Erfgoeddrager: Sebastiaan

‘Ik ben dol op koken, op de Turkse én Hollandse keuken’

Ayse Eren kwam op haar zestiende van Turkije naar Eindhoven, ze is nu 68 jaar. Pien, Linne en Sebastiaan van basisschool Strijp Dorp lopen door de besneeuwde straten naar haar toe en krijgen een bijzonder warm welkom. Warme, mooie sloffen uit Turkije staan voor ze klaar, net als thee, appelsap, taartjes, muffins en Turks snoep ‘lokoum’, speciaal gekocht voor het interviewende trio en ook nog lekkers voor thuis. Zelf mag ze het niet eten vanwege haar suikerziekte. ‘Haalt u dat dan speciaal voor bezoek?’ ‘Ja!’ Daar zijn ze even stil van en ook van al het lekkere eten.

Wat kookt u het liefst?
‘Alles, ik ben dol op koken, op de Turkse én Hollandse keuken. Ik kook ook voor de Stichting Ik Wil. De koning en de burgemeester waren laatst zelfs op bezoek bij deze stichting. Ik kook graag voor mensen, zoals voor de kleinkinderen van mijn zus, en ik maak dan wel eens köfte. Ik heb ook altijd veel broodjes gemaakt voor anderen. In het begin toen ik nog niet zo lang in Nederland woonde, konden wij hier alleen groenten uit blik kopen en dan miste ik de verse bonen van thuis wel. Ik miste nog wat: het gezellig praten in een café na het werk, want hier moest ik op tijd thuis zijn voor ons gezin.’

Wat is uw lievelingsdier?
‘Alle dieren eigenlijk. In Turkije hadden we een hond die buiten moest blijven, hij had daar een eigen huisje. In onze cultuur mag een dier niet naar binnen, want binnen bid je. De hond was boos dat we naar Nederland vertrokken. Als we met de trein teruggingen naar ons huis, blafte hij nog steeds boos naar mijn moeder. We hadden ook een hele slimme ezel, een geit, vier konijnen en een vis. Ze hadden geen naam. Mijn man hield er vooral van.’

Waaraan moest u wennen toen u net hier was?
‘Toen we in Eindhoven kwamen wonen, moest ik wennen aan de huizen en straten die zo op elkaar leken. In Turkije zijn er veel losstaande huizen en er zijn meer tuinen. Ik zie hier in de wijk niet vaak politie, maar een politieagente heeft me wel eens heel goed geholpen met formulieren invullen toen mijn moeder bij mij kwam wonen. Dat was echt heel lief van die mevrouw. Onze straat is echt gezellig en mensen drinken samen koffie buiten.’

Erfgoeddrager: Sebastiaan

‘Ik was drie maanden oud, we gingen met de boot naar Aruba’

Sebastiaan, Gijs, Jace en Anne-Sophie van basisschool Het Mozaïek in Broek op Langedijk gaan bij mevrouw José Steenhoek-Kleisen op bezoek.  Als ze bij haar aankomen voelen ze zich meteen thuis. Mevrouw Steenhoek-Kleisen serveert iedereen meteen zelfgebakken cakejes.

Hoe bent u op Aruba terecht gekomen?
Mijn moeder was opgegroeid in Indonesië en hield van de warmte, ze hield niet van Nederland; het was er te koud en de mensen vreselijk. Dus toen mijn vader een baan kon krijgen op Aruba zijn ze gegaan. Ik was drie maanden oud en we gingen met de boot naar Aruba. Er waren toen nog geen vliegtuigen. We voeren via Frankrijk en door de wisseling van de golfstromen en winden stak er een gigantische storm op en zijn we bijna vergaan. Mijn moeder moest zich elk half uur melden bij de sloep. Dat deed ze terwijl ik lag te slapen in de hut. De kapitein zei haar dat dat onverantwoordelijk was omdat het heel gevaarlijk was. Dat als we in de sloepen moesten er geen tijd zou zijn de baby op te halen’

Uw moeder heeft in een Jappenkamp gezeten. Hoe was dit voor haar?
Mijn moeder kwam in een Jappenkamp terecht toen ze 14 jaar was.  Haar moeder was Indonesisch en overleed toen mijn moeder 13 jaar oud was. Kort daarna brak de oorlog uit. Alle mensen van gemengd bloed (haar vader was Nederlander) moesten worden opgesloten in kampen als bescherming tegen de lokale bevolking. Ze werd gescheiden van haar vader die in een ander kamp terecht kwam. In het Jappenkamp werd ze heel heftig geslagen met stokken. Moest ze uren in de brandende zon staan. Gingen haar knieën stuk en had ze uiteindelijk aan een kant geen kiezen en tanden meer. Ze kreeg ook ernstig rugprobleem omdat ze op blote voeten zware zakken rijst had moeten tillen. Om te overleven in het Jappenkamp at ze slangen en onkruid. Voordat ze naar het Jappenkamp moest, heeft mijn moeder al haar waardevolle spullen begraven. Toen ze daaruit kwam en de onafhankelijkheidstrijd begon, werd ze Indonesië uitgezet. Ze heeft toen alles weer opgegraven en mee naar Nederland genomen.’

Waarom werd uw moeder Indonesië uitgezet?
Iedereen met Europees bloed moest weg. Mijn moeder is om die reden later bij het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL) gegaan en is gaan strijden tegen de onafhankelijkheid van Indonesië. Mijn vader en moeder hebben elkaar toen voor het eerst, als soldaat, ontmoet in een trein die beschoten werd.’

Zijn er bijzondere dingen die u zich herinnert van Aruba?
Ik herinner me dat de ramen van de auto s altijd open waren en iedereen altijd alles naar buiten smeet. Af en toe volgde een opruimactie en werd alles weer opgeruimd. Veel richtingaanwijzers van auto’s waren stuk, we stuurden daarom met een hand, maakten met de andere hand rustig aan bewegingen en bewegingen boven het dak om linksaf en rechtsaf aan te geven. Als we remden hield mijn moeder haar arm voor me als bescherming, er waren nog geen gordels. In september en oktober kon het heel erg regenen op Aruba. Dan kon ik niet naar school, omdat alles onder water was gelopen.
Er liepen duizendpoten, schorpioenen en hagedissen door het huis. Als je ergens ging zitten, ging je eerst kijken of er niet iets achter gekropen was. Als je een schorpioen of duizendpoot zag, moest je altijd op zoek naar hun partner, want zij zijn nooit alleen. Mijn slaapkamer werd iedere avond met een verdelger bespoten en na een half uur mocht ik dan naar bed.
Op een dag, weet ik nog, viel de stroom uit. Dat was omdat er gestaakt werd. We hadden toen vijf dagen geen stroom! Dan kun je dus niets meer. Niet meer naar de supermarkt en ook niet meer douchen of water drinken. Want we hadden geen water omdat de pompen op elektra werkten.

Hoe was het op school op Aruba?
De school begon om 07.30 uur en ik was altijd als eerste om 07.05 uur. Over de middelbare school heb ik heel lang gedaan. Er waren zoveel leuke dingen die ik deed, dat ik aan schoolwerk niet toe kwam. Ik deed acht uur per week ballet, zat in een jeugdorkest, badminton, waterskiede en dook. Dus ik had geen tijd voor school! We zaten in een heel klein lokaal met dertig leerlingen. Vorig jaar was ik daar even terug en ik kon het me niet meer voorstellen hoe we daar met z’n allen in hadden gepast. De ramen waren altijd open voor een beetje frisse wind. Ik herinner me dat ik altijd met een hand de bladzijde van mijn schrift en boek vasthield en af en toe het zand van de pagina’s veegde dat de klas in waaide.
In de klas zaten kinderen van allerlei leeftijden en de helft van de kinderen was Arubaans en de helft Nederlands. De leerkrachten waren Nederlands, Arubaans en Surinaams. Ze gaven klappen aan vervelende kinderen, vaak jongetjes. Dan werden ze zo boos en moesten de jongens  met groene zeep hun mond spoelen daarna met ducktape op hun mond in de klas staan, dat was toen heel normaal. Ook de Nederlandse meester kon heel boos worden, hij sleurden de jongens hun bank uit en smeet ze tussen twee metalen kasten in, best heftig!

 

Erfgoeddrager: Sebastiaan

‘Als ik daaraan denk, krijg ik weer die vervelende hoofdpijn’

Isa, Marlie, Mats en Sebastiaan zitten achter hun computer en worden hartelijk welkom geheten door de 86-jarige Gerard Bechtold. Zijn vrouw is ook aanwezig en helpt soms even. Gerard was zes toen de oorlog begon. Hij woonde met zijn vader, moeder en jongere zusje op de Floralaan 44. In deze straat waren veel Duitsers ingekwartierd. Aan die laan staat ook de school van de kinderen. Zij zitten in groep 8 van de Floralaanschool.

Hoe was de oorlog voor u als kind?
‘In het begin van de oorlog zag ik het gevaar er niet van in. Ik vond het wel lollig. Ik speelde gewoon buiten. We haalden regelmatig kwajongensstreken uit. De politiecommissaris was een NSB’er en woonde ook aan de Floralaan. Dan draaiden we de lamp van zijn portiek los en plasten we het helemaal vol. De lamp kreeg verschillende kleuren als het brandde. Een lol dat we hadden. We waren kleine boefjes, hoor. Op een dag reed er een Duitse motor met zijspan door de straat. Ik had een blikje en mijn vriendjes zeiden dat ik het in de spaken moest gooien. Toen ik dat deed draaide de motor net. Het blikje kwam in het gezicht van de Duitse soldaat. Ik deed mijn klompen uit en rende snel weg naar de Edelweissstraat. Ik bleef daar even staan. De Duitsers kwamen me achterna. Ik ben toen weer gaan rennen en ben over een muur geklauterd. Ondertussen was mijn vader gewaarschuwd en heeft me het huis ingetrokken. Hij was kwaad op me maar ook opgelucht.’

Heeft u iets verloren waar u echt van hield?
‘Ik had een fiets met blokken op de trappers, zodat ik met mijn voeten erbij kon komen. Mijn vader gebruikte die ook wel eens als dienstfiets. Op een dag is mijn fiets in beslag genomen. Het was het fijnste wat ik had. Verder hadden we het best goed. Omdat mijn vader bij de politie was, kreeg hij veel eten van boeren. Zo had hij een grote kist met rogge. Met een soort koffiemolen vermaalden we dat. Er waren ook gaarkeukens waar je met voedselbonnen terechtkon. In een kannetje kregen we dan met een pollepel een paar scheppen eten voor mee naar huis. We zijn de oorlog goed doorgekomen, feestdagen konden we gewoon vieren. Mijn school was bezet, daarom kregen we drie keer per week met een paar kinderen een halve ochtend les bij de hoofdonderwijzer thuis. Ik heb dus weinig en slecht onderwijs gehad. Na de oorlog heb ik ’s avonds de mulo en de ambachtsschool gevolgd. Vier avonden per week. Ik vond het een vreselijke tijd maar ik heb het wel gedaan. Ik heb daardoor een leuke baan bij Philips gekregen’.

Heeft u nare dingen meegemaakt in de oorlog?
‘Mijn vader is opgepakt en gedeporteerd. De Duitse commissaris kwam vertellen dat hij dood was. Maar zes maanden later kwam hij thuis! Je kan je voorstellen hoe dat voelde als opeens je vader levend voor je staat. Mijn moeder heeft hard gehuild, ze was zo blij. Hij heeft niets over die periode verteld. We hebben het ook niet gevraagd. Daar heb ik nu wel spijt van. Ik heb door de oorlog nog regelmatig hoofdpijn. Dat begon in die tijd. Je maakte ook best wat mee. Op de Floralaan reden vaak Duitse tanks. Een klein manneke, Matthijs, werd op een dag onderste boven gereden. Hij was helemaal plat. Dat beeld heb ik nog steeds voor ogen, dan krijg ik weer die hoofdpijn.’

      

Erfgoeddrager: Sebastiaan

‘Vier jaar lang waren we bang, heel erg bang’

Sebastiaan, Samson, Inayaah en Willemijn zitten in groep 8 van basisschool Floralaan in Eindhoven. Ze mogen online de 88-jarige Dora Senders interviewen. Ze willen weten hoe zij als kind de Tweede Wereldoorlog in Eindhoven ervaren heeft. Dora was zeven jaar toen de oorlog begon en woonde in de Gagelstraat. Ze hadden thuis twaalf kinderen en de moeder van Dora was altijd ziek. Dora moest al heel jong voor haar tien jongere broertjes en zusjes zorgen.

Wat was uw reactie toen u hoorde dat het oorlog was?
‘We hadden als kind geen idee wat een oorlog was. Ik was pas zeven. Ik hoorde mensen praten over Duitse soldaten en bommen. Maar wat waren bommen? Ik wist het niet. Dus we waren bang, maar in het begin wisten we eigenlijk niet goed waarvoor. Later wel, toen er huizen, fabrieken en winkels gebombardeerd waren. Dat was zo erg, dat kun je je bijna niet voorstellen. Eerst was er dan een sirene om ons te waarschuwen dat er bommenwerpers in aantocht waren. Dan gingen we schuilen, op zoek naar een veilige plek. Maar eigenlijk waren we nergens veilig. Soms kwamen de vliegtuigen heel laag over en kon je de bommen eronder zien hangen. We mochten niet meer buiten spelen. We gingen nog wel halve dagen naar school, in een ander deel van de stad. Daarna holden we naar huis, omdat we bang waren voor de Duitsers met hun grote geweren. Zo zijn we vier jaar lang bang geweest, heel erg bang.”

Had u een schuilkelder?
‘Wij hadden zelf geen schuilkelder, maar onze buren wel. Daar mochten wij ook in als het luchtalarm afging. Ik dacht dat ik daar veilig was. Maar dat was helemaal niet zo. Het was geen stevige schuilkelder, het waren alleen maar wat plankjes en een gat. Maar gelukkig was ik nog te klein om dat te beseffen. Het allerergste van de oorlog was de angst voor de bombardementen. Wij woonden vlak bij de Philipsfabrieken en we wisten dat de Duitsers die grote gebouwen wilden bombarderen. Op 30 maart 1942 was er een groot bombardement in Eindhoven. Ik was toen met mijn moeder in de stad voor handwerkles in het Binnenziekenhuis. Na dat bombardement wilden we zo snel mogelijk naar huis, maar we moesten heel ver omlopen omdat de Willemstraat en de Mauritsstraat onbegaanbaar waren geworden. Bij thuiskomst stond ons huis er nog, maar er was niemand thuis. Wat waren we blij toen bleek dat de rest van ons gezin in de schuilkelder van de buren zat. Iedereen was veilig!’

Heeft u veel meegekregen van het Sinterklaasbombardement?
‘Ondanks de armoede kregen we ieder jaar met sinterklaas cadeautjes. Zo hebben mijn zussen en ik allemaal een keer een poppenwagen gekregen. Het was iedere jaar dezelfde poppenwagen, die mijn vader telkens in een andere kleur had geverfd, maar dat hadden wij niet in de gaten. We kregen een poppenwagen cadeau! Maar in 1942 was er op 6 december, net na de Sinterklaasviering, een heel erg bombardement. Ik wilde erna graag gaan kijken, maar dat mocht niet van mijn ouders. Na lang aandringen, mocht ik ’s middags gaan. Ik kwam in de straat waar een vriendje en een vriendinnetje van mij woonden. Zij lagen op straat, met een pop en een trein in hun armen. Ik snapte er niks van, waarom werden ze niet wakker? Ik was nog te klein om te begrijpen dat ze dood waren.’

Wat weet u nog van de bevrijding?
‘Dat was op 19 september 1944, we waren met z’n allen in de stad. We stonden te dansen en te springen om de bevrijding te vieren, we waren zo blij! Maar opeens kwamen er mannen aan en die zeiden: “Meisjes, jongens, vlug naar huis, er komen bombardementen aan!” We geloofden ze niet, we waren immers bevrijd. Maar ze waren serieus en we moesten echt naar huis. Net nadat we thuis waren, vielen de eerste bommen. Dus daar gingen we weer: schuilen in een hoekje van de kamer, van de keuken, onder de tafel. We hebben het gelukkig allemaal overleefd. Maar dat was zó erg, dat was echt een klap. We dachten dat het weer opnieuw oorlog was. De vreugde van de bevrijding sloeg heel snel om naar een groot verdriet.’

      

Erfgoeddrager: Sebastiaan

‘Die man schoot op alles wat bewoog’

Harro, Lucas, Sebastiaan en Eden van het Zaanlands Lyceum gaan de heer Dolf Amade interviewen. Ze worden heel hartelijk ontvangen door meneer en mevrouw Amade. Met soesjes in hun gezellige huis waar herinneringen aan Nederlands Indië alom aanwezig zijn.

Hoe was het in de tijd dat Nederlands-Indië bezet was?

‘Ik was nog maar heel klein in die tijd. We woonden in Bandung, West Java en we hadden een rijtjeswoning, Tussen ons huis en dat van onze buren maakten de Japanners een soort “hoofdkwartier”. Er werd een Japanse vlag geplant, met een bewaker erbij. Als je naar buiten kwam, moest je buigen voor de vlag, anders kreeg je klappen. Dit heb ik zelf niet meegemaakt. Als je stal, werd die hand eraf gehakt. Maar daardoor stal niemand en kon je alles buiten laten staan.’

Wat is er met uw vader gebeurd tijdens de bezetting van de Japanners??

‘Mijn vader heeft in Birma gezeten, maar daar hoorde je weinig van toen hij terugkwam. Hij vertelde alleen de leuke dingen. Door de verhalen die je gehoord of gelezen had, wist je wat hij had meegemaakt. Hij was een gewone man. Toen hij daar vandaan kwam, herkende ik hem niet. Helemaal vermagerd. Hij had een staartvis meegenomen uit Thailand. Die vissen hebben zo’n hele lange staart met schubben. Als je jong bent, denk je niet aan geluid en maak je lawaai. Als hij dan lag slapen werd hij zo kwaad, dan kreeg je ervan langs en werd je helemaal opengeslagen, maar dat was dan gewoon een reactie van hem. Achteraf zou je zeggen: daar kan hij niets aan doen, maar op dat moment gil je van de pijn. Later heb ik die staart achter de commode verstopt, haha. Maar verder heb ik alleen maar goede herinneringen aan hem. Hij hield bijvoorbeeld veel van vissen. Hij gebruikte dan netten die hij zelf maakte in de rivieren en ik ging mee. Ik had met mijn vader juist heel goed contact na Birma. Daarvoor weinig, Hij bemoeide zich toen niet zo met de kinderen.’

Zijn er ook bekenden van u omgekomen in die periode?

In 1950 was er een Nederlandse kapitein, Westerling, om de wantoestanden te onderdrukken en dat heeft hij met harde hand gedaan. Ik zat nog op de lagere school. Op een dag zagen we in de straat een open jeep aankomen, met een mitrailleur en een man erachter. Die schoot op alles wat bewoog. Je zag op zijn gezicht dat lacherige. Van de juf moesten we op de grond gaan liggen. Toen zijn we toch uit het raam gekropen, want je wil gewoon naar huis, waarom weet je niet. De hele weg naar huis, kilometers lang, lag bezaaid met lijken. Hij had gewoon iedereen neergemaaid. Toen we thuis kwamen was er nog niemand, dus gingen we weer terug. Alle lijken werden daar op grote vrachtwagens geladen, opgeruimd. Alles en iedereen zat onder het bloed. En een keer ging ik met mijn vriend mee naar huis en toen zagen we dat zijn vader opgepakt werd. En dat hij tijdens het klimmen op de truck vervolgens werd gespietst. Dat is een van de periodes die heel heftig zijn geweest. Zijn moeder is daardoor helemaal doorgedraaid. Ze is krankzinnig geworden door wat er met haar man gebeurd was. Het is al zo lang geleden, maar soms komt het weer terug en dan is het weer even die heftige periode. Later zakt het dan weer een beetje.

 

Erfgoeddrager: Sebastiaan

‘De hele weg naar huis, kilometers lang, lag bezaaid met lijken’

Harro, Lucas, Sebastiaan en Eden van het Zaanlands Lyceum gingen de heer Dolf Amade (1937) interviewen. Ze werden heel hartelijk ontvangen door meneer Amade en zijn vrouw in hun gezellige huis, waar de herinneringen aan Nederlands Indië alom aanwezig zijn. Ze kregen drinken en heerlijke soesjes.

Hoe was het in de tijd dat Nederlands-Indië bezet was?

‘Ik was nog maar heel klein in die tijd. Wij hadden een rijtjeswoning, de buren ook. Daartussen hadden de Japanners een soort “hoofdkwartier” gemaakt. Er werd een Japanse vlag geplant, met een bewaker erbij. Als je naar buiten kwam, moest je buigen voor de vlag, anders kreeg je klappen. Dit heb ik zelf niet meegemaakt. Als je stal, werd die hand eraf gehakt. Maar daardoor stal niemand en kon je alles buiten laten staan.’

Wat is er met uw vader gebeurd tijdens de bezetting van de Japanners??

‘Mijn vader heeft in Birma gezeten, maar daar hoorde je weinig van toen hij terugkwam. Hij vertelde alleen de leuke dingen. Door de verhalen die je gehoord of gelezen had, wist je wat hij had meegemaakt. Hij was een gewone man. Toen hij daar vandaan kwam, herkende ik hem niet. Helemaal vermagerd. Hij had een staartvis meegenomen uit Thailand. Die vissen hebben zo’n hele lange staart met schubben. Als je jong bent, denk je niet aan geluid en maak je lawaai. Als hij dan lag slapen werd hij zo kwaad, dan kreeg je ervan langs en werd je helemaal opengeslagen, maar dat was dan gewoon een reactie van hem. Achteraf zou je zeggen: daar kan hij niets aan doen, maar op dat moment gil je van de pijn. Later heb ik die staart achter de commode verstopt, haha. Maar verder heb ik alleen maar goede herinneringen aan hem. Hij hield bijvoorbeeld veel van vissen. Hij gebruikte dan netten die hij zelf maakte in de rivieren en ik ging mee. Ik had met mijn vader heel goed contact na Birma. Daarvoor weinig, Hij bemoeide zich toen niet zo met de kinderen.’

Zijn er ook bekenden van u omgekomen in die periode?

‘In 1947 was er een Nederlandse kapitein aangesteld om de wantoestanden te onderdrukken, Westerling. Dat deed hij met harde hand. De Nederlanders wilden Nederlands-Indië niet zomaar kwijt. Op een dag zagen we in de straat een open jeep aankomen, met een mitrailleur en een man erachter. Die schoot op alles wat bewoog. Je zag op zijn gezicht dat lacherige. Ik zat nog op de lagere school. Van de juf moesten we op de grond gaan liggen. Toen zijn we toch uit het raam gekropen, want je wil gewoon naar huis, waarom weet je niet. De hele weg naar huis, kilometers lang, lag bezaaid met lijken. Hij had gewoon iedereen neergemaaid. Toen we thuis kwamen was er nog niemand, dus gingen we weer terug. Alle lijken werden daar op grote vrachtwagens geladen, opgeruimd. Alles en iedereen zat onder het bloed. En een keer ging ik met mijn vriend mee naar huis en toen zagen we dat zijn vader opgepakt werd. En dat hij tijdens het klimmen op de truck vervolgens werd gespietst. Dat is een van de periodes die heel heftig zijn geweest. Zijn moeder is daardoor helemaal doorgedraaid. Ze is krankzinnig geworden door wat er met haar man gebeurd was. Het is al zo lang geleden, maar soms komt het weer terug en dan is het weer even die heftige periode. Later zakt het dan weer een beetje.’

 

 

 

Erfgoeddrager: Sebastiaan

‘Rondjes om de hooiberg om kogels te ontwijken’

Het interview dat wij hadden met mevrouw Samson vonden wij erg bijzonder. Zij was pas twee jaar toen de oorlog begon, maar wist zich nog veel te herinneren, dat vonden wij knap van haar. Ze woonde in de oorlog niet in Amsterdam, maar is nu wel buurtbewoonster.

Had u honger in de hongerwinter?
‘Wij woonden op een boot en hadden het geluk dat wij bij een boer lagen aangemeerd. Van de boer kregen wij elke ochtend een melkbus melk. Ook gaf de boer ons soms eten dat hij verbouwde of kregen we een stuk vlees. Ook gingen wij wel eens ’s nachts stiekem appels en peren plukken uit de bomen in de tuin van de boer. De boer wist ervan, maar zei er niets van. Mijn vader wist altijd aan eten te komen. Hij werkte tijdens de oorlog als marskramer. Dat betekende dat hij reisde en aan mensen zijn waren verkocht. Zijn handel liep goed. Hij had altijd genoeg geld of extra bonnen. Hij fietste één keer in de week helemaal naar Amsterdam en deed daar zijn inkopen en kwam altijd terug met brood of iets anders lekkers. In de oorlog hadden wij geen snoepjes. Dat maakte onze moeder dan voor ons. Ze smolt suiker in de koekenpan en deed ze tarwe bij en als het klaar was, sneed ze het in blokjes. Dat vonden wij erg lekker, hoor.’

Was u wel eens bang tijdens de oorlog?
‘Nou en of! Toen de oorlog begon was ik pas twee jaar oud, maar ik had zeker door dat de oorlog was begonnen. De Duitsers hadden een brug verderop opgeblazen. De grote stukken ijzer zaten bij ons in de mast. Er was een avondklok, dat betekende dat we om acht uur ’s avonds binnen moesten zijn. Soms hoorden we vliegtuigen overvliegen, dan moesten wij van onze vader uit bed en om de hooiberg heen rennen. Dat klinkt misschien een beetje gek, maar als een vliegtuig overvloog, wisten wij niet of hij zou schieten of niet. Daarom moesten wij achter de hooiberg schuilen, deze kon dan de kogels opvangen. En omdat een vliegtuig bewoog, moesten wij ook bewegen. In de zomer schuilden wij ook wel in de greppels waar de koeien in de winter hadden gestaan. Dan hoorde je de kogels door het grind gaan.’

Deden jullie wel eens dingen die eigenlijk niet mochten?
‘Wij luisterden stiekem naar Radio Oranje. Dan zaten wij met zijn allen voor de radio en luisterden we naar de Koningin. Zo wisten wij op een gegeven moment dat de geallieerden Het Kanaal waren overgestoken. Via de radio bleven we op de hoogte en wisten we dat de oorlog nooit lang meer kon duren. De radio hadden we niet in de boot verstopt. Deze hadden mijn ouders verstopt in de helling, onder de boordplank, zodat als onze boot een keer doorzocht zou worden door de Duitsers, ze deze in elk geval niet in onze boot konden vinden. Naast ons in de sloot lag nog een andere boot, deze was groter dan die van ons. Die is wel een keer helemaal binnenstebuiten gekeerd door de Duitsers. Daar zochten ze naar onderduikers.

Na de oorlog hoorde ik dat de boer waar wij lagen aangemeerd heel veel Engelse parachutisten heeft helpen onderduiken.’

Erfgoeddrager: Sebastiaan

‘Vader Joods, moeder niet-Joods’

Jacq Springer kwam uit een gemengd huwelijk, zijn vader was Joods, zijn moeder niet. Daardoor hebben ze de oorlog overleefd. Hij liet ons de Ausweis en Werkkaart van Westerbork van zijn vader zien. Ook nam hij een Jodenster mee: “Je had nog een soort trots, dat je uitverkoren was. Dat is natuurlijk een misrekening, want zo was het niet”. Veel van zijn familieleden hebben de oorlog niet overleefd. Een nichtje van hem is zelfs in februari ’45, aan het einde van de oorlog, nog verraden en twee dagen later vermoord.

Wat is er met uw vader gebeurd?
“Mijn vader werd doorgestuurd naar Westerbork. Hij moest eten in grote gamellen rondbrengen in de barakken. Omdat hij uit een gemengd huwelijk was kreeg mijn vader de keuze tussen worden doorgestuurd naar een werkkamp, of zich laten steriliseren. Daar moest hij zelf voor tekenen en hij moest het ook nog zelf betalen. Ik heb de originele kwitantie ook nog: 100 gulden. Heel veel geld was dat toen. Het was een hele zware operatie. Hij lag in het Weesperplein ziekenhuis, de Joodse Invalide. Je werd wel verminkt. Hij was pas 39. Kinderen krijgen ging daarna niet meer.”

Wat gebeurde er als de bonnen op waren?
“Dan kreeg je om de zoveel tijd weer nieuwe bonnen. Er was bij de Oudezijds Achterburgwal een bakkerij. Daar ging je met die bonnetjes naar toe en daar kon je brood op krijgen. Ik was een klein jongetje en ik was met mijn broertje, die was jonger dan ik. We stonden in de rij. Er kwam een zwangere vrouw naar ons toe die zei: “Kom kinderen, ik heb voorrang omdat ik in verwachting ben, geef mij die bonnetjes maar”. Ik gaf haar vier bonnetjes, ze kwam terug met maar drie broden. Nou ze hadden me vermoord als ik naar huis was gekomen met een brood minder, want daar moest je van leven. Ik ben haar net zo lang achterna gelopen tot op de Nieuwendijk de politie en een Duitse soldaat vroegen: “Wat is er, jongetje?” Ik legde het uit en toen zei die Duitser “Eruit dat brood, aan die kinderen teruggeven”. Toen kreeg ik het brood terug. Nou ik was dolgelukkig.”

Heeft u ook goede herinneringen aan de oorlog?
“Ik weet nog dat ik met mijn vader, toen hij eenmaal die operatie had gehad, eten ging halen met een handkar. Ik was een jongetje van 10. We gingen lopend met de handkar naar Noord met de pont, de polder in, richting de Beemster. We hadden dekens en textiel bij ons. Dat ruilden we met de boeren voor eten. We kwamen in Purmerend en ik had zulke blaren op mijn voeten. We werden opgenomen in een klooster. Daar mochten we slapen. Die zusters gaven ons stampot van andijvie. Dat vergeet ik nooit. Dat is nóg mijn lievelingskost. Dat zijn leuke dingen. Maar dat is natuurlijk in een rottige tijd gebeurd.”

Wat is er met uw grootouders gebeurd?
“Mijn grootouders woonden op de Jodenbreestraat, tegenover de Mozes en Aaronkerk, aan de achterkant van de Mozes en Aaronkerk.
Aan het begin van de oorlog is er een bom gevallen, hier op de Recht Boomsloot. De Engelsen gingen in Noord bombarderen. Duitse doelen. Waarschijnlijk is een verdwaalde bom op dat huis gevallen. Het waren kinderen die bij mij op school zaten. Dat was tragisch.
Mijn grootvader is zo geschrokken van dat bombardement dat hij een hartaanval kreeg, hij is ook overleden. Mijn grootmoeder kreeg TBC. Ze lag in het ziekenhuis, zij werd niet weggehaald door de Duitsers, want die waren bang dat ze besmet zouden raken. Zij is in ’42 overleden.

foto’s: Marieke Baljé

 

 

BewarenBewaren

Erfgoeddrager: Sebastiaan

‘Ouders weggehaald ’

Nanny Spier was nog heel klein toen haar ouders werden weggehaald. Ze bleef met haar zusje achter. Ze is er nooit achter gekomen waarom niet ook zij zijn weggehaald. Misschien waren het wel goede Duitsers, of had die Duitser ook een klein kindje…? Nu hangt bij haar thuis in de woonkamer een glazen kastje, met daarin het bloesje dat ze droeg toen ze ging onderduiken. 

Als u terugdenkt aan de oorlog, waar denkt u dan als eerste aan? 
“Dan denk ik aan dingen die niet leuk waren. Dat ik mijn ouders kwijtraakte. Dat ik knallen hoorde van bombardementen. Dat soort dingen. We woonden in Scheveningen, maar toen de oorlog begon, moesten we van de Duitsers verhuizen naar Amsterdam. Wij zijn in de Rivierenbuurt terechtgekomen, in de Rijnstraat. Toen we daar drie weken waren, kwamen de Duitsers bij alle huizen aanbellen of de deur intrappen. Alle Joden moesten mee. Ik was toen 4 jaar. Mijn ouders werden meegenomen. Ze hadden ons ook wel gezien. Maar mijn zusje en ik bleven achter. Ik begreep niet waarom ze ons niet meenamen. Veel liever wilden wij bij onze vader en moeder blijven.”

Wat hebben jullie toen gedaan?
“Mijn zusje was dertien en ik was vier. Wat moesten we? Mijn zusje droeg een Jodenster. We konden niet met de tram of met de bus. Maar we hadden een tante in Amsterdam Oost. Mijn zus heeft mij bij de hand genomen en met z’n tweetjes zijn we naar Oost gelopen. Nou, vanaf de Rijnstraat is dat een heel eind. Die oom en tante waren gelukkig thuis en zij hebben ons opgevangen. Een aantal maanden konden we bij hen blijven, maar zij waren ook Joods, dus uiteindelijk moesten we daar weg. Toen zijn mijn zusje en ik ondergedoken. We kwamen terecht in ’s Gravenpolder, een dorpje in Zeeland.”

Vindt u het moeilijk om over de oorlog te praten? 
“Ik heb er moeite mee gehad, vroeger. Naderhand leer je daar meer over praten, als je wat ouder bent. Dan is de pijn er ook een beetje af. Ik heb wel nog steeds een hekel aan lange stenen trappen. In de Rijnstraat, waar we van de Duitsers moesten wonen, heb je allemaal stenen trappen voordat je op de eerste etage bent. Ik ging na de oorlog een keer op bezoek bij iemand met net zo’n trap, toen kreeg ik zo’n naar gevoel. Hoe klein ik tijdens de oorlog ook was, onbewust voelde ik: ‘Het is helemaal niet leuk hier. Ik wil hier weg.’ Ik ga zo’n trap niet op.”

Kinderen interviewen Nanny Spier

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892