Erfgoeddrager: Onne

‘We speelden met alle kinderen, kleurtjes zag ik niet’

Els Winkelaar werd begin jaren vijftig geboren op Kalimantan, het Indonesische deel van Borneo. Indonesië was sinds enkele jaren onafhankelijk en steeds meer Indische Nederlanders werden gerepatrieerd. Aan tweedeklassers Noah, Eden, Bela, Onno en Geesje van Het 4e Gymnasium in Amsterdam vertelt ze over de twee gedwongen overtochten die ze in haar jeugd maakte en het wennen in een vaderland dat ze niet kende.

Waarom woonde u in Indonesi
ë?
‘Mijn opa was beroepsmilitair bij het KNIL, het koloniale leger van Nederland. Hij ging naar Nederlands-Indië en is snel daarvoor met mijn oma getrouwd, zodat ze mee kon. Mijn moeder is in Nederlands-Indië geboren. Mijn vader heeft eenzelfde achtergrond. Ik had er een heerlijke jeugd. We vierden Sinterklaas, die het behoorlijk warm had in zijn pak, met Kerst versierden we een palmboompje en we speelden met alle kinderen op de kampong. Inlandse kinderen waren dat, maar kleurtjes zag ik niet. Pas in Nederland kreeg ik het gevoel: ik hoor hier niet. Na de Tweede Wereldoorlog waren mensen van Nederlandse afkomst niet meer welkom. Ze hadden vaak de beste banen en die wilde men voor de eigen, Indonesische mensen. Mijn ouders moesten zodoende in 1957 of 1958 – vrij laat – ‘terug’ naar ons vaderland, dat ik niet kende. Al mochten we slechts een hutkoffer met spullen mee, en moest ik dus veel achterlaten, de overtocht was heerlijk. Zes weken lang zaten we op een boot; mijn zusje en ik konden overal spelen. Als kind had je niet door hoe ernstig de situatie was. Dat mijn ouders het geld voor die reis moesten lenen en later terugbetalen. In Nederland vond ik het minder leuk. Van mijn opa leerde ik sneeuwballen gooien en sneeuwpoppen maken, maar ik vond het koud. Ook mijn ouders konden niet wennen aan het kikkerlandje. Mijn vader vond werk in Nieuw-Guinea en we vertrokken weer. Daar was het zoals in Indië, lekker warm en vertrouwd. Toen Nieuw-Guinea een paar jaar later – ik was inmiddels dertien – aan Indonesië werd afgestaan, moesten we weer weg. Weer naar Nederland, nu voorgoed.’

Hoe zijn uw ouders eerder de oorlog doorgekomen?
‘Mijn vader zat in een kamp bij de Birmaspoorweg. Mijn moeder zat in een jappenkamp op Java. Ze moest zelf haar eten regelen. Ze had een tuintje, maar soms trapten de jappen alles kapot en had ze niks meer. Ook kreeg je straf als je niet boog voor ze. Na de oorlog vonden mijn ouders elkaar weer via het Rode Kruis. Mijn ouders en grootouders waren getraumatiseerd. En toen kwam de Bersiapperiode, waarin men streed voor een onafhankelijk Indonesië. Nederland wilde het land niet afstaan: thee, koffie, specerijen en meer brachten veel geld op. Daar werd dus nog een hele strijd om gestreden, met als resultaat dat wij naar Nederland moesten. Hier was er geen ruimte om te praten over wat mijn ouders en grootouders hadden meegemaakt. Men vond dat het nooit zo erg kon zijn geweest als wat de Duitsers hadden gedaan. Ze wilden geen gezeur over een andere oorlog. Door dat gedwongen zwijgen, kregen mijn ouders erg last van de oorlog. Er zijn vanuit de overheid ook nooit excuses gekomen. Mijn opa heeft als gevangen KNIL-militair in de oorlog, en daarna strijdend in de Bersiaptijd, geen salaris gekregen van de Nederlandse regering. Daar wordt door het nageslacht nog steeds om gevraagd; laatst nog tijdens een demonstratie op de Dam.’

Wat mist u van Nederlands-Indië?
‘Het eten en de zon. We gingen van Indische rijsttafel naar Hollandse pot. Stamppot, tuinbonen, spruitjes… Mijn moeder wist niet hoe ze dat moest bereiden, het smaakte nergens naar. Later leerde ik over bloemkool met een sausje, over spekjes bij tuinbonen. Dan leer je het lekker bereiden. Ik mis nog altijd het verse fruit. Bananen smaken heel anders als je ze direct van het land, waar ze in de zon gerijpt zijn, kunt eten. Veel lekkerder. En die zon mis ik dus ook erg. Ik ben altijd een koukleum gebleven. Schaatsen of sleeën met de kinderen vond ik maar niks. Nog steeds niet. Ik heb me na aankomst hier lang niet thuis gevoeld. In het begin noemden ze me poepchinees, omdat ik nog een kleurtje had. Tot ik, doordat er minder zon was, wat witter werd. Later ben ik een keer teruggegaan. Het was als thuiskomen: de geuren, de kleuren. Maar het was niet meer het land van mijn jeugd. Na die rondreis kwam ik terug in Nederland en was het klaar. Ik hoor hier.’

       

Erfgoeddrager: Onne

‘Als het luchtalarm afging, moest je dekking zoeken’

‘Wat een aardige meneer was dat’, zeggen Onne, Timo en Shabaan van de Twiskeschool na afloop van het interview met Jan van de Linden. ‘En het huis was ook heel netjes.’ Alleen, toen Jan van der Linden een beetje emotioneel werd tijdens het gesprek, wisten de kinderen even niet meer wat ze moesten doen… Mevrouw Van der Linden was een beetje stil tijdens het bezoek, maar bracht wel telkens lekkere Fristi, kaasblokjes en tomaatjes.

Kon u gewoon buiten spelen tijdens de oorlog?
‘Jawel hoor, dat was geen probleem. Tenzij er een luchtalarm was natuurlijk, want dat gebeurde ook regelmatig. Als het luchtalarm afging, moest je dekking zoeken want dan konden ze gaan schieten. Nou, bij de Fokkerfabriek aan de Papaverweg stond een hele batterij van afweergeschut. En als ze dan gingen schieten, gingen er allemaal granaten de lucht in en kwamen grote brokken ijzer naar beneden. Daar moest je niet onder staan natuurlijk, dus je moest zorgen dat je binnen was.’

Heeft u erge dingen meegemaakt tijdens de oorlog?
‘Mijn vader heeft twee keer een hongertocht gemaakt om op het platteland eten te halen. De tweede keer moet in het voorjaar zijn geweest en toen is ‘ie helemaal gefietst naar Anna Paulownapolder, bij de Wieringermeer in Noord-Holland. Op de terugweg is hij staande gehouden en moest hij wachten, samen met andere passanten. Even later kwam er een vrachtwagen aan met tien mannen erop, die van de vrachtwagen werden afgedonderd, op een rijtje werden gezet en allemaal werden doodgeschoten. Mijn vader moest dus daar naar kijken. Ik kan me nog steeds het moment van zijn thuiskomst herinneren… Toen hij terugkwam hoorde ik hem het hele verhaal aan mijn moeder vertellen en dat is altijd in mijn hoofd blijven zitten. Mijn moeder was in paniek omdat mijn vader zo bang was. Hij was helemaal de weg kwijt. Ik weet nog dat mijn moeder hem toen naar boven heeft gebracht. Pas veel later heb ik uitgezocht dat het een vergeldingsmaatregel is geweest bij de Zijpersluis voor een mislukte aanslag op een Duitse colonne.’

Waren er ook familieleden in de oorlog gestorven?
‘Mijn oom is overleden. Hij zat samen met zijn broers in de illegale slachterij, het vlees brachten ze ook rond. Slachten als je geen slager was… dat mocht natuurlijk echt niet van de Duitsers. Mijn vader heeft er ook nog een blauwe maandag aan meegedaan, maar die is er gauw mee opgehouden. Hij vond het risico te groot. Maar mijn oom is er iets te lang mee doorgegaan en is verraden. Hij is in kamp Amersfoort terechtgekomen en later in Vught in de gevangenis, waar hij ziek werd en overleed. In onze familie is daar lange tijd niet over gepraat.’

     

Erfgoeddrager: Onne

‘In het Noordzeekanaal gingen we op zoek naar bamboestokken’

Jan Jansen komt uit een groot gezin, met elf kinderen. Aan Kylan, Onne en Jens van de Twiskeschool uit Noord vertelt meneer Jansen hoe hij op jonge leeftijd (hij werd geboren in 1940) de oorlog beleefde in de Noorder IJpolder, waar hij toen woonde. Hij beschrijft hoe ze als kinderen zelf speelgoed maakten en hoe spannend het einde van de oorlog voor hem was.

 

Waar woonde u tijdens de oorlog?
‘Ik ben geboren in Amsterdam-Noord, in de Noorder IJpolder. Vlakbij ons huis stond een woning, De Domeinen, die in het bezit was van het leger. Er woonde een fortwachter die zorg droeg voor de kruithuizen op het legerterrein, waar het kruit werd bewaard. In de oorlog vorderden de Duitsers de woning. Ineens hadden we dus Duitse buren. Het waren leuke jongens die heel lief waren voor ons. Ik zat vaak even bij ze op schoot. In de oorlog was er natuurlijk weinig eten, maar de Duitsers hadden wel flink wat vlees. Mijn moeder braadde het vlees voor hen. Stiekem sneed ze er dan wat voor ons af. En als die Duitsers iets zeiden over de geslonken hoeveelheid vlees, antwoordde ze gewoon dat het door braden was gekrompen. Heel slim van haar! Mijn ouders vertelden me na de oorlog ook dat ze van de Duitsers hun radio moesten wegdoen. Mijn vader had zijn radio daarom stiekem verstopt, in een ketel tussen de poepluiers. Dat was wel spannend want dat moesten ze natuurlijk niet te weten komen.’


Wat voor spelletjes deed u allemaal in de oorlog?

‘We hadden niet zoveel speelgoed dus we moesten zelf wat bedenken om te doen. In het Noordzeekanaal gingen we op zoek naar bamboestokken die we vervolgens in stukken spleten. Bij een winkel in Tuindorp Oostzaan kochten we papier en zo maakten we een vlieger, met een grote slinger eraan. In de Noorder IJpolder was ruimte genoeg en er was altijd wind, dus vliegeren was leuk. We haalden ook wel de spaken uit een oud fietswiel, de band eraf en hup… dan hadden we een hoepel, vaak aan een stokkie, en dan hard rennen met die hoepel. Het waren echte straatspelletjes. In de buurt reden natuurlijk nog vrijwel geen auto’s, alleen jeeps van Duitsers die kruit kwamen halen op het terrein.’


Hoe was de bevrijding?

‘Ik weet nog dat die dag de lucht zwart zag van de vliegtuigen die overvlogen. Heel spannend vond ik dat. In de polder had ik natuurlijk vrij zicht. Die vliegtuigen kwamen voedsel brengen, grote blikken biscuits en cornedbeef uit Amerika. De pakketten vielen allemaal in het weiland. Je mocht ze niet zelf houden; alles wat je vond moest je inleveren zodat het kon worden verdeeld onder de mensen. Ik zoog in die tijd nog op mijn duim. Mijn oma vroeg me daarom altijd als ze op bezoek was: ‘Jantje, wat zit er toch in die duim van je?’ ‘Chocolade’, antwoordde ik dan. Geen idee hoe ik daarbij kwam, want ik had tijdens de oorlog nog nooit chocolade gegeten. Tot ik bij de bevrijding uit een van die pakketten chocolade kreeg…ik wist niet wat ik proefde, zo heerlijk vond ik het!’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892