Erfgoeddrager: Roemer

‘Als ik de naam van mijn familie zie, wil ik alleen zijn’

Roemer, Asya, Seyda en Zaan interviewen Yvonne van der Zwaard. Aysa vertelt haar dat zijn vader ook is gevlucht. In Iran was hij een vrijheidsstrijder en via Turkije kwam hij naar Nederland. Oorlog is niet leuk, maar gelukkig heeft Yvonne wel goede herinneringen aan het buiten spelen op straat toen de scholen dicht gingen in de oorlog, die zij meemaakte als kind van een Duitse moeder en Joodse vader.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik was twee jaar toen de oorlog in Nederland begon en zeven toen de oorlog voorbij was. Mijn moeder was een katholieke, van Duitse afkomst. MIjn vader was Joods. Hij werkte bij modezaak Gerzon. Hij reisde door Europa en kocht stoffen in waar kleding van werd gemaakt. Tijdens een van zijn reizen had hij mijn moeder ontmoet. Ze zijn in 1930 getrouwd. De Joodse kant van mijn familie heeft de oorlog niet overleefd. Na de oorlog heeft mijn moeder met haar hele familie gebroken. Daar zaten aanhangers van de nazi’s bij. Na de oorlog werd er nooit meer over de oorlog gesproken, niet door mijn moeder en niet op school. Ook later toen er in Indonesië gevochten werd, werd er gezwegen. Alsof het niet was gebeurd.’

Moest uw vader onderduiken?
‘Omdat mijn vader gemengd gehuwd was, dus met een niet-Joodse vrouw, had hij lange tijd vrijstelling en werd hij niet gedeporteerd. Zijn hele familie is in 1943 opgepakt. Via Westerbork kwamen ze in concentratiekampen terecht, waar ze zijn vermoord. Thuis hadden we soms voor korte tijd Joodse onderduikers bij ons wonen. Wij waren een zogenoemd doorgangshuis, waarvandaan mensen snel naar een volgend adres gingen. In de schutting van de tuin had mijn vader een deur gemaakt naar de tuin van de buren. Als er s nachts bij ons werd gecontroleerd op onderduikers, konden ze zo ontsnappen. Dat was spannend en als kind begreep ik het niet precies. Je wist wel dat je niet mocht vertellen dat we mensen in huis hadden. Dat was heel angstig. Twee huizen verder woonde een Duitse man en die had alles gezien. Hij heeft mijn vader verraden. Daar kreeg hij 7,50 gulden voor. Ik weet niet of hij het voor het geld deed. We waren voor de oorlog goede buren, die wat spraken over de tuin en koetjes en kalfjes met elkaar. In het Duits ook. Treurig dat die man mijn vader heeft verraden.’

Wat gebeurde er toen met uw vader?
‘Hij moest eerst werken op Schiphol, daarna ging hij naar Westerbork. Ik heb nog een brief van hem, die hij onderweg naar Westerbork uit de trein heeft gegooid. Er stond op Gelieve te posten. Dat is gelukt. Hij schreef:Lieve vrouw en kinderen, heb goede moed, we zijn op weg naar Westerbork, we weten niet of we doorgezonden worden, zorg voor de kinderen, dag, Jacob.’ Daarna is hij naar Auschwitz gebracht en daarna weer met een soort veewagen dagenlang naar Noordoost-Duitsland. Daar heeft hij een half jaar gewerkt. In 1945 bevrijdden de Russen Europa, ook de werkkampen. De gevangenen werden lopend door de kou, met veel te weinig kleding aan, door de Duitsers op een dodenmars gestuurd. Onderweg is mijn vader overleden. Dat wisten we na de oorlog niet meteen. We kregen geen overlijdensbericht. Het was in die tijd heel moeilijk voor mijn moeder. We waren eenzaam zonder familie en mijn moeder sprak dus met een Duits accent.’

Heeft u na de oorlog ook monumenten bezocht?
‘Ik ben in Westerbork geweest. Toen ik in de boeken de naam van mijn vader zag staan, barstte ik in huilen uit. In het Amsterdam Museum heb ik de kleinzoon ontmoet van de man die met mijn vader samen op Schiphol had gewerkt en met hem was in Westerbork en Auschwitz. Ik ben in Israël ook geweest, in Yad Vashem, een groot monument waar iedereen wordt herdacht. Er is een grote hal, helemaal zwart met lichtjes en als je er doorheen loopt gaan er lichtjes aan bij het noemen van een naam van een vermoord kind. Duizenden lichtjes voor kinderen uit alle landen. In Praag ben ik ook geweest bij een groot monument. Ik ben nog niet bij het Namenmonument in onze stad geweest. Het was me tot nu toe te toeristisch. Als ik de naam van mijn familie zie, wil ik alleen zijn.’

Erfgoeddrager: Roemer

‘Maar ja, de Joden werden ook ‘zomaar’ doodgemaakt.’

We waren eerst in het verkeerde bejaardentehuis. Toen we eindelijk bij het goede huis aankwamen stond Bets Worp te zwaaien boven aan de trap. We (Nio, Roemer, Lizzie en Michelle) interviewden Bets over de oorlogsjaren, toen ze als kind op een boerderij in Assendelft woonde, samen met haar ouders en haar zus Mien, die vijftien jaar oud was.

Hoe was voor u het begin van de oorlog?
‘We hoorden het ‘s morgens op de radio. Er was veel spanning geweest tussen Duitsland en de omliggende landen dus eigenlijk hadden we het zien aankomen. Er was niet zo veel paniek, want we woonden op het platteland en de boeren gingen toch wel verder met produceren. Het was wel anders, want er was geen gas en elektra, dus stookten we op een klein kacheltje. Bets zat op school in Zaandam. Ze merkte eerst niet zoveel van de oorlog, totdat haar vader op een dag om half negen bij het gemeentehuis moest komen om zijn auto in te leveren. Mijn vader had een transportbedrijf, dus toen de auto ingeleverd moest worden had hij geen werk meer. Hij ging toen stukken grond aan andere boeren verkopen om aan geld te komen.’

Hoe waren uw leefomstandigheden?
‘We hebben eigenlijk nooit honger gehad tijdens de oorlog, omdat we op een boerderij woonden. En als er bijvoorbeeld een biggetje werd geboren, gingen de boeren het vetmesten en daarna slachten. Ook hebben we altijd kippen gehad en dus ook eieren. Ik heb ook nooit op houten banden moeten rijden. De kinderen die dat wel moesten, werden er soms mee gepest en moesten vaak terug naar huis lopen. Ik vond het best zielig omdat ze er niks aan konden doen. Mijn familie hielp anderen mensen graag. Mijn moeder zei altijd: “Als er in Zaandam kinderen uit je klas honger hebben, mag je je brood aan hen geven, dan krijg jij thuis wel weer nieuw brood”.  En mijn vader had allemaal spullen en meubels van Joodse mensen opgeslagen, die hij voor hen bewaarde. Hun huizen waren allemaal leeggehaald. Gelukkig heb ik nooit wat heel ergs meegemaakt gedurende de oorlogsjaren. Maar één ding vergeet ik nooit, die keer toen er een bombardement dichtbij was en er meerdere bommen waren gevallen. We gingen uit bed en de straat op, om te kijken waar de bommen waren gevallen. “Maar hoe is het bij jullie?” vroegen de mensen uit de straat. “Bij ons? Niks aan de hand,” zeiden wij.  Later bleek dus dat er ook twee bommen bij ons achter waren gevallen, waar we niets van hadden gemerkt.’

Wat weet u nog van de Bevrijding?
‘De Bevrijding herinner ik me als een ‘juichtoestand’. Vroeg in de morgen hoorden we op de radio dat de oorlog eindelijk over was en ondanks dat we het goed hebben gehad waren we heel blij dat de narigheid ophield. Iedereen ging de straat op. Er reed toen een boerenkar door het dorp waar NSB-meisjes werden ingeladen en kaalgeschoren. Sommige NSB-leden werden zomaar doodgeschoten. Maar ja, de Joden werden ook ‘zomaar’ doodgemaakt.’

Hoe vindt u dat de 100 jaar Bevrijding gevierd moet worden?
‘Ik ben het ermee eens dat zo’n oorlog nooit meer mag gebeuren. Maar aan de andere kant: het gebeurt nog iedere dag in de wereld. Ik vind dat de oorlogvoering in het geheel gestopt moet worden, ook al denk ik dat het niet gaat gebeuren. Ik wil graag gewoon een dag waarin we vooropstellen: nooit meer oorlog! Maar of het nou 5 mei moet zijn, weet ze niet zeker. Gewoon een bepaalde datum die we herdenken als: “Stop de oorlog!”’

Erfgoeddrager: Roemer

‘Als kind ben je bang en je voelt ook dat je ouders bang zijn’

Ans Steenman beleefde als klein kind de oorlog en heeft nog veel materiaal bewaard. Wende, Liselotte, Roemer en Thijs van de Bos en Vaartschool mochten de spullen inzien.

Wat kan u zich van de oorlog herinneren?
‘De oorlog was een nare, angstige tijd. Ik herinner me het luchtalarm, mijn moeder was in paniek. Mijn moeder had een kinderwagen voor mijn broertje. Op de bodem zat een vak voor luiers. Daar bewaarde ze alle waardevolle papieren. Als we moesten vluchten zat daar alles in.
Aan de overkant woonde mevrouw Kerkhof, een oude dame. Ik heb gezien dat ze werd opgehaald met een overvalwagen. Er werden nog anderen uit haar huis meegenomen, onderduikers of familie. Ze hebben de oorlog niet overleefd.

Ik heb nog het vervalste identiteitsbewijs van mijn vader. Mijn vader is geboren in 1907, maar als je goed kijkt zie je dat er nu staat 1897. Dat heeft zijn broer gedaan. Die vervalste papieren. Hierdoor leek mijn vader op papier ouder en zou hij niet opgepakt worden bij de razzia’s.’

Heeft u iets spannends meegemaakt?
‘Een keer stond mijn moeder te kletsen met een buurvrouw. We stonden bij het Bullehofje. Er kwamen Duitse soldaten aan. Ze zeiden tegen mijn moeder: ‘Uw man is nog niet jarig’. Heel stoer zei mijn moeder dat haar man veel te oud was om in Duitsland te werken. ‘Dat zullen we nog wel zien’. De soldaat ging voorop naar ons huis. Met de schrik in de benen ging mijn moeder naar huis, met mij aan de hand.
Intussen zag mijn vader thuis door het raam alleen de buurvrouw staan. Hij dacht: ‘Daar ga ik een grap mee uithalen’. Hij pakte een wandelstok en zette een oud brilletje op. Hij was al kaal. Hij had een stoppelbaard omdat hij geen zeep had om zich te scheren. De Duitse soldaat belde aan en mijn vader deed als een oud mannetje de deur open. De soldaat keek hem aan en zei, ‘Er ist zu alt’en weg was hij! Wat waren we opgelucht!’

Hoe was voor u de hongerwinter?
‘Ik herinner me het verduisteren van de ramen met zwart papier. We vierden Oud en Nieuw met een restje waxinelichtje. We hadden het koud en lagen onder de dekens met onze jassen erop. We aten suikerbieten en tulpenbollen, die vond ik vies. We gingen naar de gaarkeuken op de Herenvest en bij de Franciscusschool.
Twee keer per week gingen we naar de Haarlemmermeer. We ruilden lakens voor tarwe en brood. Eén keer hadden we een zak tarwe dichtgeknoopt op tafel gezet. ‘s Nachts hadden de muizen eraan geknaagd… Zo erg! Via de kerk kreeg mijn moeder een zwart rouwkleed. Daar maakte ze voor mij een matrozenpakje van. De stof was hard en het zat niet lekker.’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
‘Ik herinner me de voedseldropping. Dat Zweedse wittebrood was nog lekkerder dan taart. We hosten door de straten in rokjes van rood, wit, blauw crêpepapier. We deden spelletjes en er was muziek op straat. Op de Lange Herenvest zagen we de Canadezen. Maar op de Verwulft zag ik hoe een meisje werd kaalgeknipt en ze met rode menie een hakenkruis op haar hoofd maakten.’

 

Erfgoeddrager: Roemer

‘We verstopten het paard bij ons in de achtertuin’

Nel Visser is 96 jaar. Ze woont nog steeds in het huis aan Van der Meerstraat 30 waar ze in 1942 is gaan wonen. Ze groeide op in een gezin met negen kinderen. Haar vader werkte als scheepsbouwer aan het Spaarne.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
Ik was 18 toen de oorlog begon, ik zat niet meer op school en werkte op kantoor bij een groothandel in koek en snoepwaren, cacao koffie en thee. Op een gewone kantoordag waren er twee Duitse vliegtuigen boven de stad oefeningen aan het doen, in schijnaanvallen. Het ging mis en ze botsten op elkaar. De piloot wist uit het toestel te springen en kwam met de parachute naar beneden vlak voor het raam waar ik zat te werken. Hij landde precies op het hek in de voortuin! Binnen een mum van tijd kwam er een Duitse auto de Kloppersingel voorrijden en nam hem mee.’

Heeft u ook onderduikers gekend?
‘We hebben een onderduiker in huis gehad. Dat was Ton Drenth, we hadden hem voor de oorlog leren kennen op vakantie. Hij was opgepakt, maar wist te ontsnappen en is gevlucht. Stond hij opeens bij ons voor de deur. Hij heeft een paar weken gelogeerd, maar hij werd waarschijnlijk verraden. Op een dag lag er een geheimzinnig briefje in de bus: “de TDR zo spoedig mogelijk Haarlem verlaten. De goede politie” Snel is hij toen weer vertrokken, ze hebben hem nooit te pakken gekregen.’

Mijn zus zat in het verzet maar daar ben ik pas veel later achter gekomen, toen ze een onderscheiding kreeg. Ze sprak nooit over de oorlog. Ze heeft veel meegemaakt. Ik weet nog wel die keer dat ze overstuur thuiskwam. Ze was op de Dreef, alle mensen die daar op dat moment waren moesten toekijken hoe 15 mannen werden doodgeschoten. Het enige wat ze kon uitbrengen was ’Die ene leefde nog!’’

Kwamen er ook Duitse soldaten bij u thuis?
‘De soldaten kwamen langs om dekens te vorderen. Mijn zoon Cas was nog een baby en lag in de box. Op de bodem had ik twee dekens neergelegd, waar mijn zoontje op kon liggen. De soldaat wilde weten of ik getrouwd was en daarom liep ik naar boven om het trouwboekje te halen. Ik dacht, ‘die dekens ben ik kwijt’ maar toen ik beneden kwam zag ik de soldaat op de grond naast de box zitten. Hij huilde, ‘Thuis heb ik ook een baby’ zei hij. Hij is weggegaan en heeft geen dekens ingenomen.

Op het werk werden eerst de auto’s gevorderd en later moesten ook de paarden worden ingeleverd. We verstopten het paard bij ons in de achtertuin. Er was een grote schuur, achter de konijnenhokken. Het beest bonkte weleens tegen de muur en brieste. Na de bevrijding kwam de achterbuurman “Hadden jullie nou een heuselijk paard in de tuin?” Hij had het dus wel in de gaten gehad, maar heeft het nooit verraden.’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
‘Ik was thuis met mijn pasgeboren baby. Aan de overkant op nummer 15 woonde meneer en mevrouw Breuker. Zij was Joods en hij niet. Zij was ondergedoken in Amsterdam, maar is zonder dat iemand het wist is ze weer teruggekeerd naar huis. Bij de bevrijding kan ik me nog goed herinneren, ze kwam ze heel schuchter en voorzichtig de straat op. Ze vertrouwde het nog niet. Ze heeft twee jaar in haar eigen huis ondergedoken gezeten!’

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Roemer

‘ ſ 7,50 voor elke Jood die je aanbracht’

Mevrouw Wanda Reisel woont in onze buurt en heeft ons verteld over haar ouders die ondergedoken zaten in Oost. Ze is zelf na de oorlog geboren.

Waarom moesten uw ouders onderduiken?
“Mijn ouders waren allebei Joods. Jacques was bijna afgestudeerd als arts en Emmy werkte als verpleegster. Ze verloofden zich in 1942 omdat ze bij elkaar wilden zijn. Ze wilden niet naar een werkkamp. De vader van mijn moeder was in die tijd een bekende gynaecoloog in Utrecht. Hij wist van het bestaan van een namenlijst die het ministerie had opgesteld van Joden die belangrijk waren voor de samenleving, zoals artsen, musici en wiskundigen, de Barneveldse lijst. Mijn ouders mochten op deze lijst en verhuisden naar Barneveld, naar een soort kasteeltje. Voor het geval ze niet meer in Barneveld zouden kunnen blijven, had een vriendin die in het verzet zat, hun het adres gegeven van een kippenboer. Ze moesten het adres uit hun hoofd leren en het papiertje opeten.

Toen het kasteel inderdaad ontruimd werd, vluchtten mijn ouders naar dat adres. Ze werden opgehaald door iemand uit het verzet, een chauffeur van een begrafenisauto. Verstopt in een lijkwagen gingen ze naar Amsterdam. In september 1943 doken ze onder aan het Oosterpark, in het huis van arts Joop Picard. Daar was een extra muur waarachter twee kamers waren.”

Waren er nog andere onderduikers in het huis?
“Ja, Raf Gobits en Greetje Immich. De bewoners waren Joop Picard en zijn huishoudster Frida. Joop was huisarts die overdag spreekuur aan huis had. Dan moesten de onderduikers dus heel stil zijn. Ze zaten in een hokje onder de trap. Een van de onderduikers snurkte, dat kon hen verraden! Mijn vader floot en dan hield het gesnurk op. Via het verzet kregen mijn ouders extra voedselbonnen. Ze aten vooral veel bonen, die kon je lang bewaren en waren voedzaam. Omdat er veel artsen waren, onderzochten ze elkaar regelmatig. Als iemand te veel was afgevallen, kreeg die extra bonen. Als je was aangekomen, kreeg je een schepje minder. Ze moesten wel zuinig doen, want niemand wist hoe lang de oorlog nog zou duren.”

 Hebben uw ouders ooit te maken gehad met verraders
“Een keer per week kwam er een dienstmeisje schoon maken, die wist van de onderduikers. Zij was wel te vertrouwen, maar ze had een rare vriend die geld wilde verdienen door onderduikers te verraden, je kreeg f 7,50,- voor elke Jood die je aanbracht. Hij schreef een brief aan de Duitsers. Maar er werkten verzetsmensen bij de post die veel berichten aan de Duitsers onderschepten door enveloppen open te stomen. Zo is de brief nooit aangekomen. Mijn ouders hebben twee jaar binnen gezeten. Buiten was het veel te gevaarlijk. Ze mochten ook niet voor het raam staan. Na de bevrijding zijn ze nog één dag binnengebleven, om er zeker van te zijn dat ze bevrijd waren. De buren zeiden later tegen Joop: ‘We dachten al dat je onderduikers had, je had zoveel afval.”

Erfgoeddrager: Roemer

‘Familieleden bij het verzet en de NSB ’

Mevrouw de Ruyter vertelde ons over haar familie die bij het verzet zat, terwijl andere familieleden bij de NSB zaten. Dat zorgde voor een erg spannende oorlogstijd. Ze woonde aan het randje van de Jordaan, in de Marnixstraat.

Heeft u de Hongerwinter meegemaakt?
“Ja, maar ik heb geen honger gehad. Mijn vader werkte buiten Amsterdam en ging dan langs de boeren. Als hij thuis kwam, had hij altijd wel iets in zijn stukkenzakje, een soort zakje voor over de schouder. Mijn vader werkte namelijk in een sloperij, waardoor hij aan hout kon komen wat hij vervolgens weer kon ruilen tegen eten. Natuurlijk houd je wat tekort aan vet enzovoort, maar slecht hadden wij het echt niet. Ik kan me nog herinneren dat ik met mijn moeder naar het centrum ging vanuit de Marnixstraat. Toen liepen we door de Prinsenstraat. Over een van die grachten kwam een jongen aangefietst met een grote vierkante mand voorop zijn fiets. Daar zaten dus etenswaren in want het was de slagersjongen. Die hebben de mensen op straat toen geplunderd, ook mijn moeder.
Ik heb één keer van mijn moeder verschrikkelijk op mijn donder gekregen omdat ik van de moeder van een vriendin een stuk suikerbiet had gekregen en die had ik toen heerlijk op straat opgegeten. Ik kreeg toen op mijn donder omdat die mensen wel honger hadden en ik niet dus had ik nooit die biet mogen aannemen.”

Heeft uw familie bij het verzet gezeten?
“De familie van mijn moeder heeft bij het verzet gezeten maar wat zij deden, mochten zij niet zeggen. Daarbij zaten een oom en tante aan de kant van mijn vader bij de NSB. Daarbovenop hadden wij ook nog eens drie Belgische dwangarbeiders die onderdoken in ons huis. Zij waren in dezelfde Duitse fabriek als mijn broer aan het werk gezet maar ze waren ontsnapt door onder een Duitse trein naar Nederland te gaan hangen en kwamen zo bij ons thuis aan. Het gekke was dat toen mijn broer terugkwam in Nederland en die jongens ontmoette, hij ze helemaal niet herkende! Mijn familie van mijn vaders kant heeft al die tijd geweten dat wij die jongens in huis hadden. ‘Als je in je eentje de onderduikers had geholpen, hadden we je verraden. Maar vanwege je vrouw en kinderen hebben wij het niet gedaan,’ dat schijnt mijn oom toen tegen mijn vader te hebben gezegd.”

Wat vond u het ergste wat u gezien heeft?
“Ik heb een vliegtuig neer zien storten op de Veldweg. We waren toen met ons hele gezin in ons volkstuintje aan de Spaarndammerdijk. Mijn vader en mijn broer hebben toen boven op het dak gestaan en hebben gezien dat het vliegtuig werd neergeschoten. De Engelse piloten die toen aan de parachutes hingen, werden in koele bloede neergeschoten. Dat soort dingen zag je toen gelukkig nooit midden op straat gebeuren, dat was de enige keer dat ik zoiets heb gezien.” 

Mevrouw De Ruyter-Burger

Tijdens het interview

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892