB’er had gewoond, gaan wonen.’

      

Erfgoeddrager: Selina

‘Twee bommen sloegen in met daverend geweld’

Selina, Jaimy, Fien en Rafael van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord hebben zich goed voorbereid, maar zijn toch ook een beetje zenuwachtig voor het interview. Jan Bosman is gelukkig erg aardig. Hij schenkt limonade in en geeft er chocolaatjes bij… het ijs is snel gebroken! Na afloop is hij zichtbaar onder de indruk van de kinderen en de vragen die ze hebben gesteld. Op de terugweg rijden ze nog even langs de Ritakerk en de Nachtegaalstraat om te zien waar meneer Bosman is opgegroeid.

Wat weet u nog van de bombardementen op Noord?
‘Op de dag van de bombardementen, 17 juli 1943, bestond de Ritakerk aan het Hagedoornplein 25 jaar. Er waren ongeveer tweehonderd kinderen in de kerk. Twee bommen sloegen in met daverend geweld, stof en gruis. Ik was helemaal in paniek en de weg kwijt, waarschijnlijk was ik in shock. Ze hebben vier uur lang naar me gezocht, maar konden me niet vinden. Ik ben gewoon gaan rennen. Nog steeds weet ik niet waar ik was in die vier uur! Twee misdienaars wilden eigenlijk naar huis, maar werden tegengehouden omdat ze vanwege de bombardementen binnen moesten blijven. Ze werden terug de kerk in gestuurd en precies op hun bank is één van de bommen ingeslagen… Er waren veel bombardementen van de Engelsen en de Amerikanen in Noord vanwege de fabrieken van Fokker, die de Duitsers gebruikten. De Duitsers hadden netten gespannen en daarop daken van huizen geschilderd zodat de fabrieken moeilijk te herkennen waren.’

Was u bang als kind in de oorlog?
‘In de eerste twee jaar gebeurde er nog niet zoveel. Als de Duitsers langs marcheerden, vonden wij dat als kinderen schitterend. Maar later werd het grimmiger. Het werd eng. Alle jonge mannen probeerden zich te verstoppen omdat ze anders moesten werken in Duitsland. Ik had mazzel en was nog te jong daarvoor, maar mijn broer verstopte zich. ‘s Avonds mochten we niet naar buiten. Spertijd. Na 20.00 u mocht niemand meer op straat. De ramen werden verduisterd met zwart papier.’

Heeft u honger gehad?
‘Ik heb vreselijk veel honger gehad. Bij de Laanweg was een gaarkeuken. Veel jongens zoals ik gingen met de bonnen en de pan van onze moeder een pan soep halen. Het was niet te eten. Maar er was niks anders. Ik ging dan ’s avonds nog terug om de ketel leeg te likken. Ik kan nog steeds geen eten weggooien. Het minst lekkere dat ik heeft gegeten waren bloembollen. Er waren ook veel suikerbieten. Daar werd ook van alles mee gedaan, en dat stonk ook verschrikkelijk. Maar ja, je moest toch eten. Bij een winkeloverval hadden dieven, hongerige Amsterdammers, eten gestolen, maar de grote blikken met jam en appelstroop verstopt in het Spreeuwenpark. Die zware dingen kregen ze niet mee. Die blikken hadden wij gevonden. Mijn moeder wilde dat ik ze terugbracht want het was gestolen waar. Maar de moeder van mijn vriend zei dat ze nu heel gauw haar mond moest houden… hier met die jam! De hele buurt heeft ervan genoten.’

Was het soms ook leuk in de oorlog?
‘Bij de Willemssluizen is een stukje doodlopend kanaal. De schippers die daar lagen maakten er tijdens de vorst een ijsbaan van. Daar hebben we tijdens de strenge winters heerlijk geschaatst. Je kon aan het einde van de Nachtegaalstraat omhoog de dijk op lopen, richting het kanaal. Daar kon je geweldig sleeën. Ik word nog laaiend enthousiast als ik daar aan denk, het was gewoon een ijsbaan! Maar toch, de kinderen in de oorlog hebben geen jeugd gehad. De honger was heel erg. En ze zijn heel erg bang geweest.’

Hoe was de bevrijding voor u?
‘Na de oorlog waren de Nederlanders ook niet zo best. De meisjes die met de ‘moffen’ liepen tijdens de oorlog, werden na de oorlog kaalgeschoren en op een kar door de stad gereden. Dat vond ik een vreselijk moment. Ze deden precies zoals de Duitsers eigenlijk. Na de oorlog hebben de NSB’ers een hele slechte tijd gehad. Ik en mijn broers en zusjes bleven wel met de kinderen van deze NSB’ers spelen, de kinderen konden er toch niks aan doen?’

Erfgoeddrager: Selina

‘Mijn vader zat ondergedoken in het Paleis op de Dam’

Annemieke Kamoschinski kwam helemaal uit Den Bosch om Selina, Sophia, Sophie, Yabsera en Zazie van de Admiraal de Ruyterschool te vertellen over de Tweede Wereldoorlog. Zelf is Annemieke na de oorlog geboren, maar ze vertelt graag het bijzondere verhaal van haar vader Ben Portegies Zwart. De familie Portegies Zwart woonde in de Gloriantstraat. Vader Ben was zeer actief in het verzet.

Wat merkte u in uw jeugd van de oorlog?
Toen ik klein was, hadden mijn ouders het er niet vaak over. Ze dachten dat het niet goed was voor kleine kinderen. Maar zelfs als kind voelde ik aan dat het niet altijd goed ging met mijn vader. Hij was altijd angstig en bang. Sommige dingen mochten wij thuis nooit zeggen, zoals dat we honger hadden. Mijn vader werd dan heel boos. Als je zoals mijn vader iets deed wat gevaarlijk was, weet je dat je altijd opgepakt kan worden. Van zijn groep is meer dan de helft doodgeschoten door de bezetters. Hij heeft daar enorme angsten aan overgehouden. Het lastige is dat je die angsten ook overdraagt aan je kinderen, zonder dat je dat wilt.’

Wat deed uw vader precies tijdens de oorlog?
Toen mijn vader in dienst was, heeft hij leren seinen. Een vriend van mijn vader, ook iemand uit het verzet, had een seintoestel gebouwd. Hiermee seinde mijn vader met Rusland. De Russen wilden duidelijkheid krijgen over waar de Duitsers met hun boten lagen en hoe de militairen zich verplaatsten. Mijn vader seinde die informatie en hij kreeg seintekens terug. Zelf kon hij die niet decoderen. In het Vondelpark wachtte hij dan op een koerierster die de boodschap weer door zou geven aan een volgend persoon. Toen de koerierster een keer niet op kwam dagen, wist mijn vader dat de boel verraden was en is hij er snel vandoor gegaan.’

Moest uw vader ook onderduiken?
‘Mijn vader werd op zijn werk gebeld door de buurman dat de Duitsers aan de deur waren geweest om hem te zoeken. Ze hebben toen mijn moeder opgepakt. Vanaf dat moment is mijn vader ondergedoken. Hij heeft op verschillende plekken gezeten, waaronder ook in het Paleis op de Dam. Mijn oom is daar in diezelfde periode getrouwd. Mijn moeder was ook aanwezig op de bruiloft. Zonder dat ze het zelf wisten, waren mijn ouders toen dus op dezelfde plek. Mijn vader vertelde later dat hij mijn broer en zus ontzettend miste in die periode van onderduiken. Hij is een keer vanuit Castricum, waar hij toen ondergedoken zat, op een fiets zonder banden naar Amsterdam gefietst om zijn kinderen vanaf een afstandje te kunnen zien.’

Hoe is het met uw moeder afgelopen?
‘Mijn broer heeft gezien hoe ze mijn moeder hardhandig meenamen. De buurman heeft mijn broer en zus toen naar familie van ons gebracht. Na een half jaar is ze vrijgelaten omdat ze niks wilde loslaten over de activiteiten van mijn vader. Toen ze de tram instapte om weer naar huis te gaan, verliet bijna iedereen direct de tram. Ze had een half jaar lang niet kunnen douchen in de gevangenis dus ze stonk verschrikkelijk. Ze schaamde zich vreselijk. Mijn broer en zus herkenden haar niet meer toen ze hen kwam ophalen. Dat vond ze zo erg. Ze heeft nooit willen vertellen wat haar is aangedaan in de gevangenis.’

Was u trots op uw vader?
‘Mijn zus heeft het mijn vader zijn hele leven kwalijk genomen dat hij in het verzet was gegaan. De kans dat hij het niet zou overleven was heel groot en dan had hij niet voor zijn gezin kunnen zorgen. Ze vond dat hij het gezin in de steek liet. Toch ben ik trots op wat mijn vader heeft gedaan tijdens de oorlog. Hij heeft ook een verzetsherdenkingskruis gekregen, als dank voor de rol die hij in de oorlog heeft gespeeld. Hij wilde dat zelf niet ophalen, dat vond hij moeilijk. Toen ben ik het voor hem op gaan halen. Ik ben ook trots op mijn moeder. Die heeft alles in haar eentje moeten regelen tijdens de oorlog toen mijn vader ondergedoken zat.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892