Erfgoeddrager: Ole

‘In mijn beste Duits zei ik dat mijn persoonsbewijs was kwijtgeraakt tijdens de evacuatie’

Op de maandagochtend van het bezoek regent het heel hard. Naomi, Robin, Ole en Marit van de Van den Brinkschool in Wageningen zijn blij dat ze lekker droog bij meneer Cor Zeldenrust zitten. Er is nog een mevrouw op bezoek, mevrouw Diederiksen. Zij luistert graag naar zijn verhalen over de oorlog en vindt het ook heel leuk dat de kinderen er zijn.

Wat was uw eerste gevoel toen de oorlog begon?
‘Het was spannend! Ik was dertien jaar en dan hou je wel van avontuur. Ik dacht dus niet meteen aan de gevaren, meer aan het avontuur. Maar ik heb ook wel eens in mijn bed liggen trillen van angst, hoor, als ik dichtbij de bombardementen hoorde. Je kan wel doen alsof je een hele flinke jongen bent…’

Maar vanbinnen ben je dan echt doodsbang
‘Ja, precies. Toen die V1 raket in 1943 het Rode dorp in was gevlogen, bijvoorbeeld. Daar was ik toevallig heel dichtbij. Door die explosie kwamen bij ons de ruiten zo naar binnen knallen. Gelukkig hadden we daar verduisteringspapier opzitten om de scherven tegen te houden, anders had er wel bloed gevloeid.’

Wat mocht u niet meer doen toen het oorlog was?
‘In het begin kon je gewoon alles doen. Maar op een gegeven moment mochten bepaalde dingen niet meer. Je mocht niet in de krant schrijven wat je zelf wilde. Je mocht niet schrijven wat de waarheid was als je iets had meegemaakt. Je mocht alleen maar goeie dingen over de Duitsers vertellen. Alles werd gecontroleerd. Je wist niet wat je ervan geloven kon. Uiteindelijk moesten we ook onze radio inleveren. Af en toe dwarrelden er krantjes naar beneden. Die werden uit Engelse vliegtuigen gegooid, en daar stond in wat er werkelijk gebeurde. Ik had voor mezelf altijd het idee dat ik maar beter gewoon beleefd kon doen tegen de Duitsers, want ze waren altijd sterker. Ik leerde zo goed mogelijk Duits, je vangt namelijk meer vliegen met stroop dan met azijn. Dat Duits kwam me goed van pas toen ik vijftien was en kon worden opgeroepen om te werken voor de Duitsers. Ik heb toen mijn persoonsbewijs verstopt en in mijn beste Duits vertelde ik de soldaten dat ik geen bewijs had vanwege de evacuatie. Ik zag er gelukkig jong uit voor mijn leeftijd, net als nu. Dus ze wisten niet dat ik al vijftien was. Ik zeg altijd maar: wat je denkt kunnen ze niet zien, maar wat je zegt kunnen ze wel horen.’

Wat herinnert u zich nog van de evacuaties?
‘Van de eerste evacuatie herinner ik me vooral de terugkomst in Wageningen na een week in Moerkapelle en hoe ik schrok dat de hele binnenstad verwoest was, ook mijn school. Bij de tweede evacuatie leerde ik een heel lief meisje kennen op een boerderij tussen Ede en Veenendaal waar we verbleven. Na de bevrijding ging ik in militaire dienst en werd ik gelegerd in de kazerne in Ede. Ik wist nog waar ze woonde en wanneer haar verjaardag was. Dat noemt men selectief geheugen. Op haar verjaardag ben ik langsgegaan om haar te feliciteren. Toen ik in Indië was, heeft ze me geschreven dat ze op me zou wachten en zo is zij later mijn vrouw geworden. Ja, het leven is een aaneenschakeling van toevalligheden, en dat is soms heel mooi.’

Heeft u nog een wijze les voor ons?
‘Altijd rustig blijven. Je niet opwinden, want de meeste dingen zijn het niet waard om je over op te winden. Het gaat toch allemaal weer voorbij. Vriendelijk blijven tegen de mensen is ook heel belangrijk. Een mens wordt gemakkelijker beoordeeld dan begrepen.’

          

Erfgoeddrager: Ole

‘Je mocht niemand iets vertellen’

Meneer de Vos was 9 jaar toen de oorlog begon. Tijdens de oorlog woonde hij in de Patrimoniumbuurt, achter het station bij de Kloppersingel. De laatste oorlogsjaren ging hij naar school op het ECL aan de Leidsevaart.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Op 10 mei vlogen de Duitse vliegtuigen over. Het was een luchtgevecht en ik besefte meteen dat het oorlog was. Op mijn verjaardag, ik werd 10 jaar, kreeg ik een nieuwe fiets. Maar iedereen moest zijn fiets inleveren, dus verstopte mijn vader de fiets in de kruipruimte onder de vloer van de huiskamer. Ik heb er dus nooit mee kunnen fietsen. In die kruipruimte verborg mijn vader ook de radio. Stiekem luisterden we naar Radio Oranje.’

Was u bang?
‘Het was een angstige tijd. Je moest het huis verduisteren. Iedere avond zetten we een hor met zwarte doeken voor de ramen. Dat was ook voor je eigen veiligheid, want als de Duitsers toch licht zagen konden ze op je ramen schieten. Als je naar bed ging legde je kleren netjes klaar naast je bed, zodat je snel kon aankleden en wegrennen. Zo ging je slapen, iedere dag.

Bij ons in de straat op nummer 50 woonde een ouder echtpaar, zij waren Joods. Zij moesten zich melden voor de werkkampen. Ik heb gezien dat ze met hun spullen klaarstonden voor het huis en dat ze werden opgehaald. Daarna woonde in hun huis een NSB’er met zijn kinderen. Daar praatte je niet mee. Die kinderen zaten op een Duitse school op het Bolwerk. Met steentjes gooiden we een keer de ruiten in. Snel renden we weg, maar mijn broertje werd gepakt en kwam in de gevangenis. Mijn moeder is naar de politie gegaan en heeft mijn broer vrij gekregen.

Op het Kleverpark woonde een drukker die in het achterkamertje een stencilmachine had. Twee keer in de week haalde ik er verboden krantjes “Het laatste Nieuws”. Het waren pakketjes van 20 stuks. Ik stopte ze onder mijn jas en bracht ze rond bij bepaalde adressen. De dochter van de drukker bracht zelf ook krantjes onder het matrasje van haar poppenwagen. Zo hadden de Duitsers niet door dat kinderen ook meehielpen met het ondergrondse werk.’

Wat moest u doen als u gepakt werd?
Dan moest ik zeggen dat ik de krantjes net op straat had gevonden. Ik mocht absoluut niet zeggen waar ik ze vandaan had. Ze zeiden tegen me: ‘Als dat gebeurt, dan schieten ze je vader dood.’ Je mocht niemand iets vertellen. Wat er thuis gebeurde vertelde je niet. Ook niet aan mensen die je vertrouwde, want daarbij kon het ook misgaan.

Ik liep altijd van school naar huis, over de Dreef en het Houtplein. Op een dag waren op de Dreef mensen doodgeschoten, daar waar nu het monument is. Wie toevallig voorbijliep, was verplicht om ernaar te kijken. Verschrikkelijk. Ik kwam net uit school, gelukkig was ik wat later, maar die mensen lagen er nog. Ik ben snel doorgelopen.

De hele oorlog heb je het gevoel van angst. Zo was het. Daarnaast heb je door de honger doorlopend maagpijn. Uren stonden we in de rij bij de groenteveiling, in de hoop iets te krijgen. Met de bevrijding waren er vliegtuigen met voedseldroppings, we kregen heerlijk wit brood. Van de Canadezen kregen we blikken scheepsbeschuit. Het waren van die grote vierkante blikken. Van al die leeggegeten blikken maakten we een vlot, en daarmee voeren we over de Kloppersingel. Zo heb ik de bevrijding gevierd.’

 

      

Erfgoeddrager: Ole

‘Mendes Coutinho en de schuilsynagoge’

Wij interviewden Ruud Schimmel over Mendes Coutinho en de bijzondere geschiedenis van zijn huis. Meneer Schimmel weet veel over Amsterdam en zijn buurt.

Wie woonden er in dit huis tijdens de Oorlog?
“Er kwamen steeds andere mensen in het huis. Er werden mensen afgevoerd en dan kwamen weer andere mensen inwonen. Er zijn hier allemaal nare dingen gebeurd.

Mendes Coutinho heeft hier gewoond en is toen getrouwd met een Christelijke vrouw. En als je getrouwd was met een Christelijke vrouw, dan werd je niet weggevoerd. Er was een ambtenaar in de gemeente, Cees Teutscher, die was heel goed in dat soort dingen en die probeerde zoveel mogelijk Joodse mannen te laten trouwen met Christelijke vrouwen. Hij heeft toen Elisabeth Sarphati gekoppeld aan Salomon Mendes Coutinho.
Coutinho is op een gegeven moment opgepakt en afgevoerd naar Westerbork. Teutscher is daar toen naar toe gegaan met Elisabeth om te zeggen dat ze getrouwd waren en zo hebben ze hem er weer uit gehaald.

Coutinho verhuisde naar de tweede verdieping, om van de straat af te zijn en in het najaar 1943 heeft hij zijn huis ter beschikking gesteld voor een schuilsynagoge. Er was een schuilsynagoge ergens anders in Amsterdam, maar dat was te onveilig en toen zijn ze hierboven begonnen. In de woning van Mendes Coutinho.
Boven Coutinho heeft Anton Witsel gewoond, die was niet Joods. Witsel was een tekenaar. Dit zijn tekeningen die achtergebleven zijn. Dit gebeurde op de tweede verdieping. Het is een godsdienstbijeenkomst. En dan gaan ze zingen.”

Viel het niet erg op wanneer al die joodse mensen hier kwamen?
“Het gekke is dat in beide huizen hiernaast op bepaalde momenten NSB’ers hebben gewoond. Ik weet dat Witsel heeft verteld dat het hen verbaasde dat er nooit iets is gebeurd, dat ze nooit zijn verraden. Als je op de tekeningen kijkt zie je toch een aantal mensen. Ze moeten het gezang gehoord hebben. Het is hier heel gehorig. Nou moet je je wel voorstellen dat ze als heel gewone mannen binnenkwamen. Maar als iedere zaterdag iets van 10 man bij de buren naar boven gaan, dat valt toch wel een keertje op, lijkt me. Ik denk wel dat ze een beetje beschermd werden.”

Wat gebeurde er nog meer in dit huis?
“In de oorlogsjaren gingen ook mensen die ondergedoken zaten dood. Elisabeth waste dan de lichamen. Onder die kast is een luik en daar is een kruipruimte. Daar werden de lijken verborgen en op een bepaald moment werden ze in een kinderwagen vervoerd naar het Jodenmanussie – de Joodse begraafplaats Zeeburg. Daar werden ze alsnog begraven.

Onder de keuken is een diepere ruimte, daar was een mikwe, een ritueel bad.

Een keer tegen het eind van de oorlog, hadden ze weer een dienst. Er werd op de deur gebonsd: “Aufmachen!”. Elisabeth is naar beneden gegaan, heel langzaam, heel rustig en vroeg: “Wat komt u doen, heren?”. Stond er zo’n SS’er voor de deur: “We zoeken de schuilsynagoge”. Ze deed heel verbaasd en zei: “Dan moet u niet hier zijn, dit is Nieuwe Keizersgracht 33. U moet bij Keizersgracht 33 zijn, bij Centraal Station”. Toen zijn ze weer weggegaan. En ze zijn nooit meer teruggekomen.
Ze hebben de diensten gehouden tot na de oorlog.”

foto’s: Marieke Baljé

 

 

Erfgoeddrager: Ole

‘Als ik terugdenk aan de oorlog, dan denk ik aan rolschaatsen.’

Hak Zorn is nog maar drie jaar als de oorlog begint. Ze heeft de oorlog daardoor anders meegemaakt dan haar familieleden. In tegenstelling tot haar oudere zus Jannie, is Hak nooit bang geweest. Ze is te klein om bewust te zijn van de oorlog en had er daardoor ook geen ongemak van. Haar vader is te oud en haar broer te jong voor dienstplicht, zodat ze hen niet hoeft te missen. ‘Als ik terugdenk aan de oorlog, dan denk ik aan rolschaatsen’.

Hoe heeft u de oorlog ervaren?
Blij, vrolijk, niks aan de hand. Als ik naar bijles liep en het luchtalarm ging af, ging ik in een greppel liggen totdat het voorbij was en dan liep ik weer door. Ik was ook te jong, er werd mij niks verteld door mijn ouders. Na de evacuatie woonden wij op de Laan van Meerdervoort. Op een nacht was mijn vader weg, op hongerstocht om eten te halen en ik sliep bij mijn moeder in bed. ’s Nachts werd ik wakker en ik moest heel nodig plassen. Ik liep de kamer uit en naast de ingang stond een man doodstil met hele grote blauwe ogen. Ik schrok me rot en ben keihard teruggerend naar mijn moeder. ‘Mama, mama er staat een man in huis!’ Maar hij was ondergedoken en niemand mocht weten dat hij daar was. Daarom heeft mijn moeder de hele oorlog ontkend dat die man daar stond. Ze zei dat ik het gedroomd had, want ze was als de dood dat ik als klein kind het per ongeluk zou doorvertellen en dat de Duitsers erachter zouden komen.

Denkt u nog vaak terug aan wat er in de Tweede Wereldoorlog gebeurde?
Ik denk er nog regelmatig aan terug. Als ik een lucifer gebruik dan laat ik hem liggen want dan kan ik er nog een kaarsje mee aansteken. Mijn moeder brandde vaak bijna haar vingers aan het laatste restje lucifer. Want we waren heel zuinig, niks mocht zomaar weggegooid worden. Er was toen niks, dus moest je leren om met niks toch in leven te blijven. Je bent veel inventiever, je maakt van niets iets. Zo deed mijn moeder ook een beetje zaagsel bij de meel, om het een beetje body te geven. Op zo’n manier denk ik terug aan de oorlog. Ik vind het nog steeds heel zonde als mensen eten weggooien, dan denk ik, daar kan ik nog een prakje van maken!

Wat voelde u tijdens de bevrijding?
Heerlijk! Zonneschijn en wittebrood en boter. Op de Laan van Meerdervoort ging iedereen naar buiten om hun verduisteringsgordijnen te verbranden. Op dat moment kwamen er Duitsers aan. Ze waren zo gefrustreerd dat ze verloren hadden, dat ze als een gek in het rond begonnen te schieten. Op 5 mei was de bevrijding, maar toch vielen er die dag nog doden.
De Duitse taal hadden we een hekel aan, we haatten alles wat Duits was. De haat was zo groot, dat als ze in de zee gingen zwemmen en eentje verdronk door de sterke stroming die zij niet verwachtten, dan waren we blij. ‘Yes, weer een Duitser minder’. Zo zeiden we dat.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892