Erfgoeddrager: Rocco

‘Een dag na de bevrijding is ons huis afgebrand’

Bar, Isabel, Matteo en Rocco zitten op basisschool De Hasselbraam in Eindhoven. De school staat heel dichtbij het verzorgingshuis waar Paul van der Grinten samen met zijn vrouw woont. Hij is opgegroeid in de wijk Stratum, in de Hertogstraat. Ze gaan bij hem langs om hem te interviewen over zijn oorlogstijd. De kinderen krijgen meteen iets lekkers van zijn vrouw en daarna gaan ze rondom hem zitten en begint hij uitgebreid te vertellen.

Hoe zag uw leven eruit voor de oorlog?
‘Ik was zes jaar toen de oorlog uitbrak en ging naar de lagere school in de Jan Smitslaan in Eindhoven. Ik heb van gebouw naar gebouw gehobbeld. Het was oorlog dus we konden niet zoveel. We gingen ook niet op vakantie, dat was in die tijd niet. Ik ben één keer een dag op reis geweest naar Amsterdam met de trein. We zijn naar Artis geweest en ik heb in een tram gezeten. Dat was mijn vakantie. Je mocht alleen luisteren naar Radio Oranje. Bijna iedereen in Eindhoven had een radiootje van Philips. De stem van ‘Strijdend Nederland’. Soms hoorde je de koningin, zij hield dan een toespraak. Honger heb ik nooit gehad want we hadden een bakkerij thuis. Er werd ook veel geruild in de oorlog. Alles was op de bon. Iedereen kreeg een grote kaart met bonnen, omdat er schaarste was. Je kon hiermee zakdoeken, lakens, eten en brood kopen. Zo zorgden ze dat iedereen evenveel kreeg. Ik had ook een bon om snoep te kopen.

Dit merkte ik van het leven in oorlog: je bent niet meer vrij, je kunt niet meer weg en je weet ook niet wat er gebeurt.’

Woonden er ook NSB’ers in uw straat?
‘Ja, na de de oorlog werden ze opgepakt. Er kwam een grote auto voorrijden. Als eerste kwam er een hele grote radio naar buiten, die werd meegenomen, en daarna kwamen de vader, de moeder en hun dochter. De vader wilde achter op de bank gaan zitten, maar dat mocht niet. Het radiotoestel werd op de achterbank gezet en in het aanhangwagentje mocht de familie gaan zitten. Zo gingen ze naar een gevangenis toe.

Ook Joden en Belgen woonden in onze straat. De Belgen waren blijven hangen na de Eerste Wereldoorlog. De NSB’ers bepaalden met de Duitsers dat die Joden gevangengezet moesten worden. Ze werden naar vernietigingskampen gebracht. Daardoor waren er overal huizen leeg komen te staan. En die werden dus opgevuld door Duitsers. Twee huizen bij ons vandaan woonden ook Duitsers. De spullen van de Joodse mensen stonden daar gewoon nog in en die werden gebruikt door de Duitsers. En ook later na de oorlog door ons. Wij kregen een soort schadekaart waarmee we meubels konden uitkiezen, want wij hadden niets meer na de brand. Zo werden die spullen allemaal hergebruikt.’

Hoe reageerde u toen de Duitsers binnenvielen?
‘Ik was zes jaar dus ik weet daar niet heel veel meer van. Je hoort allerlei verhalen van je ouders en je buren. Ik zag soldaten op straat en je wist dat zij de vijand waren. We luisterden naar de radio en lazen de krant. Televisie bestond toen nog niet. We hoorden van mensen om ons heen dat we bezet waren en dat het oorlog was. En je hoorde van tijd tot tijd het luchtalarm. Dan moesten we meteen de schuilkelder in, want dan werd er een aanval verwacht. Binnen 10 minuten waren de vliegtuigen dan vanaf Scheveningen in Eindhoven. Helaas heb ik niet veel foto’s meer van de bakkerij, want die zijn allemaal verbrand. Op 19 september 1944, een dag na de bevrijding, is er een bombardement geweest en is de bakkerij en ons huis helemaal afgebrand. Onder onze bakkerij was een grote kelder waar we met onze buren zaten. Er konden 52 mensen in die kelder. Het was ook wel gezellig, omdat je daar met een heleboel mensen in zat.’

Waren er ook leuke dingen aan de oorlog?
‘Nou ja, leuk vond ik vooral de bevrijding: dat die Amerikanen binnenkwamen. Wij stonden te dansen en te springen. En mijn eerste Engelse woordjes heb ik daar geleerd: chocolates for mama and cigarettes for papa. Die soldaten hadden overal in hun pakken chocolade en sigaretten zitten en die deelden ze dan uit. Wij hadden helemaal niets, dus daar was ik erg blij mee. En ik had ook de gewone lol die we altijd hadden: met vriendjes spelen. Ik leefde in een hele kleine wereld met alleen de buurt om mij heen.’

Erfgoeddrager: Rocco

‘Ik moest bedelen om eten bij rijkere mensen’

Fietje Stubbe was 14 jaar toen haar vader hun gezin met zes kinderen in de steek liet. Hij verhuisde samen met de buurvrouw naar Den Haag, Fietje heeft haar vader de hele oorlog niet gezien. Aan Rocco, Sara, Serah en Lauren van de Theo Thijssenschool vertelt ze haar verhaal.

Wanneer wist u zeker dat het oorlog was?
‘Het werd aangekondigd. Opeens kwamen de soldaten in de straten met geweren. Als je na achten op straat ging pakten ze je. Maar het begon al toen ze op de Westerstraat stonden met dat krantje, de Waarheid en de tegenpartij, de NSB, stond er met een of ander fascistisch blad. Ze begonnen te vechten en de politie sloeg ze uit elkaar met gummiknuppels. Ik stond daar tussen, want ik was nieuwsgierig. Er werd ook geschoten.’

Wat at u in de oorlog?
‘Er was geen eten in de oorlog. Ik moest bedelen bij rijkere mensen of langs schepen in de haven, die wel wat te eten hadden. Mijn vader was weggelopen, mijn moeder stond er alleen voor met zes kinderen. Dus dat was armoede. We hadden een heel klein keukentje, met daarin als wc een plank met een gat erin en een deksel erop. Dat was niet lekker. Wij hadden geen kachel, geen gas en licht. Alleen een kaarsje op olie, met een pit erin. Wij aten soms uit de vuilnisbak. Je vocht om brood. Ik moest soms zo lang in de rij voor eten wachten dat ik flauwviel.’

Moest u onderduiken, of kende u mensen die moesten onderduiken?
‘Wij hadden twee jonge onderduikers. Ze zaten in dienst en waren gedeserteerd want ze wilden niet voor de Duitsers werken. Die ene jongen kwam uit Utrecht. Hij miste zijn moeder en is terug naar huis gegaan. Toen is hij gepakt.’

Heeft u iets gedaan in de oorlog waar u spijt van heeft?
‘Wij moesten wel pikken in de oorlog, we hadden niets. Ik ben een bakkerswinkel binnengelopen en heb twee broden gepikt. Ik ben in de Kalverstraat op een stoepje gaan zitten. Er kwam een oude man naast me zitten. Ik had mijn zusje bij me. Ik zei: Jij een half brood, ik een half brood, die man een half brood en een half voor mijn moeder. Mijn moeder zei: je mag niet pikken, maar ik moest voor mezelf en voor mijn zusjes zorgen. Ik heb er geen spijt van gehad. Normaal ben ik altijd té eerlijk.’

Kende u iemand die bij de NSB zat?
‘Er waren bij ons twee NSB’ers in de straat. Zij hebben onderduikers verraden. Daar spraken we niet meer mee. In de oorlog had je een stamkaart. Als je een brood kon halen, dan moest je die kaart meenemen en dan kreeg je een stempel. Een buurman was zijn stamkaart vergeten en weigerde hem te halen. Er kwam ruzie. Op de hoek van de Egelantiersstraat, werd hij toen op straat doodgeschoten, door een foute politieagent. Ik zag zo hoe het bloed van de stoep, de goot inliep.’

Kende u iemand uit het verzet?
‘Ja, mijn bovenmeester van Randwijk van de Eben Haëzerschool, hier in de Bloemstraat. Hij heeft de verzetskrant Vrij Nederland opgericht. Ik beschouwde hem als mijn vader, omdat mijn vader weg was. De kinderen op school hadden allemaal rolschaatsen, ik niet, omdat wij heel arm waren. Op school moesten wij altijd bidden, maar ik keek om mij heen en zag dat mijn meester ook zat te kijken. Hij zei tegen mij: ‘Waarom heb jij je ogen open?’ Toen zei ik dat hij ook zijn ogen open had. Ik moest naar de bovenmeester, die vroeg waarom ik zo lastig was. Ik zei: ‘Omdat mijn vader weg is en omdat iedereen mooie rolschaatsen heeft. Toen zei hij: ’Weet je wat? Ik ga bij alle juffen geld ophalen en jij krijgt rolschaatsen van mij.a’

Hoe zag het dagelijks leven er in de oorlog uit? Wat deed u elke dag?
‘Ik kocht bioscoopkaartjes op, die verkocht ik voor meer geld en daar kon ik iets van kopen. Toen werd ik gepakt. Ik had ook sigaretten bij me. Toen moest ik mee naar het politiebureau. Het was zwarthandel. Ik zei dat ik een kind had en geen eten, toen mocht ik toch naar huis. Toen ik achttien was moest ik trouwen, ik had een jurk en een mantel geleend van de buurvrouw. We gingen naar het stadhuis en hadden een feest, mijn hele familie kwam en mensen uit de buurt. Mijn vader is niet gekomen. In 1944 is mijn zoon geboren. Het was het geluk van mijn leven, dat ik hem had. Ik voelde me eenzaam sinds mijn vader bij ons weg was gegaan.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892