Erfgoeddrager: Rana

‘Papa is ondergedoken in het water, dacht ik’

Frederika Blom (85) werd begin 2023 gehuldigd als erfgoeddrager door de gemeente Amsterdam. Meerdere malen vertelde ze haar herinneringen aan de schoolgaande jeugd. Zo ook vanochtend, nadat Chekirio, Douae, Sacha en Rana vanaf de Rosa Boekdrukkerschool in Amsterdam Nieuw-West naar de woning van Frederika zijn komen lopen. Ze heeft schalen met chips en mandarijnen klaargezet maar die blijven onaangeroerd. Frederika steekt vrijwel meteen van wal met haar verhaal.

Hoe wist u dat de oorlog begon?
‘Toen de oorlog uitbrak was ik drie jaar en woonden we in deze buurt. Op zeker moment hoorden we sirenes. Ik had geen idee wat dat was. Ik vroeg mijn vader wat is er aan de hand was waarop hij zei ‘nu is het oorlog’. Op die leeftijd begreep ik er nog helemaal niets van natuurlijk. Het kwam op mij heel akelig over. Het was iets engs.’

Heeft u uw vrienden nog kunnen spreken na de oorlog?
‘Ik was natuurlijk ook nog kind toen. Maar ja, ik bleef wel spelen met de kinderen uit de buurt. En ik had contact met de buren. Toen ons land is bevrijd, waren er overal feesten. Er werd van alles georganiseerd. De gekste dingen, allerlei spelletjes. Mijn broer deed mee aan een hardloopwedstrijd. Die won hij. De prijs was een mud antracietkolen. Dat waren de beste. Worden nu niet meer gebruikt. We konden daarmee een maand lang onze huiskamer verwarmen. De bevrijdingsfeesten waren heel leuk, overal was het feest. Iedereen was opgelucht dat de oorlog was afgelopen. Iedereen was vrolijk. Er hingen zelfgemaakte slingers van gekleurd papier voor de ramen. Iedereen was blij en de mensen zongen. Gelukkig wel.’

Was u ondergedoken?
‘Nee ik niet, maar mijn vader wel. Hij heeft een poos ondergedoken gezeten. Mannen van 18 jaar en ouder werden opgepakt om te gaan werken in Duitsland. Als kind wist ik dat hij ondergedoken was. Ik speelde thuis met een bak water – dat vergeet ik van mijn leven niet – en een poppetje in mijn hand dat ik onder water hield. Dan zei ik ‘papa is ondergedoken’. In het water dacht ik. Ik was klein en wist niet wat ‘ondergedoken’ betekende. Je mocht ook niet te veel vertellen als kind. Als ze het in de gaten hadden waar je zat, werd je weggehaald. Dat is ook goed afgelopen. Mijn vader is weer thuisgekomen. Gelukkig.’

Waren er NSB’ers onder uw familieleden?
‘Gelukkig niet. Bij ons in de straat woonde wel een NSB-stel. Met hun dochter, iets ouder dan ik, mochten we niet spelen van mijn vader. We lieten haar dus maar links liggen. Dat meisje droeg een zwart uniform en een petje. En dan marcheerde ze ook wel eens door de straat. Landverraders noemen ze dat. Als je Joods was, werd het meteen doorgebriefd. Klikken deden ze, en mensen aangeven.’

 

Erfgoeddrager: Rana

‘Veel later besefte ik pas wat ik had gezien’

Bep Zijlstra was vier jaar toen de oorlog begon. in het begin merkte ze nog weinig van de bezetting, maar langzaamaan werd het leven zwaarder. Haar vader zat in de zwarte handel en moest op een gegeven moment onderduiken. Wat er daarna gebeurde vertelt Bep tijdens het interview met Berkay, Mahir, Rana en Cila, leerlingen van Het Talent in Osdorp.

Waarom moest uw vader onderduiken?
‘Mijn vader kreeg een bevel dat hij moest werken in een fabriek in Duitsland. Dat wilde hij niet. Als er een razzia in de straat was, rende hij via de achtertuin weg van huis. Op een dag kwam hij niet meer thuis. Mijn moeder dacht wel dat hij was opgepakt. Negen maanden later was hij pas weer thuis en hoorden we wat er gebeurd was. Hij was dus opgepakt en met zo’n honderd andere mannen op de trein naar Duitsland gezet. Toen de trein opeens stilstond, omdat de treinrails gesaboteerd waren, heeft mijn vader met een paar anderen de deuren geforceerd. Ze zijn eruit gesprongen en hebben zich in de struiken verstopt tot de trein weer verder reed. Daarna is hij op zoek gegaan naar onderdak. Hij is bij een boer terechtgekomen en daar ondergedoken. Eenmaal thuis had ie me toch een dikke baard!’

Waarom zat uw vader in de zwarte handel?
‘Hij werkte voor de slager naast ons huis. Dan ging hij langs de boeren om goederen te ruilen voor vlees. Af en toe kwam hij dan met een half varken of koe thuis. Dat moest allemaal heel stiekem. De Duitse soldaten mochten niet weten dat de slager vlees had. Als er een razzia werd gehouden, moest dat snel verstopt worden. Via het kolenhok in ons huis, waar ze aan beide kanten een luik hadden gemaakt, werd stiekem het vlees van de slager naar ons huis gebracht. Dan deed mijn moeder het snel in een hutkoffer, daar legde ze een tafelkleedje op en mijn zusje en ik gingen daar dan samen aan spelen met de poppen. En dan keken we heel lief en onschuldig naar de soldaten.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Heel vervelend. Mijn moeder moest zes kinderen onderhouden; ze had het dus heel zwaar. Het eten was op de bon en we haalden ook eten bij de gaarkeuken. Mijn moeder was elke dag op zoek naar eten. Ons huis was helemaal kaal, alles van waarde was geruild voor eten. Af en toe nam mijn moeder mijn tweelingbroertjes mee naar de boeren en deed ze een kussen onder haar jurk, alsof ze zwanger was. Soms werkte dat, soms niet. Mijn moeder werd ook vaak aangehouden bij de controlepost; dan moest ze haar eten bij de soldaten achterlaten en kwam ze dus met lege handen thuis. Toen mijn vader terug was, ging hij werken bij een organisatie die ondervoede kinderen met de boot naar Friesland bracht. Die gingen dan een tijdje bij een gastgezin wonen om aan te sterken. In Friesland hadden ze wel genoeg te eten. Mijn moeder heeft mij en nog drie andere broers en zussen ook op de boot gezet. Mijn oudste zus en jongste broertje bleven thuis. In Friesland woonden we bij een boer die veel groente en fruit en zelfs vlees had. Het was er echt fantastisch. Na zes maanden gingen we weer terug naar huis.’

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt ?
‘Ik heb zelf niet iets ernstig meegemaakt. Wel heb ik veel gezien, maar hoe erg dat was realiseerde ik me pas toen ik ouder was. Een keer speelde ik met vriendjes op straat toen er een hele stoet Duitse soldaten met een tank aankwam. We gingen er met z’n allen achteraan, nieuwsgierig om te zien wat er ging gebeuren. Mijn moeder had ons meerdere malen gewaarschuwd dat als wij een tank zagen of een hele stoet soldaten dat we dan weg moesten rennen. Maar dit keer deden we dat niet. We waren kinderen, we vonden het allemaal wel spannend. Opeens werden mijn broertje, zusjes en ik bij een huis naar binnengetrokken. Stiekem keken we naar buiten en zagen van alles gebeuren. Uit het portiek werden drie mannen gehaald. Ze werden tegen een muur geduwd en werden ondervraagd. Of ze wisten wie een Duitse soldaat had vermoord. Niemand bekende schuld en toen werden ze zo doodgeschoten. En dat zagen wij allemaal gebeuren. Als kind dacht je: dit is een scène uit een cowboyfilm. Veel later besefte ik pas echt wat er was gebeurd. Toen we het verhaal aan onze moeder vertelden, was ze laaiend op ons.’

Erfgoeddrager: Rana

‘Dat was zijn eerste verzetsdaad, blaadjes rondbrengen’

Kijn, Xinyi, Rana en Maia interviewen Marjo Wijnbergen in de tuin van zorgcentrum de Flesseman, vlakbij hun school: de Sint Antoniusschool in Amsterdam. Mevrouw Wijnbergen vertelt het verhaal van haar vader Jan. Hij was 14 toen de oorlog begon en kwam al spelenderwijs in het verzet terecht. Buiten op de gevel is een plaquette ter nagedachtenis aan de vier kinderen die tijdens de oorlog zijn doodgeschoten in de omgeving van de Nieuwmarkt. Het initiatief hiervoor kwam van haar vader, die destijds zag hoe zijn Joodse vrienden Israel Deegen en Barrie Baars tijdens een razzia wegrenden en werden doodgeschoten.

Waar woonde uw vader?
‘Mijn vader heette Jan en was de jongste van negen kinderen, zes jongens en drie meisjes. Hij is opgegroeid in de Nieuwmarktbuurt, op de Ridderweg 15. Het was echt een Jodenbuurt. Een hele arme buurt. Het was ook een solidaire buurt, iedereen hielp elkaar een beetje, niemand had het breed. De familie had een glazenwassersbedrijf en toen Jan 11 jaar was moest hij ook gaan werken. Hij had graag verder willen leren maar dat kon niet, er moest eten op de plank komen.’

Ging uw vader ook naar school?
‘Ja hij ging naar school, maar hij was wel erg ondeugend. Hij kreeg vaak straf en spijbelde ook veel. Toen de oorlog begon lukte het niet meer om naar school te gaan. Dat kwam ook door het vele verzetswerk dat hij deed. Hij heeft dat altijd wel jammer gevonden, hij kon wel goed leren namelijk. Mijn vader had graag arts willen worden, maar dat ging na de oorlog niet meer. Hij was te getraumatiseerd.’

Hoe is hij in het verzet terechtgekomen?
‘Rond 25 februari 1941 vroeg zijn vader hem pakketjes rond te brengen, naar bedrijven en fabrieken, vooral in Noord want daar stonden veel grote fabrieken. In die pakketjes zaten brieven waarin opgeroepen werd om te gaan staken. Jan viel niet op omdat hij nog jong was, hij had vaak een korte broek aan. Dat was eigenlijk zijn eerste verzetsdaad, blaadjes rondbrengen om op te roepen tot de Februaristaking. Alleen toen wist Jan nog niet dat dat verzet was. Zijn vader had hem dit gewoon gevraagd.’

Wat deed hij dan allemaal nog meer in het verzet?
‘Nou, omdat Jan glazenwasser was, waste hij ook de ramen op plekken waar de Duitsers een kantoor hadden. Hij lapte dan overdag de ramen en wrikte na sluitingstijd één van die ramen open en klom naar binnen. Dan haalde hij allemaal belangrijke papieren uit de kasten en maakte van elke Duitse stempel een afdruk. Hij pikte ook briefpapier en dat bracht hij dan naar Posthumus, dat was een drukkerij in de Sint Luciënsteeg in de stad, en die gingen dan alles namaken. Later werd hij gevraagd om in de verzetsgroep van Piet Bosboom te komen helpen. Toen heeft hij een andere naam gekregen. Hij heette niet meer Jan Wijnbergen maar Gerard Maas. Mijn vader bracht Joodse kindjes naar veilige adressen, voornamelijk naar Nijmegen. Omdat hij er nog zo jong uitzag, viel het niet zo op en leek het alsof hij met zijn broertje of zusje op stap was. Dit heeft hij best wel lang gedaan, soms wel twee keer in de week. De rest van de familie heeft nooit geweten wat hij allemaal deed.

Tegen het eind van 1944 bracht Jan ook de illegale krant De Waarheid rond. Daarbij is hij op een gegeven moment opgepakt en in de gevangenis in de Euterpestraat terechtgekomen, in Amsterdam-Zuid. Die straat heet nu de Gerrit van de Veenstraat. Hij is daar erg mishandeld. Met een geweer sloegen ze op zijn achterhoofd. Uiteindelijk is hij veroordeeld en naar Kamp Amersfoort gebracht. Daar werd hij te werk gesteld. Omdat het al tegen het einde van de oorlog liep, was het er vrij onrustig en hoefde hij geen gevangeniskleding aan maar mocht zijn eigen kleren aanhouden. Dat heeft hem uiteindelijk gered. Ze moesten werken op de vliegbasis Soesterberg. Die basis werd voortdurend door de Engelsen gebombardeerd. Ze moesten de landingsbaan glad maken en de gaten vullen zodat de Duitse vliegtuigen daar weer konden opstijgen. Op een dag toen ze daar aan het werk waren, vlogen er weer Engelse bommenwerpers over. Iedereen raakte in paniek en rende weg, maar Jan rende juist de andere kant op, naar de vliegtuigen toe. Dat was zijn redding. Hij is ontsnapt via het bos. Daar heeft ie gewacht tot het avond was en toen hoorde hij opeens een auto stoppen. Heel toevallig was het een kennis van Jan uit de Nieuwmarktbuurt! Dus hij is onder het zeil van de auto gekropen en weer terug naar Amsterdam gegaan. Daar moest hij wel direct onderduiken, want er hingen aanplakbiljetten met zijn naam in de stad. Er stond een geldbedrag van 5000 gulden op zijn hoofd. Zo heeft hij de oorlog overleefd. Zijn familie heeft pas na de oorlog gehoord dat hij nog leefde.’

Wanneer hoorde u wat uw vader allemaal heeft meegemaakt?
‘Mijn vader was erg getraumatiseerd door alles wat hij heeft meegemaakt. Hij wilde er eigenlijk nooit over vertellen. Ik voelde altijd wel dat hij anders was dan andere vaders. Op een gegeven moment heeft hij een zenuwinstorting gekregen, alle herinneringen van de oorlog die hij had weggestopt kwamen in een keer terug. De dokter zei dat hij erover moest gaan praten en dingen moest opschrijven. Ik was 17 jaar toen ik voor het eerst hoorde wat hij in de oorlog gedaan had.’

Erfgoeddrager: Rana

‘Ik was verbaasd toen ik onderduikers naar buiten zag komen’

Voordat ze aanbellen hebben Rana, Tess, Sep en Guy nog even door de Schalmstraat gelopen, de straat waar Frans de Wit tijdens de oorlog woonde. Hun school De Hasselbraam ligt daar vlakbij. Frans is onderwijzer geweest en is een welbespraakte man op leeftijd, hij wordt binnenkort 95 jaar. De leerlingen ontmoeten hem bij hem thuis en hebben hun vragen goed voorbereid.

Hoe merkte u dat de oorlog begon?
‘Het was op vrijdag 10 mei 1940. Ik was veertien jaar oud en was misdienaar in de kapel, hier achter de Schalmstraat. Op weg naar de kapel hoorden we vliegtuigen over komen. ‘Ah leuk, vliegtuigen,’ dachten we. Toen we thuiskwamen, hoorde ik van mijn vader dat het oorlog was. Voor mij veranderde er niet heel veel. Behalve dat iedereen om acht uur ‘s avonds binnen moest zijn. Buiten spelen mocht niet meer. De ramen moesten afgedekt zijn; er mocht geen licht doorheen komen. Mijn ouders hielden zich daaraan. Buiten speelden wij meestal hier, waar nu De Wilgenhof staat. Een keer voetbalden we toch na acht uur. Een Duitse Volkswagen stopte en een man commandeerde ons, dreigend met zijn pistool. “Hé, naar binnen jullie!’” riep hij.’

Wat ging er door u heen toen de oorlog begon?
‘Ik was niet bang of zo. Een jaar eerder moesten alle mannen van achttien tot vierendertig jaar opkomen voor dienst. Wat je merkte toen de oorlog echt begon, was dat we niet meer onze eigen baas waren. Dat gaf een vreemd gevoel. Ondanks dat we in een oorlog waren beland, heb ik ook leuke dingen meegemaakt. Mijn oom en tante woonden op een boerderij in Leende, vlak bij Eindhoven. In de oorlog moesten boeren aan de Duitsers het opgeven als er jonge biggen geboren waren. Die biggen wilden ze hebben. Stiekem ging ik een keer met mijn vader en een oom op de fiets naar Leende. Met een kist op de bagagedrager om een pasgeboren big op te halen, zodat hij niet kon worden afgestaan aan de Duitsers. Ondanks het geschreeuw en gespartel van de big kregen we hem toch in de kist. “Rij maar vast met die big aan Frans,” zei mijn vader. Snel reed ik met de big op mijn bagagedrager naar huis. Mijn moeder moest me ervan af helpen, omdat ik de fiets maar nauwelijks rechtop kon houden. We hielden het biggetje in de kelder om later te kunnen slachten en worst van te maken.’

Wat was het ergste dat u heeft meegemaakt?
‘Dat raak ik nooit meer kwijt. Dat was op het einde van de oorlog, in 1944. Nadat eerst Maastricht was bevrijd en daarna Eindhoven, bombardeerden de Duitsers de weg van Eindhoven naar Nijmegen. Ze wilden daarmee voorkomen dat de bevrijders konden oprukken naar het noorden. Tijdens deze bombardementen zocht men in onze buurt bescherming in de schuilkelder aan de Biesterweg. Precies op de schuilkelder kwam een bom terecht. Tweeënveertig mensen overleden door verstikking in de rook. Ze dachten dat ze veilig waren in die schuilkelder. Er waren kinderen onder de overledenen. Er was één overlevend kind. Het had geschuild onder zijn moeders rok. Ik heb hierachter op het kerkhof moeten meehelpen om ze te begraven. Dat heeft zo’n indruk gemaakt.
Of ik zelf ook in zo’n schuilkelder een keer heb gezeten? Jazeker. We hebben veel bombardementen meegemaakt. Naast ons woonde een steigerbouwer. Hij had een schuilkelder gebouwd in de tuin. We zijn daar ook met de hele familie in geweest tijdens bombardementen. Zijn vrouw beviel trouwens op de dag dat Eindhoven bevrijd werd. Mijn vader ging op zijn fiets met houten banden de dokter halen.’

Wat was uw emotie toen oorlog voorbij was?
‘Feest! Stelde niet veel voor hoor, chocomelk en zo. En er waren buurtfeesten! Ik was zo verbaasd toen ik Joodse mensen tevoorschijn zag komen uit het huis van onze buren. Ze kwamen uit Amsterdam en zaten al die tijd ondergedoken. Ik wist er echt niks van. Nadat Eindhoven bevrijd was, hielp ik als tolk. Ik had al wat Engels gestudeerd en kon met de Engelsen praten die hier bij DAF gelegerd waren. Het noorden van Nederland was toen nog niet bevrijd.’

Erfgoeddrager: Rana

‘Mijn opa werkte bij de tram en ging staken’

Op de fiets vertrekken Raghed, Corey, Rana en Nada van De Kinderboom in Amsterdam-Noord naar Janny Feenstra. Het is best spannend en Rana vindt het ook nog eens heel ver fietsen. Maar mevrouw Feenstra woont in een groot mooi huis. Er hangt een foto van haar aan de muur van vroeger, toen was ze koorddanser. Ze is geboren in 1946, vlak na de oorlog, en vertelt het verhaal van haar vader en de broers van haar moeder.

Hoe was het voor uw moeder om zoveel broers en zussen te hebben?
‘Mijn moeder groeide op in Amsterdam-Noord, aan de Meeuwenlaan, in een groot gezin. Ze was de middelste en had acht broers en zussen. Dat vond ze eigenlijk erg leuk. Omdat het gezin een groter huis kon krijgen in West, verhuisden ze net voor de oorlog naartoe. Maar het probleem was dat haar moeder op jonge leeftijd erg ziek werd, ze kreeg borstkanker. Toen moest mijn moeder eerst voor haar zorgen maar ook voor de vier jongere broertjes en zusjes. De oudste kinderen werkten al allemaal. De twee oudsten – Antoon en Bertus – werkten in de Fokkerfabriek in Noord. Aan het einde van de lagere schooltijd, toen mijn moeder 11 jaar was, stierf mijn oma en moest zij voor de kinderen zorgen, maar ook boodschappen doen en koken en het huishouden. Ze heeft niet verder kunnen leren.’

Wat voor werk deden Antoon en Bertus precies bij de Fokkerfabriek?
‘In die fabriek in Amsterdam-Noord maakten ze vliegtuigonderdelen. Tijdens de oorlog dachten de Duitsers dat zo’n fabriek wel handig zou zijn en namen de leiding over. Bertus en Antoon wilden niet voor de Duitsers werken. Ze verzamelden om zich heen een groep van zeven man en met z’n zevenen hebben ze vliegtuigonderdelen gesaboteerd. Dat betekent dat ze onderdelen expres verkeerd in elkaar zetten. Een klein beetje maar, anders zou het opvallen, maar genoeg om schade aan te richten. Toch hadden de Duitsers in de gaten dat er iets niet goed was. De groep mannen, onder wie dus mijn ooms Bertus en Antoon, werden op 21 maart 1942 opgepakt en verhoord. Ze ontkenden dat ze iets te maken hadden met de sabotage. De Duitsers zijn toen naar het huis van mijn moeder gegaan en hebben het hele huis doorzocht op zoek naar aanwijzingen. Ze vonden niks maar ze hebben wel het hele gezin, alle kinderen en dus ook mijn moeder en mijn opa opgesloten in aparte politiecellen. Mijn moeder die inmiddels 14 jaar was, vond dat vreselijk. Het idee dat haar kleine broertjes en zusjes allemaal alleen in een cel een paar dagen opgesloten zaten. Gelukkig werden ze na een paar dagen vrijgelaten omdat ze niks vonden. Maar Antoon en Bertus hebben een half jaar gevangen gezeten. Op 19 november 1942 zijn ze in Soest gefusilleerd. Antoon was toen 23 jaar en Bertus 21. In de Twiskebuurt in Noord is een verzetsheldenbuurt en daar is een straat vernoemd naar mijn ooms, de Gebroeders A. en B. Wolfswinkelweg.’ 

Wat voor werk deed uw opa?
‘Mijn opa werkte bij de tram in Amsterdam. Toen hij hoorde en zag dat veel Joodse mensen werden opgepakt en weggevoerd, dacht hij: dit is niet goed, dit pikken we niet. Ze wisten toen nog niet precies wat er met ze gebeurden. Hij was een van de eerste mensen bij de tram die gingen staken, op dinsdagochtend 25 februari 1941. Hij heeft zijn collega’s opgeroepen om hetzelfde te doen. Bij de staking vertelden ze dat ze dit deden om te laten zien dat zij ertegen waren dat Joodse mensen werden opgepakt. In het Verzetsmuseum hangt nog altijd een grote foto van hem. Toen zijn twee zoons overleden waren, heeft mijn opa een soort altaartje voor ze gemaakt. Hun beide foto’s in een lijstje met daaronder de tekst: zij vielen opdat wij konden leven. En als ik bij mijn opa kwam, zag ik altijd als eerste dat lijstje met die tekst staan op dressoir. Mijn opa vertelde altijd over de oorlog.’

Wat is het verhaal van uw vader?
‘Mijn vader heeft ook in het verzet gezeten. Hij heeft daar veel meegemaakt, en vertelde daar altijd verhalen over aan ons. Dat waren vaak gruwelijke verhalen. Over vluchten en een kelder waar hij dan inzat. Ik was nog een kind en wilde dat eigenlijk helemaal niet horen. Maar hij begon er steeds over. ’s Nachts had ik er nachtmerries van en was ik wel bang. Ik kan daar nog wel eens boos om worden. Mijn vader is in 1939 getrouwd met een Joodse vrouw. Ze heette Lenie. Ze waren dol op elkaar. Aan het begin van de oorlog gingen ze samen een keer naar het Concertgebouw waar een feest was. Zij droeg geen Jodenster, wat eigenlijk wel had gemoeten. Iemand daar heeft haar gezien en verraden. Ze was kapster en op een dag hebben ze haar in de kapsalon gewoon opgehaald en meegenomen. Mijn vader heeft haar nooit meer teruggezien. Ze waren net drie maanden getrouwd. Hij is daar heel erg verdrietig om geweest.’

Wist u vader ook wie haar had verraden?
‘Ik heb gehoord dat er vlak na de oorlog een man naar mijn vader toekwam die zei: ‘Ik weet wie je vrouw verraden heeft, kom maar mee, dan laat ik je zien waar hij woont’. Ze zijn een eind gaan rijden en bleven op een gegeven moment stil staan. Die man deed het handschoenenkastje open waar een revolver inlag. ‘Je hebt nu de kans’, zei hij…Maar mijn vader heeft het niet gedaan. Hij is in de oorlog in het verzet gegaan. Hij verzamelde onder andere identiteitsbewijzen die vervalst werden door een verzetsgroep en mijn vader bracht ze daarna rond. Mijn opa, de vader van mijn moeder en inmiddels weduwe, leerde in 1944 een nieuwe vrouw kennen en hertrouwde daarmee. Die nieuwe vrouw was de tante van mijn vader. Op een dag bezocht mijn vader zijn tante en zo heeft hij mijn moeder leren kennen. Dat gebeurde bijna aan het einde van de oorlog. Mijn zus is in 1945 geboren. Ik ben de middelste.’

Erfgoeddrager: Rana

‘De artsen zeiden dat ik het niet zou overleven’

Tiny Aarssen werd zelf midden in de oorlog geboren, in 1943. Als baby kwam ze bijna om van de honger. Ze vertelt graag het verhaal van haar en haar ouders aan Chiara, Olivier en Rana van de Rosa Boekdrukkerschool. De leerlingen zijn vooral onder de indruk van alle mooie foto’s die Tiny van haar familie in huis heeft hangen.

Wat is er met uw vader gebeurd?
‘Mijn vader werd opgepakt, maar we wisten eigenlijk niet waarom. Hij ging gewoon naar zijn werk en opeens kwam hij niet meer thuis. Toen mijn vader weg was, kwam er geen geld meer binnen, geen eten, niks hadden we. En wel zes kinderen, en een zevende op komst, om voor te zorgen. Achteraf hoorden we dat ze hem hadden opgepakt met een heleboel andere mannen, in een vrachtwagen gegooid en naar Duitsland gebracht. Daar hebben ze gewerkt in fabrieken waar wapens werden gemaakt. Omdat mijn vader Duits sprak, kreeg hij in die fabriek een bevoorrechte positie. Daar heeft hij misbruik van gemaakt, want zo heeft hij veel joodse mannen kunnen laten ontsnappen. Mijn moeder heeft nooit geweten waar hij was. Op een dag stond er een Duitse soldaat voor de deur. Hij haalde uit de zool van zijn schoen een brief en geld van mijn vader. Toen wist mijn moeder pas hoe het met mijn vader zat. Zo zie je dat er ook goede Duitsers waren. Je moet nooit het vertrouwen in de mensheid verliezen. Mijn vader heeft nooit willen vertellen wat hij daar heeft meegemaakt. Het enige wat ik er van weet, heb ik van mijn moeder gehoord.’

Was uw moeder bang in de oorlog?
‘Toen mijn vader werd opgepakt, bleef mijn moeder achter met zes kinderen en ze was ook nog eens zwanger van mij. Maar bang was ze niet. Bijna alle mannen waren weg naar Duitsland, maar de achtergebleven vrouwen hielpen elkaar en ze deelden alles met elkaar. Ze gingen ’s nachts met elkaar naar de landerijen hierachter om groenten en aardappelen te stelen voor hun kinderen. Er was geen geld, dus hoe kon je anders aan eten komen? Ook hielp mijn moeder onze joodse buurman. Hij was verraden door een andere buurman. Daar kreeg hij 7,50 gulden voor. Dat is toch verschrikkelijk dat je voor 7,50 gulden een mensenleven ontneemt? De politie kwam er aan en de buurman klopte bij ons aan om zich te verstoppen. Hij verstopte zich achter een stoel en mijn moeder heeft er allemaal dekens overheen gegooid. De Duitsers doorzochten de hele woning, maar hebben hem niet gevonden. De buurman vluchtte daarna weg. Hij is ’s nachts door iemand naar Friesland gebracht, lopend. Gelukkig heeft hij de oorlog overleefd. Na de bevrijding heeft mijn moeder hem nog terug gezien.

Hoe was de hongerwinter?
‘Ik was heel mager als baby. Ik was negen maanden en toen woog ik 4,5 kilo. De artsen zeiden dat ik het niet zou overleven. Toen mijn moeder was bevallen van mij lag ze samen met de vrouw van de slager op de kamer in het ziekenhuis. Toen ik zo verzwakt was, is mijn moeder naar de slager gegaan. Van de slager kregen we elke dag vlees om bouillon van te maken. Zo heb ik de oorlog kunnen overleven. Eigenlijk heeft de slager mij gered. Ook waren er geen kolen meer voor in kachel. Mijn moeder had alle kinderbedjes verbrand in de kachel, want er moest warmte zijn. We sliepen met zeven kinderen bij mijn moeder in bed. Mijn broer, die toen pas tien jaar oud was, is ’s nachts houtblokjes gaan stelen uit de tramrails op de hoek van de Witte de Withstraat en de Postjesweg. Toen de Duitse politie er aan kwam, renden twee mannen heel hard weg maar ze werden van achter doodgeschoten. Mijn broer werd opgepakt met de rest van de overgebleven mannen. Ze werden tegen de muur gezet bij de ambachtsschool en de helft werd doodgeschoten. Gelukkig heeft mijn broer het overleefd. Hij heeft er nooit over willen praten.’

Erfgoeddrager: Rana

‘Pas na de oorlog vertelde mijn vader dat we een keer kat hebben gegeten’

Emre, Rana en Marwa gaan goed voorbereid op pad. Ze hopen op een gezellige ontmoeting en vooral dat ze de allerleukste oma zullen hebben die meedoet met dit project. Al meteen bij binnenkomst is het voor hen overduidelijk; dit is een oma met stijl. De 80-jarige Jopie heeft een huis waar ze zo zouden willen wonen, wat is het hier gezellig.

Hadden jullie te eten in de oorlog?
‘Ja, maar niet veel. Wat we hadden, deelden we met de buren. Wij woonden op drie hoog, en de oudere buren op twee en één hoog aten altijd met ons mee. Ook met de buren naast ons deelden we het eten. Toen er steeds minder was, gingen mijn vader en oudste zus af en toe op de fiets – met houten banden – naar de boeren. In ruil voor onze sieraden of lakens kregen ze dan wat eten. Die boeren gaven het eten echt niet cadeau; ik denk dat ze er best rijk van zijn geworden.
Toen er echt helemaal niks meer was, aten we ook bloembollen en een keer kat. Mijn vader had niet gezegd dat dat vlees op tafel van een kat was. Ik denk trouwens dat hij die op straat had gevangen. De buren aten mee en vonden het heerlijk. Pas na de oorlog heeft mijn vader verteld wat we die avond hebben gegeten.’

Hoe bang was u in de oorlog, op een schaal van 1 op 10?
‘Nou, ik was heel bang, dus zeker wel een 8. Ik was vooral bang voor de bombardementen en het schieten. ‘s Avonds moest alles verduisterd zijn; er mocht absoluut geen licht van binnen in huis naar buiten schijnen. Een keer deden mijn zusje en ik ‘s avonds het gordijn toch een heel klein beetje open. Twee Duitse soldaten beneden op straat zagen dat en richtten hun geweer op ons. We werden snel door vader of moeder van het raam weggetrokken. Gelukkig schoten die soldaten niet, maar voor hetzelfde geld was er wel iets gebeurd! Ik was toen een jaar of vier en dat moment heeft ontzettend veel indruk op mij gemaakt. Het gekke is dat mijn vier jaar oudere zus het zich niet meer herinnert. Ik zie ze nog zo staan…’

Heeft u ook wel eens iets leuks meegemaakt tijdens de oorlog?
‘De saamhorigheid met de buren, dat was erg leuk. Het samen zijn, de gezelligheid. Alleen werden Sinterklaas en Kerstmis niet gevierd en op je verjaardag waren er geen cadeautjes. Je wist wel dat je jarig was, maar er was niks, ook geen lekkers. Speelgoed hadden we als kind dan ook niet. Ik had alleen een papieren aankleedpop.
Na de oorlog was het wel leuk, toen was het feest in de straat. Ik was zes en herinner me nog dat iedereen verkleed was. Geen idee hoe iedereen aan kleren kwam, want we hadden eigenlijk alleen maar lompen, ouwe kleren. Mijn buurman lag in een kinderwagen, verkleed als baby met een met mosterd besmeerde luier om; dat was heel grappig. Ik was verkleed als engel, mijn moeder had twee vleugels gemaakt. Heel eenvoudig hoor, maar wel allemaal zelf bedacht.’

           

Erfgoeddrager: Rana

‘Opeens vielen bommen in onze straat.’

Els Burger-Kroese was nog jong toen de bommen vielen op haar huis in de Spechtstraat. Met haar zusje en oma kroop ze onder de tafel om te schuilen.

Wat herinnert u zich van het bombardement op Noord in 1943?
“Het was zomer. Mijn moeder was weg, ze was naar Waterland om eten te halen en dus paste oma op. Opeens vielen bommen in onze straat. Oma, mijn zusje en ik kropen snel onder de tafel. We besloten dat de wc een nog veiligere plek was en sloten ons snel daar op. Er werd op de voordeur gebonsd. We kregen hem niet meer open, hij stond helemaal scheef. De deur werd ingetrapt en opeens stonden er mannen in overalls in ons huis. Het waren de mannen van de scheepswerf die iedereen in de buurt kwamen helpen om hun huis te verlaten. Buiten lag heel de straat in puin. Links en rechts van ons waren huizen ingestort. Ons huis net niet.”

Had u honger in de oorlog?
“Ik heb echt honger geleden tijdens de oorlog. Tegen het einde woog ik nog maar 9 kilo. Mijn moeder had ook een huishoudboekje met tips om zuinig te koken. Soep kon je volgens dat boekje dikker maken met een beetje stijfsel. Na de bevrijding werden voedselpakketten gedropt in weilanden. De burgerwacht moest ze uitdelen, maar sommige mensen gingen ook zelf op zoek. Mijn tante deed dat ook en gaf mij een keer een blik koekjes. Toen we de bevrijding vierden, gebruikten we die blikken als trommels bij de optocht.”

Draagt u veel herinneringen aan de oorlog bij u?
“Lange tijd had ik geen enkele herinnering over de Tweede Wereldoorlog. Pas in 1985, bij de 40-jarige herdenking, kwamen flarden terug. Vanwege die herdenking vlogen oude oorlogsvliegtuigen over Amsterdam-Noord. Bij het horen van dat geluid werd ik zo bang dat ik wegkroop in een hoekje en in mijn broek plaste. Ineens zag ik weer helder voor me hoe ik met oma en mijn zusje in huis zat en de Spechtstraat werd gebombardeerd.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892