Erfgoeddrager: Pjotr

‘Na de oorlog werd ik uitgescholden voor ‘rotjood”

Vanwege corona gingen Amira, Rex, Rayan, Jildau, Pjotr en Quinty niet op pad in de buurt, maar bleven ze op hun school, de Cleophas in Utrecht. Toch hadden de leerlingen via Zoom een indrukwekkende ontmoeting met stadsgenoot Sallo Levy. Hij is Joods en moest als klein kind zonder zijn ouders naar een onderduikadres. Zijn vader overleefde de oorlog niet, zijn moeder wel.

Hoe was het in het onderduikgezin?
‘Toen ik moest onderduiken, was ik bijna 5 jaar. Ik werd samen met mijn broertje meegenomen achterop de fiets door een onbekende jonge vrouw. We kwamen terecht bij ‘oom’ en ‘tante’ Rozijn in Groenlo. Ik kreeg een nieuwe naam: Wietje Rozijn. Ik besefte niet wat er allemaal gebeurde. In het begin van de onderduiktijd schijn ik heel veel te hebben gehuild, ik miste mijn ouders heel erg. Later ben ik toch wel gewend geraakt aan de situatie. De familie waar ik ondergedoken zat, had een grote tuin en ik vond het heerlijk om in die tuin te spelen. We mochten die tuin niet uit, maar dat was niet erg. Ik rende altijd achter vlinders aan, die ik natuurlijk nooit kon vangen. Mijn onderduikgezin had zelf twee kinderen, een jongen en een meisje. Met dat meisje heb ik veel gespeeld, omdat zij van mijn leeftijd was. Zij is nu 85 en ik heb nog steeds regelmatig contact met haar.

‘De ouders van mijn onderduikgezin waren heel bijzondere mensen, want het is best griezelig om in oorlogstijd Joodse kinderen in huis te nemen. Als er onderduikers bij je werden gevonden, dan kon je worden doodgeschoten of worden meegenomen naar een concentratiekamp. Dus we moesten ontzettend goed oppassen. We moesten ook goed opletten omdat er regelmatig bombardementen waren. Ik was ondergedoken in Groenlo, dat ligt dichtbij de spoorlijn en treinen werden vaak gebombardeerd. Mijn neef die een paar kilometer verder ondergedoken zat, is bij zo’n bombardement omgekomen. Na de oorlog kwam mijn moeder me ophalen, maar ik herkende haar niet meer.’

Wat at u in de oorlog?
‘Waar ik ondergedoken zat, was genoeg te eten. Er waren groenten, vlees en eieren. Maar ik hield helemaal niet van eieren, eigenlijk nog steeds niet. We kregen vaak gekookte eieren. Dat vond ik op de een of andere manier heel griezelig, ik lustte ze helemaal niet. Maar echt honger heb ik niet gehad, honger was in het westen.’

Bent u wel eens in een concentratiekamp geweest na de oorlog?
‘Ja. Dat was natuurlijk niet makkelijk voor mij. Na de oorlog hoorde ik dat mijn vader de oorlog niet had overleefd, hij is gestorven in het concentratiekamp Bergen-Belsen. Ik ben twee keer in Bergen-Belsen geweest, want ik wilde weten waar mijn vader vermoord was. Mensen die in dat kamp overleden, hadden helemaal geen graf. Mijn vader is in januari 1945 overleden tijdens een epidemie, waarbij heel veel mensen tegelijk stierven. Ik vond het wel moeilijk om erheen te gaan, maar ik wilde toch zien waar mijn vader voor het laatst is geweest. Toen we er aankwamen met de auto, was het laatste stuk eigenlijk heel mooi, het was een lange weg langs een rij bomen. En dan kom je plotseling bij het kamp aan. Een kamp waar eigenlijk niets meer van over is.’

Hoe was het na de oorlog voor u?
‘Het was niet makkelijk. Toen ik na de oorlog weer naar huis mocht samen met mijn moeder, werd ik vaak uitgescholden voor ‘rotjood’. Dat is heel naar voor een kind, Ik wist niet wat me overkwam. Als je in deze tijd kijkt, dan worden Joden nog vaak uitgescholden. Joden hebben het altijd gedaan. Het zijn altijd slechte mensen, blijkbaar. Maar Joden zijn net zo goed of net zo slecht als andere mensen. Het zijn gewone mensen. Ze zijn toevallig als Jood geboren. Ze zijn niet anders dan jij of ik.’

Erfgoeddrager: Pjotr

‘Mijn vader werd opgepakt en opeens was ik de baas in huis’

Ras-Amsterdammer Piet van Heusden woont tegenwoordig niet meer in de stad, maar kwam graag naar de Rosa Boekdrukkerschool om geïnterviewd te worden door Anton, Kasper, Pjotr en Zeger. Hij was elf jaar toen de oorlog begon, bijna net zo oud als de leerlingen nu zijn. Piet had zijn persoonsbewijs uit de oorlog meegenomen. Zoiets hadden de jongens nog nooit gezien!

Bent u wel eens opgepakt?
‘Nee, maar ik ben wel geregeld aangehouden. Ik was namelijk vrij groot en zelfstandig. Je moest altijd je persoonsbewijs bij je hebben. Ze dachten soms dat ik joods was en ik zag er ouder uit. Mijn vader is wel opgepakt. Hij kwam maar niet thuis. Dan vermoed je wel wat er aan de hand was. Op een gegeven moment kregen we een briefje door de bus en toen wisten we pas zeker wat er met hem was gebeurd. Achteraf bleek dat hij op straat is opgepakt en naar Duitsland moest om te werken. Hij werkte in een fabriek voor de oorlogsindustrie. Toen mijn vader weg was, was ik opeens de baas in huis. Dat werd van mij verwacht. Ik moest de boel regelen. Mijn grootvader woonde ook bij ons in huis maar hij was ziek dus hij lag altijd in bed. Na de bevrijding zag ik mijn vader pas weer. Hij was al eerder bevrijd door de Russen. Toch kon hij niet meteen terug naar huis komen omdat Amsterdam nog steeds bezet was.’

Luisterde u wel eens naar radio oranje?
‘Nee wij hadden zelf geen radio, maar we werden wel goed op de hoogte gehouden. Mijn moeder heeft wel illegale krantjes van het Parool weggebracht. Dat was bij ons thuis altijd de krant die we lazen. Later heb ik zelfs nog 20 jaar bij het Parool gewerkt. Ik heb nog geprobeerd om zelf een radio te maken. Dat was wel ingewikkeld maar soms kwam er geluid uit. In zulke tijden word je creatief hoor. Ik had ook zelf een telefoonverbinding gemaakt met de buurjongen. En ik heb bij een oude fiets een standaard gemaakt zodat we licht konden krijgen van de dynamo. Dan was ik midden in de kamer aan het fietsen om nog wat licht te krijgen.’

Hoe was de hongerwinter?
‘In de laatste jaren werd het steeds minder wat er te koop was. We kregen distributiebonnen om eten mee te kopen. Uiteindelijk kreeg je nog maar een half brood in de week. Je vertrouwde bijna je eigen familie niet met eten, bang dat iemand van je zou pikken. Eigenlijk kan ik dit natuurlijk niet zeggen, maar ik heb zelf ook wel eens wat gepikt. Dan stonden we in de rij bij de bakker en als je de kans kreeg, kroop je onder de rij langs om wat te pakken. Er waren ook geen kolen meer voor de verwarming. Ik sloopte de boel thuis om hout te hebben voor in de kachel. Aan het eind van de oorlog hadden we alleen nog een voordeur en een deur voor de wc. De rest van de deuren waren in stukjes in de kachel verdwenen. Ik was verantwoordelijk dat er brandstof kwam, in wat voor vorm dan ook. Dat heb ik wel kunnen doen omdat ik al wat groter en zelfstandiger voor mijn leeftijd was, maar eigenlijk was ik nog heel jong. Ik had ook een klein kacheltje gemaakt. Op school was er ook geen verwarming meer. Niemand ging dus meer naar school. Toen de oorlog was afgelopen moest ik de laatste klas weer opnieuw doen.’

Hoe was de bevrijding?
Ja dat was groots. Het leger kwam aangereden over de Hoofdweg. Die stopte hier en daar en er werd uitgedeeld. De soldaten vonden de meisjes ook wel interessant. Als je een beetje bietste, kon je wel chocola van ze krijgen. Ook hadden ze vierkante blikken met biscuit. Die lege blikken bonden we aan elkaar en daar maakten we een vlot van. De eerste week van de bevrijding was eigenlijk het ergst. Van de Duitsers kregen we natuurlijk niks meer, maar het duurde ook even voordat de bevrijders de hele distributie van eten weer op gang hadden. Er kwamen wel voedseldroppings uit de lucht vallen. Dat was vooral meel, waar de bakkers brood van bakten. Dat eerste brood smaakte zo lekker dat het net cake was.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892