Erfgoeddrager: Sacha

‘Papa is ondergedoken in het water, dacht ik’

Frederika Blom (85) werd begin 2023 gehuldigd als erfgoeddrager door de gemeente Amsterdam. Meerdere malen vertelde ze haar herinneringen aan de schoolgaande jeugd. Zo ook vanochtend, nadat Chekirio, Douae, Sacha en Rana vanaf de Rosa Boekdrukkerschool in Amsterdam Nieuw-West naar de woning van Frederika zijn komen lopen. Ze heeft schalen met chips en mandarijnen klaargezet maar die blijven onaangeroerd. Frederika steekt vrijwel meteen van wal met haar verhaal.

Hoe wist u dat de oorlog begon?
‘Toen de oorlog uitbrak was ik drie jaar en woonden we in deze buurt. Op zeker moment hoorden we sirenes. Ik had geen idee wat dat was. Ik vroeg mijn vader wat is er aan de hand was waarop hij zei ‘nu is het oorlog’. Op die leeftijd begreep ik er nog helemaal niets van natuurlijk. Het kwam op mij heel akelig over. Het was iets engs.’

Heeft u uw vrienden nog kunnen spreken na de oorlog?
‘Ik was natuurlijk ook nog kind toen. Maar ja, ik bleef wel spelen met de kinderen uit de buurt. En ik had contact met de buren. Toen ons land is bevrijd, waren er overal feesten. Er werd van alles georganiseerd. De gekste dingen, allerlei spelletjes. Mijn broer deed mee aan een hardloopwedstrijd. Die won hij. De prijs was een mud antracietkolen. Dat waren de beste. Worden nu niet meer gebruikt. We konden daarmee een maand lang onze huiskamer verwarmen. De bevrijdingsfeesten waren heel leuk, overal was het feest. Iedereen was opgelucht dat de oorlog was afgelopen. Iedereen was vrolijk. Er hingen zelfgemaakte slingers van gekleurd papier voor de ramen. Iedereen was blij en de mensen zongen. Gelukkig wel.’

Was u ondergedoken?
‘Nee ik niet, maar mijn vader wel. Hij heeft een poos ondergedoken gezeten. Mannen van 18 jaar en ouder werden opgepakt om te gaan werken in Duitsland. Als kind wist ik dat hij ondergedoken was. Ik speelde thuis met een bak water – dat vergeet ik van mijn leven niet – en een poppetje in mijn hand dat ik onder water hield. Dan zei ik ‘papa is ondergedoken’. In het water dacht ik. Ik was klein en wist niet wat ‘ondergedoken’ betekende. Je mocht ook niet te veel vertellen als kind. Als ze het in de gaten hadden waar je zat, werd je weggehaald. Dat is ook goed afgelopen. Mijn vader is weer thuisgekomen. Gelukkig.’

Waren er NSB’ers onder uw familieleden?
‘Gelukkig niet. Bij ons in de straat woonde wel een NSB-stel. Met hun dochter, iets ouder dan ik, mochten we niet spelen van mijn vader. We lieten haar dus maar links liggen. Dat meisje droeg een zwart uniform en een petje. En dan marcheerde ze ook wel eens door de straat. Landverraders noemen ze dat. Als je Joods was, werd het meteen doorgebriefd. Klikken deden ze, en mensen aangeven.’

 

Erfgoeddrager: Sacha

‘Ik denk niet dat ik zou durven wat mijn opa heeft gedaan’

Elise, Jakob, Jasmijn en Sacha stellen zich allemaal één voor één voor aan Frank Meelker (66). Ze zijn een beetje zenuwachtig, maar vooral heel nieuwsgierig naar wat hij allemaal te vertellen heeft. Ze zitten in een kleine kring in een klaslokaal van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost. Hier vertelt hij het verhaal van zijn grootvader.

Wat deed uw opa tijdens de oorlog?
‘Al voor de oorlog in Nederland uitbrak, zat mijn opa bij een groep mensen die vluchtelingen uit Duitsland aan bijvoorbeeld een plek om te slapen hielp. Hij was dus al langer bezig met mensen helpen. Toen de oorlog in Nederland begon, is hij daarmee doorgegaan. Mijn opa was het hoofd van de Kraaipanschool, een Joodse school in de Transvaalbuurt. Tussen de boeken en kasten vol schoolspullen op zolder liet hij Joodse mensen onderduiken. Overdag kon dat natuurlijk niet, dan zou het gekraak hen verraden. Maar ’s nachts kwamen ze van andere onderduikadressen naar de school om op zolder te overnachten. Ik heb een aantal jaar geleden een mevrouw ontmoet, Selma Soeters, die daar ook een tijdje heeft gezeten. Dat was best emotioneel, want dankzij mijn opa hebben Selma en haar ouders de oorlog overleefd. Daar was ze heel dankbaar voor.’

Wat is er met uw opa gebeurd?
‘Mijn opa was een Joodse man, die met een vervalst persoonsbewijs rondliep. Met de verzetsgroep zorgde hij ook voor valse persoonsbewijzen en distributiebonnen voor mensen die het nodig hadden. Er was een man die zich voordeed als een vluchteling die hulp nodig had. In ruil voor geld heeft hij mijn opa verraden. Toen hij werd gepakt, heeft de rest van de verzetsgroep snel de school leeggeruimd en de ondergedoken mensen in veiligheid gebracht. Mijn opa is in verschillende kampen geweest. Hij zat zelfs in dezelfde trein als Anne Frank, richting Auschwitz. Uiteindelijk is hij een dag na aankomst in het laatste kamp waar hij zat overleden. Tijdens de reis was de laadbak van de trein gewoon open. Het was tijdens de Hongerwinter en hij droeg geen jas of schoenen. Door de kou en honger is hij toen heel ziek geworden en van ellende overleden.’

Wat heeft de rest van uw familie gedaan?
‘Mijn vader werd aan het einde van de oorlog, toen hij achttien werd, opgeroepen om in een fabriek in Duitsland te werken. Dat wilde hij niet, dus is hij met een vals persoonsbewijs zelf ondergedoken. Hij was de enige die dat durfde; al zijn vrienden en klasgenoten gingen wel. Mijn moeder heeft veel trauma’s overgehouden uit die tijd. Ze heeft dat veel later, na de oorlog, opgeschreven. Dat schrijven gaf haar weer een doel en dat hielp. En niet alleen mijn opa, ook mijn oma was heel dapper. Zij heeft een Joods meisje gered. Juliette heette ze. Destijds sliepen kinderen soms in de kast en zij ook. Toen er een razzia werd gehouden en haar ouders werden weggehaald, is Juliette erdoorheen geslapen. De volgende morgen hebben de buren haar gevonden, omdat ze heel hard huilde. Die hebben haar naar de Joodse Schouwburg gebracht. Mijn oma hoorde daarvan en wist dat het niet goed zou aflopen. Met een smoes heeft ze toen het meisje bij de schouwburg opgehaald en meegenomen. Toen was er dus plots een zevende kind in het gezin. Met Juliette heb ik nog steeds af en toe contact.’

Hoe komt u aan al deze informatie, is het niet moeilijk om te onthouden?
‘Ik kan ook niet alles onthouden. Maar gelukkig is er veel opgeschreven. De Duitsers hielden bijvoorbeeld alles heel nauwkeurig bij. Veel van die aantekeningen hebben de oorlog overleefd. Mijn neef was vijf jaar geleden heel nieuwsgierig en wilde achterhalen wat er in de laatste maanden met mijn opa is gebeurd. Hij is toen de archieven nagegaan. Zelf heb ik ook heel veel met mensen gepraat, veel boeken gelezen en bij het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie informatie gevraagd. Toen bleek dat ik, zonder dat ik dat wist, een aantal jaar in dezelfde straat als het schoolgebouw van mijn opa heb gewoond. Ik heb toen gewerkt aan een monumentje voor hem. Dat hebben de burgemeester van Amsterdam en mijn oom samen in 2007 onthuld. Het heet het Eli van Tijn-monument en staat naast het gebouw. Wat mijn opa heeft gedaan was ontzettend dapper, ik denk niet dat ik dat zou durven. Maar gelukkig zijn er dus wel mensen geweest die het hebben gedaan. Daarom leven we nu in vrede en dat vinden wij gewoon. Iemand van de verzetsgroep zei achteraf: “Je moet niet aan mij vragen waarom ik het gedaan heb, maar aan anderen vragen waarom ze het niet gedaan hebben”.’

   

Erfgoeddrager: Sacha

‘In de Hongerwinter was het zo koud dat we een iglo bouwden’

Truus Grondsma woonde in de Orteliusstraat waar haar vader een sigarenzaak had. Ze was nog erg jong tijdens de oorlog, maar toch heeft ze nog veel levendige herinneringen aan die tijd. Yunus, Jelmer en Sacha van de Rosa Boekdrukkerschool ontvangen Truus op school in het bevo-lokaal. Tussen alle bakken met knutselspullen vertelt Truus haar verhaal.

Heeft u spannende dingen meegemaakt in de oorlog?
‘Mijn ouders zijn niet Joods en hele nare dingen heb ik gelukkig niet meegemaakt. In 1944 zag mijn vader wel dat het leven in Amsterdam steeds moeilijker werd. Mijn opa en oma woonden in Leeuwarden en daar zijn we toen naar toe gegaan tot het einde van de oorlog. In Friesland merkte je toch minder van de oorlog en er was net iets meer te eten. Vanuit het raam van onze slaapkamer in Leeuwarden zagen mijn zusje en ik hoe mannen probeerden te ontkomen aan de Duitse soldaten. De Duitsers gingen langs de deuren om mannen op te pakken die in de Duitse fabrieken moesten werken. Dat heet een razzia. Alle mannen vanaf 18 jaar waren verplicht om te werken in Duitsland omdat alle Duitse mannen in de oorlog moesten vechten. En de fabrieken moesten toch draaien. Dat werk in de fabrieken was heel zwaar dus dat wilden de meeste Nederlandse mannen niet. Wij zagen uit het raam hoe de Duitsers aan de ene kant van het huizenblok tegenover ons naar binnen gingen en dat mannen via het dakraam naar buiten klommen en dan naar binnen gingen in de huizen die al doorzocht waren. En zo konden ze dan ontkomen.’

Wat at u in de oorlog?
‘We hadden gelukkig niet echt honger bij ons thuis, maar het eten was wel saai. In de herfst reden er op de Hoofdweg altijd vrachtauto’s met suikerbieten die naar de fabriek werden gebracht om suiker van te maken. Regelmatig vielen er bieten van de auto af. Die nam ik dan mee naar huis zodat mijn moeder die kon koken. Ze waren niet erg lekker. In Amsterdam werd het op een gegeven moment steeds moeilijker om aan eten te komen. Samen met mijn vader ging ik op de fiets verder Noord-Holland in om sigaretten te ruilen voor eten. In de Hongerwinter ging ik dus met mijn vader, moeder en zusje bij mijn opa en oma in Leeuwarden wonen. Daar was de situatie beter, maar ook daar was weinig eten en je kwam moeilijk aan groente en fruit. En als je slecht eet en weinig vitamines binnenkrijgt, kun je makkelijk ziek worden. Ik kreeg last van hongeroedeem; ik had plekken op mijn ellenbogen en knieën die ontstoken waren. Het duurde nog tot ver na de oorlog totdat die wonden echt hersteld waren.’

Heeft u ook leuke herinneringen aan de oorlog?
‘Een hele leuke herinnering is dat het in de Hongerwinter van 1944 zo koud was en er zo veel sneeuw lag dat ik samen met allemaal kinderen uit de buurt een iglo heb gebouwd. En daar zaten we dan in met een paar kaarsjes. Het was dan wel erg koud, maar dat was erg leuk. En die winter heeft mijn vader me ook leren schaatsen. Je ziet dat er ook leuke dingen waren. En natuurlijk de bevrijding. Die heb ik ook in Leeuwarden meegemaakt. Er reden Canadese tanks door de straten. De soldaten deelden koekjes uit. Mijn vader wilde graag dat ik op zo’n tank ging, maar dat durfde ik niet. Toen zette mijn vader mijn zusje erop.’

   

Erfgoeddrager: Sacha

‘De Japanners waren heel streng en wreed’

Janne, Lize en Sacha van het St. Ignatiusgymnasium nemen onderweg naar de 90-jarige mevrouw Whie Lie Pauw nog eenmaal hun vragen door. Bij haar huis worden ze hartelijk ontvangen door een veel jonger uitziende mevrouw Pauw. In de woonkamer staan en hangen veel Indische spullen. Mevrouw Pauw noemt zichzelf een oudje. Maar het kan ouder, want de overgrootmoeder van een van de leerlingen is 105.

U bent geboren in Indië, kunt u iets over uw jeugd vertellen?
‘Mijn familie komt oorspronkelijk uit het zuiden van China en is uiteindelijk in Indië beland. Daar zijn mijn ouders geboren. Ik ben de één na jongste van zeven broers en zussen. Mijn vader had het geluk dat hij de kans kreeg om als onderwijzer op een school te werken die de Nederlandse regering had geopend. Ik zat op een nonnenschool met alleen meisjes. Er zaten ook veel Hollandse meisjes bij mij op school die in internaten woonden. Hun ouders woonden verderop op de tabaksondernemingen en zij kwamen in de weekenden naar de stad om hun kinderen op te zoeken. Op school sprak ik Nederlands en thuis Maleis. Wij werden door de nonnen allemaal gelijk behandeld, ze waren alleen wel streng.’

Merkte u iets van de oorlog?
‘Toen de Japanners kwamen, moesten veel meisjes uit mijn klas naar een kamp. Ik vond dat verschrikkelijk want we hadden altijd samen gespeeld. De Japanners waren heel streng en wreed. Kennissen van mijn ouders hadden een lunchroom waar de andere ouders van de plantages vaak aten met hun kinderen. Op een dag vielen de Japanners binnen en namen de eigenaar gevangen. Hij is gemarteld en zijn tong hebben ze half afgesneden. Hij heeft nooit meer kunnen praten. Niemand wilde in handen van de Japanners komen, dus je moest zo min mogelijk opvallen of tegenspartelen anders was je de sigaar. Een goede kennis van ons, meneer Lo, logeerde een keer bij ons toen er een vrachtwagen met Japanners voor ons huis stopte. De mannen stormden naar binnen. Mijn moeder zei dat we snel moesten schuilen. Toch vonden ze meneer Lo. Ze namen hem mee en martelden hem. Hij heeft er later nooit over willen praten. Wij kinderen mochten sowieso niet alles weten. Iedereen was bang voor praters. Een Japanner had eens tegen mijn vader gezegd dat hij wel een baantje voor mij wist. “Niks ervan,” zei mijn vader, want hij wist dat ik als concubine zou moeten werken. Om me te beschermen, gingen mijn ouders de stad uit.’

Hoe was het na de oorlog voor u?
‘Mijn vader overleed in de Japanse tijd. Mijn moeder bleef alleen achter en had niet veel geld. Ik had de HBS gedaan en was bezig met een opleiding rechten. Ik moest werk vinden maar alle goede banen waren weg. Er was alleen nog saai werk, zoals adressen overschrijven, maar ik wilde meer. Omdat ik talen had geleerd op de HBS, heb ik mijn kans gegrepen en ben ik mijn nicht in Duitsland achterna gereisd. Ik vond het heel spannend want ik was jong en ging alleen. Wekenlang zat ik op een boot naar Europa. Vanaf Italië ging ik verder met de trein. Na kort bij mijn nicht te zijn geweest, ging ik naar Amsterdam waar ik door mijn bankgenoot opgevangen werd. Ik sprak gelukkig Nederlands en een beetje andere talen en probeerde het gewoon. Door mijn collega had ik een goede start. Ik ben in Nederland gebleven en naar mijn gevoel ben ik eigenlijk altijd gelijk behandeld.’

            

 

 

 

Erfgoeddrager: Sacha

‘Twee of drie tulpenbollen en een glaasje water, daar moest je het mee doen’

Mandy, Emma en Sacha van de Van den Brinkschool in Wageningen spraken met meneer Jan Berkhout, die vijf was toen de oorlog begon. Hij woonde met elf mensen in huis in Voorschoten, waar zijn vader burgemeester was.

Hoe wist u dat de oorlog begon?
‘Naast ons huis was er een groot gebouw. Op 5 of 6 mei 1940 trokken daar Nederlandse militairen in. Hun taak was ons te verdedigen, maar aangezien de Duitsers de macht grepen,  was dat een verloren zaak. Toen de Nederlandse militairen nog in dat gebouw zaten, kregen we ‘s ochtends een stuk koek met boter van ze. En weet je wat raar was: van de Duitsers kregen wij dat ook!
Mijn vader was burgemeester in die tijd en het was vervelend dat hij ook met de NSB’ers daar moest optrekken. Je kwam ze regelmatig op de straat tegen. Je herkende ze aan de rode band op hun rechterschouder. Je was jong, maar je wist dat je niks moest zeggen al wilde je dat wel.’

Ons kunt u het vertellen, wat vindt u van NSB’ers?
‘Simpel, gewoon landverraders.’

Heeft u iets gemist in de oorlog?
‘De meeste herinneringen heb ik aan de Hongerwinter. Dat was een periode van een maand of vijf waarin we weinig te eten hadden. In het begin konden mijn moeder en oudste zus bij de boeren nog wat kopen, maar die hadden op het einde ook niets meer. We hebben daadwerkelijk tulpenbollen moeten eten. Dan kregen we twee of drie bollen met een glaasje water en daar moest je het mee doen. Ik herinner me dat we op het veld van Valkenburg stonden en dat Amerikaanse vliegtuigen voedselpakketten dropten. Dat was heel fijn. Maar ja, dat was in de laatste week van de oorlog en we hadden al een maand of drie nauwelijks eten gehad. Als je me vraagt wat ik het meest heb gemist dan was dat mijn vader. In 1944 is hij samen met twee politieagenten omgekomen tijdens een treinongeluk.’

Heeft u toch ook nog goede herinneringen aan die tijd?
‘Ik kan zeker niet beweren dat dit een leuke tijd was, maar we hebben zeker ook gelachen, vooral op school. En thuis was het ook fijn. We woonden daar met zes kinderen, vader en moeder en drie onderduikers. Dus in totaal elf mensen. Dan was er dus bijna elke maand wel iemand jarig. En daar maakten we altijd een feestje van. Dat had een prettige effect op de mensen thuis. Je probeerde er gewoon het beste van te maken.’

             

 

 

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892