Erfgoeddrager: Ralph

‘Ik heb wel 1500 konijnen geslacht tijdens de oorlog’

Kik, Ralph, Nikki en Ninte van Het Mozaïek in Broek op Langedijk zijn meer dan uitgelaten vanwege het mooie weer en de eindmusical, maar beloven zich rustig te gedragen. Ze kijken uit naar het interview met Klaas ten Bruggecate (92). Als ze aankomen in de tuin van het Broekerveilingmuseum, gaan ze op een idyllisch plekje onder de bomen in de schaduw zitten.

Hadden jullie onderduikers in huis?
‘Nee, maar na de oorlog bleek wel dat vlak naast ons, achter de raampjes, Joodse onderduikers de gehele oorlog hadden ondergedoken in een klein kamertje. Die hadden dus de hele tijd door hun raampje zitten gluren naar wat wij deden; dat vond ik wel een raar gevoel.

Mijn broer was oud genoeg om te gaan werken in Duitsland. Als je dat niet wilde, moest je onderduiken. Mijn broer dook daarom onder bij onze buren. Maar tijdens een razzia is hij toch opgepakt en afgevoerd en moest hij gaan werken in Duitsland. Hij had het geluk dat mijn ouders als sluiswachters een speciale vergunning konden krijgen en daardoor ook een speciaal Ausweis waarmee hij vrij kon komen.’

Wat deed u tijdens de oorlog?
‘Heel veel konijnen slachten… Ik heb er wel 1500 geslacht tijdens de oorlog. We mochten geen varkens hebben maar wel konijnen. Alle konijnen met een kruisje op hun rug mocht ik slachten. Later bleek dat de Joden die naast ons zaten ondergedoken die kruisjes zetten; ze hadden verder toch niets te doen. Ook ging ik gewoon naar school, naar de ulo, in de school waar jullie nu ook zitten. Ik deed ook wel eens dingen die ik eigenlijk niet mocht doen. Op zolder bij ons lag veel vuurwerk. Dat kon ik niet zomaar laten liggen. Stiekem stak ik het af op de brug, daarna rende ik heel hard weg, anders pakten ze me natuurlijk op. De Duitsers hielden ook razzia’s om fietsen op te halen. Als dat gebeurde, flikkerden we de fietsen allemaal in het water. En als de Duitsers weer weg waren haalden we ze weer van de bodem.’

Hebt u bombardementen gezien?
‘Er vlogen veel Engelse vliegtuigen over op weg naar Duitsland om te bombarderen, maar ook om hier de treinen en schepen te bombarderen die spullen vervoerden voor de Duitsers. Je zag ze bommen afvuren en ik vroeg me vaak af waar die zouden vallen, want dat was vlakbij. Dat was best eng. Op een dag werd er een vliegtuig uit de lucht geschoten. Dat stortte daar neer, achter dat flatgebouw. We zagen het gebeuren. Toen we gingen kijken was er niets meer van terug te vinden, de Duitsers hadden alles opgeruimd. Eng vond ik de kolonnes vliegtuigen die vanuit Engeland over kwamen donderen, waarbij de ramen trilden. Ze werden vaak aangevallen door Duitse jagers en sommigen werden geraakt. Dan zag ik in de lucht een brandend vliegtuig en dacht: valt die daar of valt die op mij?

De Duitsers lieten ook dijken springen. Zo zetten zij de Wieringermeer onder water. De meeste huizen en boerderijen werden verwoest. Veel boeren in de Wieringermeer hadden tarwe op zolder liggen dat droog was gebleven. Schippers haalde alle tarwe op en gooiden het in schuren bij het klooster; zij wierpen de zakken over de kloostermuur. Nonnen die het tarwe vonden dachten dat het uit de hemel was gevallen: een geschenk van god!’

Kende u NSB’ers?
‘De broer van mijn vader was NSB-er. Als Cor, mijn oom, in de buurt was moeten we altijd onze mond houden. In onze klas zat een jongen van wie de ouders bij de NSB waren. Van onze ouders mochten we niets tegen hem zeggen. Dus als hij tegen me praatte, zei ik niets terug. Hij was lucht voor mij, terwijl het een aardige jongen was.’

Erfgoeddrager: Ralph

‘Theresienstadt was een heel bijzonder kamp’

Jules, Rijk, Ralph en Loran van de Weidevogel gaan met de auto naar Amsterdam-Zuid. Ze zien het als een uitje en dollen nog wat op straat als ze uitstappen. Maar zodra ze de drie trappen hebben bestegen naar het bovenhuis waar Lous Steenhuis en haar man wonen, zijn ze stiller. In de gang hangt een poster van ‘de kinderen van kamp Bergen-Belsen’. Mevrouw Steenhuis ontvangt iedereen met limonade en koek en begint eerst met een sprookje dat ze voorleest. Een sprookje over een prinsesje.

Het prinsesje werd geboren in de oorlog maar omdat haar Joodse ouders in het verzet zaten en vroeg moesten onderduiken, groeide ze de eerste jaren op bij haar oom en tante die gemengd gehuwd waren (tante was niet Joods). Toen de Duitsers in 1944 ook gemengde stellen gingen vervolgen, moest het prinsesje ergens anders naar toe. Maar, klein als ze was, werd ze verraden en belandde ze als 3-jarig meisje in de gevangenis op het Spui.

Daar was een lieve mevrouw die zich over haar ontfermde en met haar mee ging toen ze naar Westerbork werd gebracht. In Westerbork waren nog meer Joodse weeskinderen: onbekende kinderen. Gelukkig kreeg ze daar van iemand een popje: Mies. Dat gaf troost als het prinsesje zich alleen voelde. Met het laatste transport vanuit Westerbork vertrokken alle onbekende kinderen naar het kamp Bergen-Belsen. Dit was dan wel geen vernietigings-kamp, maar er was daar niets te eten.

Uiteindelijk werd het prinsesje en alle onbekende kinderen vanuit dat kamp naar modelkamp Theresienstadt gebracht. Totdat daar de Russen arriveerden en vertelden dat ze bevrijd was. Met een vliegtuig vloog het prinsesje terug naar Nederland waar haar moeder op haar wachtte. Haar moeder had op verschillende onderduikadressen de oorlog overleefd. Haar vader was in Auschwitz gestorven. Maar omdat het prinsesje haar moeder nauwelijks had gekend toen ze van haar werd gescheiden, herkende ze in deze vrouw haar moeder niet. Om aan te sterken werd het prinsesje naar Zwitserland gestuurd, waar iedereen haar vertelde hoe bijzonder ze was. Ze voelde zich een echte prinses!

‘Jullie begrijpen vast dat ik dat prinsesje was’, zegt mevrouw Steenhuis als ze klaar is met lezen. ‘En toen ik er achter kwam dat ik geen echte prinses was, was ik in het begin best even teleurgesteld.’

Wat is er met uw vader gebeurd in de oorlog?
‘Mijn vader heeft de oorlog niet overleefd. Hij was verraden op zijn onderduikadres en heeft op weg naar het politiebureau een vluchtpoging ondernomen. Wellicht is hij toen gewond geraakt waardoor hij niets meer waard was voor de Duitsers. Hij kon niet meer werken. Ik heb een kaart van hem, het is zijn laatste teken van leven aan mijn moeder. Als de mensen vanuit Westerbork op transport gingen, wisten ze niet of ze het zouden overleven. Ze gooiden dan kaarten en brieven uit de trein. De inwoners van Westerbork vonden de kaarten en brieven langs het spoor en probeerden te achterhalen aan wie de post was gericht. Het is een wonder dat deze kaart ons heeft bereikt. Er staat geen adres op, want dat zou mijn moeder hebben kunnen verraden. En mijn vader schrijft heel positief over de toekomst. Ik denk dat hij mijn moeder gerust wilde stellen.’


U heeft in kamp Theresienstadt gezeten, hoe was dat?

‘Theresienstadt was een heel bijzonder kamp. De nazi’s gebruikten het om aan te tonen dat hun kampen helemaal niet erg waren en dat er goed voor de Joden werd gezorgd. Als er bijvoorbeeld mensen van het Rode Kruis kwamen, werden er plantenbakken neergezet, gordijntjes opgehangen, kregen de mensen mooie kleren aan en wat te eten en werden er speeltuigen geïnstalleerd. Zo leek het alsof ze het best goed hadden. Zodra het Rode Kruis weg was, moesten ze de oude kleren weer aan en werden de gordijnen weer weggehaald. Zo maakten ze nepnieuws.’

Waarom vertelt u over de oorlog?
‘Ik vind het leuk om met kinderen contact te hebben, ik vind het belangrijk dat kinderen horen over de oorlog en leren wat er is gebeurd. En ik wil laten weten wat pesten en buitensluiten voor gevolgen kan hebben. Buitensluiten om een andere huidskleur of ander gedrag is niet goed. Dat moet je nooit doen!’

Erfgoeddrager: Ralph

‘Alleen onze, verkoolde, knikkers vonden we terug in de puinhoop’

Mevrouw Assink was negen jaar toen de oorlog begon. Zij woonde toen aan de Veerstraat in Wageningen. Aan Luuk, Loïc, Ralph en Bart van de Van den Brinkschool in Wageningen vertelt ze over de nacht op de boot tijdens de eerste evacuatie en de dekens die hen redden tijdens de tweede keer dat ze moesten evacueren.

 Kunt u zich de eerste evacuatie herinneren?
‘Mijn vader werkte voor de gemeente en was verantwoordelijk voor de evacuatie van vijftig mensen bij ons in de buurt. Met deze groep gingen wij op 10 mei 1940 naar de haven, waar we op een rijnaken naar ons evacuatieadres werden gebracht. Met in totaal 450 mensen moesten we naar het ruim van het schip. Langs de wanden had je houten planken waar oude mensen op konden zitten. Maar de rest moest liggen of op de grond zitten. We hebben gelukkig maar één nacht in de boot gezeten. ‘s Nachts was het pikdonker, want er mocht geen licht aan om te voorkomen dat we door Duitse vliegtuigen werden ontdekt, en gebombardeerd.’

U was waarschijnlijk heel blij toen u weer naar huis kon?
‘Na een dag of negen konden we weer terug naar Wageningen. Iemand in de haven vertelde ons dat ons huis was afgebrand. Dat konden we niet geloven. Over de dijk liepen we richting huis, over de Veerstraat. Van de hele rij huizen stonden alleen nog maar geblakerde muren. Toen zijn we naar mijn oom en tante aan de Gerdastraat gegaan, maar die hadden ook zoveel schade, die konden ons er niet bij hebben.Een buurvrouw aan de overkant zei toen dat we bij haar konden komen. M’n ouders kregen er een kamer; wij kinderen sliepen op de grond. Na drie dagen konden we bij een ander gezin terecht. Het enige wat we terug hebben gevonden in de puinhoop, waren onze knikkers. Helemaal verkoold.’

Bent u ergens dankbaar voor?
‘Op 1 oktober 1944 heeft de gemeente het water afgesloten en moesten wij weer evacueren. Ik zal nooit vergeten dat mijn vader zei: “Iedereen, neem een deken mee!” We waren onder andere in Lunteren, Soest en Baarn. Toen de Hongerwinter begon, was er nauwelijks nog eten. Mijn broer zat toen al maanden in Varsen. Daar wilden we ook naar toe. Op 26 januari, heel vroeg in de ochtend, zijn we met een open vrachtauto van Baarn naar Slagharen gereden. Het was erg koud, die dekens hebben ons gered. Dat mijn vader zei die mee te nemen, ben ik nog dankbaar voor.’

 Hoe was de bevrijding voor u?
‘In die tijd was de hele familie verspreid. Mijn broertje en ik zaten bij een heel struise boerin. Ik word nu nog bang als ik aan haar denk. Ik voelde me daar heel erg eenzaam. In april 1945 was de bevrijding, maar we zaten heel ver van het dorp af. Daarom kreeg ik niks mee van de bevrijding, maar ook niet van de oorlog.We konden pas in juni terug naar Wageningen en toen begon voor mij eigenlijk pas de bevrijding. Op het moment dat we als gezin weer samen waren en ik weer gewone dingen, zoals knikkeren, kon doen.’

               

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892