Erfgoeddrager: Rim

‘Op een velletje wc-papier schreef m’n vader zijn laatste briefje aan ons’

Dopey Philippsborn was anderhalf jaar oud toen de oorlog begon. Haar echte naam is Maria Helena, maar nadat haar moeder de film Sneeuwwitje en de zeven dwergen had gezien, werd ze naar de kleinste dwerg vernoemd: Dopey. Aan Jasmine, Safae en Rim  van basisschool De Nautilus vertelt ze over haar vader, die in 1941 werd opgepakt en naar een werkkamp moest. Hij overleefde de oorlog niet.

Denkt u nog vaak aan de oorlog?
‘Niet zozeer aan de oorlog, wel aan dat ik geen vader heb gehad. Mijn vader had veel Joodse vrienden die moesten onderduiken. Hij was handelaar en hielp hen aan eten en spullen. Dat ging goed tot 1941; toen is hij weggehaald. Via de kampen Westerbork en Vught kwam hij in het Duitse Siegen. Daar moest hij heel hard werken, terwijl hij weinig te eten kreeg waardoor hij twee maanden voor het einde van de oorlog is overleden. Dat hoorden we pas maanden na de bevrijding. Dus ik heb nooit een papa gehad. Ik heb hier nog een velletje wc-papier, waarop mijn vader vanuit kamp Vught aan de ene kant iets voor mijn zus heeft geschreven en aan de andere kant voor mij. Dat is het laatste wat ik van hem heb. Hij eindigt met: ‘Denk niet te veel, maar als je het doet, met liefde aan je vader’. Mijn moeder werd later ook verhoord door de Gestapo in de Havenstraat. Ik was doodsbang dat zij ook niet meer terug zou komen.’

Besefte u als klein meisje wat oorlog was?
‘Niet zo erg. Wel besefte ik dat we geen eten hadden en dat mijn moeder zo vreselijk ongerust was. Ze ging vaak naar waarzegsters om maar te horen of papa nog leefde en terug zou komen. De dokter gaf haar opiaat om rustiger te worden, maar daar is ze wel ruim tien jaar verslaafd aan gebleven. Mijn zus was dertien jaar ouder dan ik. In 1944 is zij naar Parijs gegaan om haar studie aan de kunstacademie af te maken. Ze is daar gebleven en ik heb haar pas weer teruggezien toen ze getrouwd was en twee kinderen had. Er was een groot leeftijdsverschil en we hadden niet zo’n band. Zij is vier jaar geleden overleden. Ik vind het eigenlijk jammer dat ik haar te weinig heb gevraagd naar wat er precies allemaal is gebeurd. Mijn moeder praatte er ook niet zo makkelijk over.’

Speelde u veel op straat in de oorlog?
‘Tegenover ons huis was een badhuis en in de oorlog werden daar mensen ontluisd. Omdat mijn moeder bang was dat ik die luizen ook kreeg, mocht ik nooit voor de deur spelen. Ik ging vaak even naar het café op de hoek, waar ik de score van het biljarten mocht bijhouden en soms iets lekkers kreeg. En ik speelde veel in onze achtertuin die aan het Vondelpark grensde. Daar mocht ik niet in, want daar zaten de Duitsers. Maar voordat op Bevrijdingsdag het park weer officieel openging, ben ik door de tuindeur erin gegaan. Het was een jaar dicht geweest, dus het gras stond wel een meter hoog. Daar ben ik in gaan liggen, er helemaal in verstopt. Dat voelde zo heerlijk. In 1946 zijn mijn moeder en ik verhuisd, maar toen ik jaren later zelf twee dochters had en met mijn man op zoek was naar een woning, kregen we heel toevallig het aanbod om in de Zocherstraat nummer 85, vlakbij m’n ouderlijk huis, te gaan wonen! Daar heb ik nog 42 jaar gewoond.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892