Erfgoeddrager: Philip

‘Het leven in Nederlands-Indië was heel anders dan in Nederland’

Anne, Imran, Philip en Leonardo van het Vox college  in Amsterdam-Noord interviewen Annemarie ten Brink, die in Nederlands-Indië werd geboren en nu 92 jaar oud is. Ze is heel aardig en vindt het fijn om over haar verleden te praten en wat zij heeft meegemaakt! Het interview was leuk en best wel wat spannend.

Hoe was het in uw jeugd in Nederlands-Indië?
‘Ik woonde in een huis met bedienden. Mijn dagen bestonden uit school, zwemmen en spelen. Helaas was mijn vader bijna nooit thuis, omdat hij als kapitein bij de marine werkte. Het leven daar heel anders dan in Nederland. In Nederland verbaasde ik me over de vele schooldagen van de kinderen, iets wat voor Nederlands-Indië niet zo normaal was, want daar hadden we veel vrije tijd. De overgang naar een nieuw leven in Nederland was dus niet alleen veranderingen in onze dagelijkse dingen, maar ook in het weer. Het koude weer waren we daar helemaal niet gewend.

Kunt u wat vertellen over het kamp?
‘Met de familie vluchten we voor de Japanners naar de bergen, omdat mijn vader een Nederlandse marine- kapitein was.  Zij vochten tegen de Japanners. Na een tijdje werden wij gevonden door de Japanners en we werden in kampen gezet. Ik kwam in het vrouwenkamp terecht, dat was zwaar maar niet zo erg als het mannenkamp, waar je je dood werkte. De ‘wat minder zware taken’ waren schoonmaken in het kamp. We gooiden we af en toe ook een emmer water op elkaar.  Het irritantste was als de groenten werden bezorgd.  Die werden het buiten het kamp geleverd en dan droogde alles uit.’

Wat herinnert u zich van uw vader?
‘Ik hield veel van mijn vader. Mijn vader was kapitein in de Nederlandse marine , dus toen de oorlog uitbrak moest hij gelijk weer op zijn schip gaan werken. Het schip van mijn vader was niet echt gevaarlijk. Hij liet zijn schip zinken om de tocht van andere schepen moeilijker te maken. Na een ruzie met de admiraal moest hij vertrekken en kwam hij naar Surabaya. Hoe lang mijn vader weg was weet ik niet meer, maar hij was er bijna nooit, omdat hij moest vechten. Ik was het dus wel gewend dat hij niet vaak thuis was. Hij was heel gestressed door de oorlog. Hij werd om alles boos en hij werd heel ongeduldig naar mij. Uiteindelijk is mijn vader in het kamp overleden.’  

Hoe was de reis naar Nederland?  
We moesten wel een maand op een schip zitten en dat klinkt misschien heel lang, maar het voelde niet zo. Omdat de zee altijd anders is; de ene keer is het water heel helder en de andere keer zijn er weer grote golven. Toen wij aankwamen in Nederland werden wij ontvangen door familie van ons. Daar was het heel anders, omdat we de huishoudelijke klusjes zelf moesten doen. Hiervoor deed de huisvrouw/de baboe dat, maar die hadden we nu niet meer. Op school werd ik anders aangekeken, dat was ook moeilijk voor mij, want daardoor ik had veel moeite met het maken van nieuwe vriendinnen.’

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Philip

‘Ik schaam me dat wij het zo goed hadden in de oorlog’

Mevrouw Julie Kat zit met Dauphine, Philip en Ravi van de Dongeschool aan tafel. Ze heeft thee gezet en er staan lekkere gebakjes klaar voor de kinderen. Tijdens het vertellen laat ze voedselbonnen uit de oorlog zien. Op de kaart van Noord-Holland wijst ze tijdens haar verhalen aan hoe ver haar vader moest fietsen om eten te halen; van Amsterdam naar Tuitjenhorn. Ook heeft ze nog de verlovingsfoto’s van haar ouders. Genoeg dus om te zien en te horen.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘Ik zat in de eerste klas van de lagere school. Op een dag liep ik na de lange lunchpauze om twee uur weer naar school en zag ik dat alle ramen beplakt waren met papier, in ruitvorm. Dat was ter bescherming. Als er een bom zou vallen, zou door de klap niet al het glas meteen kapotgaan. Ook zag je gewapende Duitse soldaten op straat marcheren. Dan keek je snel de andere kant op, want daar wilde je niks mee te maken hebben. Op de radio hoorden we dat koningin Wilhelmina naar Engeland was gevlucht. We hebben ook mensen met koffers en rugzakken naar de tramhalte op de Lairessestraat lopen. Dan gingen ze het verderf tegemoet. Eerst naar de Hollandsche Schouwburg, daarna naar Westerbork en andere kampen. Maar dat wisten we toen nog niet. Ook mijn moeder wist het niet, of ze deed alsof. Mijn vader had de Eerste Wereldoorlog meegemaakt en dacht dat er ook nu weleens schaarste kon komen. Hij durfde veel en had er plezier in om de Duitsers te slim af te zijn. Op een fiets – met één gewone en één houten band – ging hij naar Tuitjenhorn om eten te halen. Hongertochten noemde je dat. Ook heeft mijn vader Ruthy en Suzie, de dochters van zijn chef, de Roemeens-Joodse ingenieur Löbel, naar Tuitjenhorn gebracht om daar onder te duiken bij mijn oom en tante. Omdat hun ouders hen te erg misten, heeft mijn vader ze een paar weken later weer opgehaald. Niet veel later zijn ze op een nacht weggehaald door de Duitsers.
Ook mijn moeder bedacht allemaal trucjes om te overleven. Ik had ‘vogeltjes-ouders’, die dachten: wij gaan dit klusje wel even klaren. Toen er een bom in Noord was gevallen, waar mijn vader als scheikundige op het Shell-kantoor werkte, is hij daar naartoe gegaan en heeft hij in de chaos een groot vat met olie verstopt in een kamertje met op de deur een bordje waarop ‘gevaarlijk’ stond. Dat was zijn geheimpje; alleen een paar collega’s wisten ervan. Die olie heeft ons de oorlog door geholpen, want mijn vader gebruikte dat als ruilmiddel. Ruwe olie kon je voor van alles gebruiken; als brandstof of als smeermiddel voor machines, of je maakte er slaolie van.’

Heeft u ook goede herinneringen aan de oorlog?
‘Ik heb een heel dubbel gevoel over de oorlog. Nu weet ik hoeveel ellende er was. Ik schaam me dat wij het toen zo goed hadden. Maar omdat ik toevallig niet Joods ben en een flinke vader had, heb ik een leuke tijd gehad. Thuis was het gezellig. We deden spelletjes, zoals kwartetten, monopoly en zwartepieten. Mijn nichtje en een volwassen nicht logeerden vaak wekenlang bij ons om aan te sterken. Ik kon veel buiten spelen, we deden diefje met verlos en zo. Amsterdam-Zuid was een fijne buurt. Op mijn autoped, een step met dikke banden, zoefde ik de hele stad door. Die banden maakten als je vaart maakte zo’n mooi zingend geluid over straat. Ik vond het verrukkelijk en leerde goed de weg kennen in Amsterdam. Twee keer per week, op dinsdag en vrijdag, ging ik op pad. Dan haalde ik de spullen op die mijn vader had geruild voor olie. Ik ging dwars door het Vondelpark naar de bakker op de Overtoom. Ook haalde ik gaskousjes bij meneer Max in de Jordaan, in een zijstraat van de Westerstraat. En in de Watergraafsmeer haalde ik carbid; dat gebruikten we als brandstof in plaats van gas. Vader was heel technisch. We woonden naast het Joodse ziekenhuis, daar was nog brandstof. Hij maakte gaten in de muur en leidde de bruine gasslangen van het ziekenhuis door ons huis. Daar hingen we dan gaskousjes aan en zo hadden we licht. ‘s Avonds kwamen mensen bij ons thuis om te kunnen lezen. Die slopen buiten dan van portiek naar portiek, want na spertijd mocht je niet meer buiten zijn.’

Was u weleens bang?
‘Elke nacht hoorden we Engelse vliegtuigen over ons huis vliegen. Dat vond ik zo’n eng geluid. Ik kroop dan altijd bij mijn vader en moeder in bed. Maar verder wist ik niet veel van de oorlog. Mijn ouders vertelden me ook niet alles. Wel heb ik het bombardement op de school in de Euterpestraat gehoord, dat is nu het Gerrit van der Veen College. Vader was nog buiten, maar ik was gelukkig al binnen en moeder deed heel lief tegen mij. Ze bleef maar zeggen: “Wat fijn dat jij al thuis bent.” Een keer toen ik door het Vondelpark reed op mijn autoped, ging het luchtalarm af. Dat betekende dat er een bom kon vallen. Ik ben toen uit mezelf naar de schuilkelder in het park gegaan. Dat was wel gek, maar ik deed het gewoon.’

Wat herinnert u zich van de Bevrijding?
‘Dat ik boterhampapier moest halen bij de drogist op de hoek van de Apollolaan. Terwijl ik het wisselgeld kreeg, hoorde ik kinderen buiten roepen: “De Canadezen komen eraan!” Ik rende met hen mee naar de brug richting de Apollolaan, waar de tanks net stilstonden. De Canadese soldaten tilden ons op de tanks en zo reden we de hele stad door. Dat was heel erg spannend! Ik kon er niet af en ze reden maar door. Toen we eindelijk stilstonden, waren we helemaal bij het Paleis op de Dam. Ik heb de hele weg terug naar huis gerend. Gelukkig kende ik de weg goed door al mijn steptochten. Mijn ouders waren heel erg ongerust en toen ik eindelijk thuiskwam, kreeg ik een pak slaag van mijn vader.’

 

 

Erfgoeddrager: Philip

‘Het laatste jaar wisten we niet of hij nog leefde’

Philip en Roef moeten vanaf basisschool Floralaan een stukje met hun begeleider met de auto voordat ze bij de huidige woning van Monne de Miranda aankomen. Monne was zeven jaar toen de oorlog begon en woonde toen met zijn vader en moeder en drie broers en een zus in de Potgieterstraat. Zijn vader werkte bij Philips en was Joods. Philips had een aparte afdeling opgericht, de SOBU-groep genaamd, om Joodse mensen te beschermen. Daar kwam de vader van Monne ook te werken. Zijn moeder en dus ook de kinderen waren niet Joods. Hij herinnert zich nog dat zijn vader een Jodenster moest dragen.

Wat is u het meest bijgebleven van de oorlog?
‘De dingen die spannend of gevaarlijk waren. Zoals toen militaire vliegtuigen van de Engelsen over Eindhoven vlogen en ze werden neergehaald door de Duitsers. De vliegtuigen vielen dan brandend naar beneden en kwamen neer tussen de huizen. Die vlogen vervolgens ook in brand. Dat was erg angstig. Je moest oppassen dat je niet in de buurt kwam. De militaire voertuigen en wapens ontploften en daarom lagen er veel scherven in de buurt. De volgende dag, als de brand voorbij was, gingen we op zoek naar vliegtuigonderdelen en resten van bommen. Deze resten en scherven ruilden we met vriendjes. Na de oorlog heb ik deze verzameling weg moeten doen van mijn ouders.’

Waarom hebt u thuis Joden laten onderduiken?

‘Mijn moeder werd hiervoor gevraagd door de partizanen, mensen die stiekem tegen de Duitsers vochten. Wij namen de Joodse achterburen in huis, de familie de Wit. Dit waren handelaren in postzegels; veel Joden waren handelaren. Ook hebben wij een Joodse man die uit Duitsland was gevlucht in huis gehad. Het grote gevaar was dat andere mensen deze onderduikers zouden verraden. Dit heb ik zien gebeuren. Deze Joodse mensen werden dan afgevoerd. Ook de bewoners zelf, die deze mensen bij hen lieten onderduiken, konden gevangengenomen worden. Dat is bij ons gelukkig niet gebeurd.’

Wat weet u nog van het bombardement?

‘Dat was heel spannend en gevaarlijk, dat wil je niet weten. In het begin van de oorlog werd Eindhoven gebombardeerd door de Engelsen, omdat zij dachten dat in de Philipsfabrieken spullen werden gemaakt voor de Duitsers. Veel later, aan het eind van de oorlog, kwamen de Engelsen via Valkenswaard Eindhoven binnen en bombardeerden ze alle bruggen om te voorkomen dat de Duitsers zouden vluchten. De opmars van de Engelsen ging vlug. Er waren nog Duitsers op het vliegveld van Eindhoven; zij bombardeerden de aankomende Engelsen.’

Hoe was het toen uw vader naar het kamp moest?

‘Mijn vader werkte van 1940 tot 1942 als ingenieur bij Philips. Voor de oorlog was hij militair geweest. Op een dag moesten alle Nederlandse reserveofficieren die naar huis waren gegaan bij het uitbreken van de oorlog, zich melden van de Duitsers. Mijn vader dus ook. Van 1942 tot 1944 was hij krijgsgevangene. Via het Rode kruis ontvingen we brieven; dan wist je hoe het met hem ging. Alleen het laatste jaar hoorden we niets meer en wisten we niet of hij nog leefde. Achteraf hoorden we dat hij helemaal tot in Rusland in een krijgsgevangenkamp is geweest. Aan het einde van de oorlog hebben de Duitsers de krijgsgevangenen vanuit Rusland naar Berlijn gebracht. Daar is mijn vader door de Russen bevrijd.’

Erfgoeddrager: Philip

‘Tijdens de bombardementen ging ik op de wc zitten’

Philip, Caner en Mirte van basisschool Oscar Carré interviewden de 83-jarige mevrouw Jeanne Koehein in haar huis in De Pijp. Tijdens de oorlog woonde ze in dezelfde buurt als nu; toen samen met haar ouders, zusje en twee broertjes.

Weet u nog dat de oorlog begon?
‘Ja, dat weet ik nog heel goed. Ik zie dat nog zo voor me. Want mijn moeder begon ineens te huilen. En dat had ik nog nooit eerder gezien. Ze huilde namelijk nooit. Dus dat maakte heel veel indruk op mij. Wij woonden op de eerste verdieping en mijn ouders zijn gelijk naar de onderburen gelopen. Ze hebben toen overlegd: gaan we bij bombardementen in het trappenhuis zitten of in de schuilkelder? Ik weet nog dat ik heel erg hoopte dat we in de kelder zouden gaan schuilen. Want ik had nog nooit in mijn leven een kelder gezien! Ik was pas vijf jaar en zag de ernst van de oorlog nog niet in.’

Wat deed u tijdens bombardementen?
‘Dan ging ik snel op de wc zitten. En dan heel vaak doortrekken, zodat ik de bombardementen niet kon horen. Mijn broertjes niet hoor, die stonden gewoon voor het raam te kijken. Die vonden dat spannend. Maar ik vond het ongelooflijk eng. Ook liep ik een keertje met m’n vader naar vrienden om wat eten te vragen. We wandelden langs een Duitse kazerne en toen kwamen er ineens vliegtuigen aan. En die gooiden bommen op de kazerne. Mijn vader dook bovenop mij, om me te beschermen. Doodsbang was ik. Lang na de oorlog schrok ik nog steeds op wanneer ik het gebrom van een vliegtuig hoorde. Dan voelde ik diezelfde angst weer.’

Zijn er ooit Duitse soldaten bij u thuis geweest?
‘Bij ons op drie hoog zat een Joodse man ondergedoken. Op een gegeven moment ging bij ons de bel. Mijn ouders deden de deur open en gelijk kwamen er enkele Duitse soldaten het huis binnengestormd. Ze wilden weten waar die Joodse man was. Mijn ouders vertelden dat ze dat niet wisten. De soldaten zijn toen verder naar boven gegaan, maar die man was al op de vlucht. De Duisters zagen hem echter vluchten en schoten op hem. Hij is toen getroffen in zijn been. De soldaten hebben hem vervolgens naar het ziekenhuis gebracht. De hele verdere oorlog heeft hij daar in het ziekenhuis gelegen. En de oorlog dus overleefd! Hij had dus eigenlijk mazzel dat hij in zijn been geschoten was.’

Hoe kwam u de hongerwinter door?
‘Het was heel koud en we hebben echt honger geleden. Mijn vader had geen slechte baan hoor, hij verdiende best goed. Maar eten was gewoon heel erg duur. Voor een brood moest je een klein fortuin betalen. Mijn moeder had gouden kronen, en die heeft ze eruit laten trekken. Die kon ze dan ruilen voor eten. Ook haar trouwring heeft ze moeten verkopen. Er was zelfs zo weinig eten in de stad, dat mijn broertjes tijdens de hongerwinter noodgedwongen in Groningen moesten gaan wonen. Er was anders te weinig eten om alle monden te voeden. Een van mijn broertjes was pas zes jaar oud en die heeft dat heel erg zwaar gevonden. Gelukkig duurde dat maar drie maanden. Daarna werden we bevrijd en konden ze weer naar huis.’

     

Erfgoeddrager: Philip

‘Tijdens de bombardementen ging op de wc zitten en steeds doortrekken’

Philip, Caner en Mirte van basisschool Oscar Carré interviewden de 83-jarige mevrouw Jeanne Koehein in haar huis in De Pijp. Tijdens de oorlog woonde ze in dezelfde buurt als nu; toen samen met haar ouders, zusje en twee broertjes.

Weet u nog dat de oorlog begon?
Ja dat weet ik nog heel goed. Ik zie dat nog zo voor me. Want mijn moeder begon ineens te huilen. En dat had ik nog nooit eerder gezien. Ze huilde namelijk nooit. Dus dat maakte heel veel indruk op mij. Wij woonden op de eerste verdieping en mijn ouders zijn toen gelijk naar de onderburen gelopen. Ze hebben toen overlegd: gaan we bij bombardementen in het trappenhuis zitten of in de schuilkelder? Ik weet nog dat ik heel erg hoopte dat we in de kelder zouden gaan schuilen. Want ik had nog nooit in mijn leven een kelder gezien! Ik was pas vijf jaar en zag de ernst van de oorlog nog niet in.

Wat deed u tijdens bombardementen?
Dan ging ik snel op de wc zitten. En dan heel vaak doortrekken, zodat ik de bombardementen niet kon horen. Mijn broertjes niet hoor, die stonden gewoon voor het raam te kijken. Die vonden dat spannend. Maar ik vond het ongelooflijk eng. Ook liep ik een keertje met m’n vader naar vrienden om wat eten te vragen. We wandelden langs een Duitse kazerne en toen kwamen er ineens vliegtuigen aan. En die gooiden bommen op de kazerne. Mijn vader dook bovenop mij, om me te beschermen. Doodsbang was ik. Lang na de oorlog schrok ik nog steeds op wanneer ik het gebrom van een vliegtuig hoorde. Dan voelde ik diezelfde angst weer.

Zijn er ooit Duitse soldaten bij u thuis geweest?
Bij ons op drie hoog zat een Joodse man ondergedoken. Op een gegeven moment ging bij ons de bel. Mijn ouders deden de deur open en gelijk kwamen er enkele Duitse soldaten het huis binnengestormd. Ze wilden weten waar die Joodse man was. Mijn ouders vertelden dat ze dat niet wisten. De soldaten zijn toen verder naar boven gegaan, maar die man was al op de vlucht. De Duisters zagen hem echter vluchten en schoten op hem. Hij is toen getroffen in zijn been. De soldaten hebben hem vervolgens naar het ziekenhuis gebracht. De hele verdere oorlog heeft hij daar in het ziekenhuis gelegen. En de oorlog dus overleefd! Hij had dus eigenlijk mazzel dat hij in zijn been geschoten was.

Fotografie: Mirjam Schut

Hoe kwam u de Hongerwinter door?
Het was heel koud en we hebben echt honger geleden. Mijn vader had geen slechte baan hoor, hij verdiende best goed. Maar eten was gewoon heel erg duur. Voor een brood moest je een klein fortuin betalen. Mijn moeder had gouden kronen, en die heeft ze eruit laten trekken. Die kon ze dan ruilen voor eten. Ook haar trouwring heeft ze moeten verkopen. Er was zelfs zo weinig eten in de stad, dat mijn broertjes tijdens de Hongerwinter noodgedwongen in Groningen moesten gaan wonen. Er was anders te weinig eten om alle monden te voeden. Een van mijn broertjes was pas zes jaar oud en die heeft dat heel erg zwaar gevonden. Gelukkig duurde dat maar drie maanden. Daarna werden we bevrijd en konden ze weer naar huis.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892