Erfgoeddrager: Nihad

‘Na dat bombardement stonk ik erg naar bier’

Fieny van der Wijst komt vanuit Woensel voor het interview naar basisschool Atalanta. Ze was vijf jaar toen de oorlog begon en woonde toen met haar ouders, zes broertjes en vijf zusjes (zij was nummer negen) in Helmond. Fieny zag de tanks binnenkomen toen ze met een vriendinnetje op de stoep aan het spelen was. Aan Amine, Asya, Kamal, Nihad en Rebecca vertelt ze haar verhalen uit die tijd.

Wat herinnert u zich nog van de Duitse soldaten?
‘Het was heel angstig als ze ‘s avonds met van die harde passen door de straten marcheerden. Dat geluid van hun laarzen op de stoep. Maar niet alle Duitsers waren slecht. Er waren ook veel jongens die moesten vechten. Ze hadden geen keus. Ik kreeg een keer een appel van een soldaat. Ik nam het aan en rende naar mijn moeder. “Kijk!” riep ik, “dat heb ik van een Duitse soldaat gekregen!” Mijn moeder antwoordde: “Heb je wel dankjewel gezegd?”

Wat deden jullie als het luchtalarm afging?
‘In het begin van de oorlog gingen we dan in de kelder onder de trap zitten. Dat was eigenlijk een aardappelkelder – omdat wij een landje hadden hadden we die gelukkig – waar wij dan boven op de aardappels zaten. De mannen zaten buiten in het loopgraafje dat mijn vader aan het begin van de oorlog had gegraven. Later in de oorlog, toen er meer bombardementen waren, mochten we tegenover ons bij slagerij Hagelaar in de kelder schuilen. Dat was een hele grote kelder waar de vrouwen en kinderen uit de straat mochten overnachten.’

Wat was het engste dat u heeft meegemaakt?
‘Dwars door Helmond loopt het kanaal. Aan de ene kant trokken de geallieerden al op en aan de andere kant zaten de Duitsers. Over dat kanaal lag een ophaalbrug en een voetbrug met trappen. Die brug hebben ze opgeblazen. Ik was toen net op weg naar mijn vriendinnetje, die aan de overkant van het kanaal woonde. Plotseling ging het luchtalarm af. Snel werd ik bij een café naar binnen getrokken. Schuilend in de bierkelder werden boven ons de bruggen opgeblazen. Ik had zo op die brug kunnen staan op het moment dat die ontplofte! Het gaf in de kelder een luchtdruk van heb ik jou daar. Er sprong een dop van een van de biervaten en de hele kelder liep onder het bier. Thuis vroeg mijn moeder: “Waar kom jij vandaan?” Ik stonk helemaal naar bier.’

Kende u mensen die bij de NSB zaten?
‘Mijn buurman, meneer Kohl, was een NSB’er. Daarom waren we altijd heel voorzichtig. Hij was veel weg en zijn vrouw zat dan alleen thuis. Op een dag kwam er een brandgranaat door haar slaapkamerraam en brak er brand uit. Toen hebben we haar wel geholpen. Ook als er luchtalarm was, want dan was ze zo bang helemaal alleen in huis. Mijn moeder zei: “Zij kan er ook niets aan doen, dus laat haar maar bij ons zitten”. Ik weet het nog goed hoe ze met een helm op bij ons onder de tafel zat. Later, bij de bevrijding, werden NSB’ers allemaal opgehaald. Toen zag je hoeveel mensen er eigenlijk bij de NSB zaten. Dat kwam ook omdat ze vaak geen eten hadden en door hun lidmaatschap extra eten kregen. Dat noemde je een brood-NSB’er. Na de oorlog werden ze uitgejouwd. Wij mochten dat niet doen van mijn moeder.’

Kende u ook geallieerden?
‘Na de oorlog kwamen er Engelse soldaten bij ons in huis wonen. Mijn ouders hadden een kamer voor hen vrijgemaakt Een van die soldaten was Stanley James Mabey, hij werkte bij de medische troepen. Hij moest ervoor zorgen dat gewonde en gesneuvelde mensen bij het front werden afgevoerd naar een veilige plek. Per trein gingen de gewonden naar het ziekenhuis in Helmond. Stanley verzorgde deze mensen en voorzag hen van eten en drinken. Hij deed dan stiekem extra blikjes vis en kaas in zijn jas. Als hij ‘s avonds bij ons thuiskwam, deed hij zijn jack open en dan gooide hij dat eten op tafel. Mijn moeder huilde dan, want er was bijna niets te eten. Blikjes zalm, mariakoekjes, wit brood hadden we dankzij Stanley. Later moest hij weer naar het front om te vechten, onder andere in de Ardennen. Na de oorlog is hij met zijn broer bij ons op vakantie geweest. Hij wilde nooit als veteraan naar Nederland komen, dat kon hij niet aan. Hij wilde nooit meer over de oorlog praten.’

Erfgoeddrager: Nihad

‘Mijn tante is gered door helden’

Rafi, Luan, Nihad en Livanur ontmoeten Marja Ruijterman op hun school OBS Rosa Boekdrukker. Er ontstaat enigszins verwarring omdat Marja niet over haar eigen ervaring in de oorlog komt vertellen maar het verhaal van haar moeder zal delen. De moeder van Marja was 12 jaar oud toen de oorlog begon, net wat ouder dan de leerlingen nu zijn.

Was uw moeder bang tijdens de oorlog?
‘Zij vond het heel eng, vooral omdat ze half joods was. Eén keer is ze opgepakt met andere kinderen op de Kinkerstraat. Tussen de tramrails zaten houten blokjes die men gebruikte om de kachel te stoken. Er was toen namelijk nog geen verwarming zoals we die nu hebben. Terwijl ze bezig waren, werden ze door twee Duitsers aangehouden. Een van de Duitsers ging achter de andere kinderen aan en de andere kwam achter mijn moeder aan. Toen ze alleen waren zei hij dat ze gauw weg moest rennen. Hij had zelf ook kinderen. Door deze ervaring zei mijn moeder later dat niet alle Duitsers slecht waren en er ook goede Duitsers waren. Zij wilden helemaal niet dat er oorlog was, maar ze moesten wel meedoen.’

Wat at uw moeder tijdens de Hongerwinter?
‘Mijn moeder had allemaal wonden op haar lichaam door het tekort aan eten. Dan krijg je hongeroedeem, zo heette dat. Ze aten bijvoorbeeld tulpenbollen, omdat ze niets anders hadden. Op een gegeven moment hadden ze weer een keer vlees nadat ze dat al jaren niet hadden gehad. Het was een flink stuk en het rook heerlijk! Één van de mensen die erbij was, was gaan miauwen en toen wist mijn moeder dat het de kat was. Toen kon ze het niet meer eten. Als er niets meer is, dan moet je wel. Maar toch heeft mijn moeder het niet gegeten. Na de oorlog kreeg ze allemaal repen chocola. Moet je je voorstellen dat je 5 jaar niet hebt gesnoept en amper hebt gegeten en dan krijg je een reep chocola. Mijn moeder had hem zo op maar mijn tante heeft er heel lang over gedaan. Zij wilde er zo lang mogelijk van genieten. Mijn moeder wilde nog een stukje van mijn tante maar die zei: ‘Nee! Jij hebt ‘m al op!’’

Heeft de familie van uw moeder de oorlog overleefd?
‘Tijdens de oorlog was mijn moeder vooral met haar zusje en haar moeder. Ook gingen ze wel steeds naar hun vader toe die met zijn nieuwe vrouw en kindjes woonde. Op een dag kwam mijn tante – ze was toen 11 jaar – daar en zag ze dat de ramen waren ingegooid. Toen hoorde ze van de buren dat hun vader met zijn nieuwe gezin naar de Hollandsche Schouwburg was gebracht. Mijn tante is daarheen gerend en zag dat daar een vrachtwagen met mensen werd uitgeladen. Ze hoopte zo haar vader met zijn vrouw en kindjes nog te zien maar toen werd ze door een Duitser weggetrapt en is ze hard gaan rennen. Ze heeft ze dus nooit meer gezien. Voordat ze werden opgehaald, hebben ze hun jongste kindje in paniek aan de buren gegeven. De buren durfden niet een joods kind in huis te nemen dus zij gaven haar aan de Duitsers. Zo kwam ze terecht bij de crèche tegenover de Hollandsche Schouwburg, waar allemaal joodse kinderen zaten. Zij is daar gered door helden. Na de oorlog zat mijn moeder met haar zus en hun moeder aan de keukentafel toen ze opeens hun namen op de radio hoorden. ‘Willen Margreet en Annie Dresden zich melden want hun zusje is gered.’ Dit was het halfzusje van mijn moeder en ze leefde nog!’

Heeft u moeder ooit Hitler gezien?
‘Nee, maar als Hitler op de televisie was, rende mijn vader erheen om ‘m uit te zetten. Mijn moeder kon daar niet tegen. Of als er iets over Hitler in de krant stond, moest mijn vader de artikelen eruit knippen zodat ze het niet hoefde te lezen. Ze noemde zijn naam ook niet. Na de oorlog hebben we samen naar een programma gekeken, een documentaire over de oorlog. Het waren hele nare beelden om te zien, maar ze wilde het kijken omdat ze het wilde verwerken. Toen hebben we hand in hand zitten kijken. Maar het werd alleen maar erger omdat ze het allemaal voor zich zag, dus dat hielp niet echt.’

   

Erfgoeddrager: Nihad

‘Ik heb mijn hele leven een familie gemist’

Als Bilal, Felix en Nihad van de Admiraal de Ruyterschool aankomen bij het huis van Yvonne van der Zwaard worden ze al opgewacht door haar man. Mevrouw van der Zwaard heeft veel nare dingen meegemaakt tijdens de oorlog, maar ze kan er goed over vertellen. De leerlingen luisteren aandachtig naar haar verhaal onder het genot van stroopwafels en een glaasje bananensap.

Hoe was het voor u om een Duitse moeder te hebben en een joodse vader?
‘Het was heel lastig. Mijn moeder werd na de oorlog met de nek aangekeken, want ze had natuurlijk een Duits accent. Dat was niet makkelijk. Ik werd altijd gepest. De ene keer werd ik uitgescholden voor ‘vuile jood’ of ‘brillenjood’. Een moeder kwam zelfs eens naar ons toe op het schoolplein en zei dat ze ons waren vergeten te vergassen. Ik snapte helemaal niet waar die vrouw het over had, want ik was te jong om het allemaal te begrijpen. Toen ik het thuis aan mijn moeder vertelde, werd ze furieus. Ze is naar school toe gegaan en dat is nog een hele rel geweest. Na de oorlog was mijn moeder zo bang voor die joodse identiteit dat ik naar de zondagsschool werd gestuurd. Dat was op de Admiraal de Ruyterschool. Ik kan me de ingang nog herinneren met een ijzeren hek. Daar kreeg ik elke zondag Bijbelse les.’

Wat is er met uw vader gebeurd tijdens de oorlog?
Mijn vader hoefde niet onder te duiken omdat mijn ouders gemengd gehuwd waren. Wel kwamen er joodse vrienden van hem bij ons onderduiken. Mijn vader had het plafond in de meterkast verlaagd zodat daar een loze ruimte ontstond. Als er dan werd aangebeld, gingen de onderduikers snel die ruimte in. Onze Duitse buurman heeft verraden dat mijn vader onderduikers in huis had. Mijn vader werd eerst vastgehouden in de gevangenis op de Weteringschans. Daarna moest hij aan de weg werken op Schiphol. Dat was heel zwaar werk, vooral als je dat niet gewend bent. Omdat hij een keer pauze nam, werden die bewakers zo kwaad dat hij naar Westerbork is gestuurd. Van Westerbork is hij met de trein naar Auschwitz gestuurd. Mijn vader heeft nog allerlei briefjes uit de trein gegooid die ik nog steeds heb. Ongeveer tien jaar geleden zijn wij er pas achter gekomen dat mijn vader vanuit Auschwitz naar een werkkamp was getransporteerd. Toen de Russen in februari 1945 Berlijn kwamen bevrijden, zijn al die gevangenen op een dodenmars gestuurd. Ze moesten 200 kilometer lopen op blote voeten. Dat heeft mijn vader kennelijk niet overleefd. Ik vond het zo’n treurig verhaal dat wij nooit hebben geweten wat er met hem was gebeurd en dat hij dan zo is overleden uiteindelijk. Wij zijn dat dus pas 60 jaar later te weten gekomen.’

Hoe is het jullie na de oorlog vergaan?
Na de oorlog wisten we eerst niet wat er was gebeurd met mijn vader. Mijn moeder is overal gaan vragen. Omdat er geen overlijdensbewijs was dat mijn vader ergens was overleden, kreeg mijn moeder ook geen uitkering van de Nederlandse regering. Alle familieleden van mijn vader bleken ook overleden te zijn. Ik heb mijn hele leven een familie gemist. Ik had alleen mijn moeder en mijn zus. Na de oorlog werden wij gesteund door een Amerikaanse familie via een stichting. Alle joodse en half joodse kinderen kregen Amerikaanse pleegouders die elke maand geld stuurden. Ze stuurden ons ook pakketten met eten en kleding wat we helemaal niet kenden. Ik had hele mooie Amerikaanse kleding, dat had geen kind in die tijd. Wij moesten elke maand een brief naar die familie sturen. Hun steun heeft ons er doorheen gesleept. Onze Duitse buurman, die mijn vader had verraden, zat na de oorlog gevangen. Toen hij weer vrij kwam, moest ik altijd met een grote boog om zijn woning heen lopen van mijn moeder. Wij hebben jarenlang nog naast die man gewoond. Dat was heel erg. Hij had mijn vader verraden voor geld. Hij had daar 7,50 gulden voor gekregen. En dat terwijl mijn ouders voor de oorlog bevriend waren met de buurman.’

 

Erfgoeddrager: Nihad

‘De Bevrijding was één groot feest, maar voelde dubbel’

Gerda Delemarre-van Nimwegen (90) is 14 jaar als de oorlog uitbreekt. Ze woonde toen aan de Wiltzanghlaan 2-II. Nu woont ze in het benedenhuis ernaast op nummer 4. Senol, Remus en Selver van de Multatulischool gingen op de ene dag langs, Florence, Nihad en Shoekova werden door Gerda Delemarre en haar zoon op de andere dag bij haar thuis ontvangen.

Hoe merkte u dat de oorlog begon, wat veranderde er?
‘Wij waren door de kranten al goed op de hoogte van de spanningen in de verschillende landen en één van mijn broers werkte voor de oorlog al – gedwongen door de regering – in Duitsland bij een slagerijfabriek in Braunschweig, dus die maakte het daar al mee. Een andere broer zat in het Nederlandse leger. Toen de oorlog in Nederland uitbrak veranderde alles heel plotseling. De broer in Duitsland bleef daar, de broer in het leger moest vijf dagen hard tegen de Duitsers vechten6, de broer  die op een internaat zat (Frans) kwam thuis omdat de school door de Duitsers werd ingenomen en mijn jongere broer was gewoon thuis. Vader werd in 1941 thuis opgehaald, hij handelde in illegaal geslacht (zwart) vlees, dat mocht natuurlijk niet. Hij schijnt ook post of papieren voor of van Joodse collega’s uit de slagerij in zijn bezit te hebben gehad. Helemaal precies weet ik het niet. Op 8 februari 1943 kregen we officieel bericht dat vader in Kamp Vught bij Den Bosch was omgekomen, maar we wisten het al veel eerder. Dat ging via via.’

Kwam de oorlog wel eens heel dichtbij?
‘De stad hield achter het huis op, daar stonden tijdens de oorlog ook zoeklichten en mitrailleurs opgesteld om de Engelse vliegtuigen uit de lucht te kunnen schieten. Je kon helemaal naar Haarlem kijken. Er werd ook wel eens een vliegtuig naar beneden geschoten. Aan de overkant van de straat heeft toen een Engelse piloot verstopt gezeten die was neergestort in de buurt van Sloterdijk. Dat was best eng, maar ik ben nooit bang geweest voor de Duitsers die hier vijf jaar hebben rondgelopen. Die deden ook maar hun werk. Meer was je bang omdat je niet wist waar je broers waren en hoe het met ze ging en of ze wel veilig waren. Ook moest ik een keer in mijn eentje naar Amsterdam-Zuid fietsen en daar kwam ik ziek van terug omdat ik niks anders zag dan Duitsers die op de bel drukten en dan weer hele gezinnen op vrachtwagens gooiden. En dat is dan zo erg, dat je niet weet waar ze met je naartoe gaan.’

Bent u ondergedoken geweest?
‘Twee van mijn broers wel. In Opdam, in de buurt van Alkmaar, bij kennissen. Op een dag is Frans uit zijn schuilplaats gekomen en is toen door een Duitse en een Hollandse SS’er opgepakt. We wisten niet wat er met hem was gebeurd en waar hij was, totdat we via via een briefje kregen, dat hij ook in Duitsland was. Hij was in een kamp terecht gekomen, daarna is hij op dodenmars overleden en dus nooit thuisgekomen. Hij stierf op 23 april 1945 in Cham.’

Heeft u honger gehad in de hongerwinter?
‘Gelukkig kon ik op de fiets eten halen bij onze kennissen in Opdam, ik kende de hele Beemster uit mijn hoofd. Een keer op de terugweg, ergens bij Purmerend, was mijn fiets zo kapot dat ik naar de fietsenmaker moest. Die heeft toen wat er nog van mijn banden over was van mijn wielen gehaald en zo ben ik op de velgen terug naar Amsterdam gefietst. Mijn jongere broer ging houten balken pikken bij de Duitsers op Sloterdijk. Om dat te kunnen doen, had moeder twee broodbonnen geruild voor een zaag. Het hout ging in de kachel. Uiteindelijk zijn mijn moeder, mijn jongere broer en ik naar Opdam gegaan en daar gebleven. Mijn moeder kreeg verschrikkelijke heimwee en dat is geen onzin. We moesten dus terug, ook voor het geval mijn broers naar huis zouden komen. Mijn jongere broer bleef in Opdam. Moeder had al jaren niet meer op een fiets gezeten, maar daar gingen we dan: op een gehuurde tandem terug naar Amsterdam. Nog niet zo ver van Opdam zei moeder: “Ik kan niet meer!” Ik zei toen heel brutaal: “Je zult wel moeten!” Thuisgekomen was het hele huis leeggehaald door één van mijn broers.’

Hoe was de Bevrijding en hoe merkte u dat?
‘Eigenlijk merkten we het al een paar dagen van tevoren. Het was één groot feest. Ik was jong en je kon op straat gaan dansen, maar het was heel dubbel. Aan de ene kant was je heel erg blij natuurlijk, maar aan de andere kant was nog niet iedereen terug en niet iedereen zou terugkomen. Van vader wisten we dat natuurlijk al en dat bracht veel verdriet. Dat verdriet blijft bij je.’

 

Erfgoeddrager: Nihad

‘Aardappels van een verliefd meisje’

Wij mochten de 93-jarige meneer Hibbel interviewen. Hij vertelde dat hij net voor de bevrijding wist te ontsnappen aan een deportatie naar Duitsland, door uit de trein te springen. Zijn verhaal leek net een film, het maakte een grote indruk op ons.

Hoe wist u dat de oorlog ook in Amsterdam uitgebroken was?
“Ik werkte als zeventienjarige jongen in de Fokkerfabriek in Amsterdam Noord. Daar werden vliegtuigen geproduceerd. Op een doodnormale werkdag ging het alarm ineens af. De directie had gehoord dat de Duitsers binnen een paar uur de fabriek zouden bombarderen. We moesten daar weg. Iedereen liet het werk vallen en holde als een malle richting de uitgang om een schuilplek te vinden. Ik rende samen met twee vrienden richting de Heggerankweg. Daar zijn we over een hekje in een tuin gesprongen. Voet aan voet en plat op onze buiken lagen we, in afwachting van de bommen. Het was natuurlijk vreselijk, maar als jongen vond ik het ook ontzettend spannend. Toen de bommen niet op de fabriek gegooid werden maar op de huizen ernaast, wist ik dat de oorlog echt begonnen was.”

Jongens werden op transport gezet naar Duitsland, hoe bent u hieraan ontsnapt?
“Er was een razzia in de stad, jongens en mannen werden van straat geplukt om te gaan werken in Duitsland. Toen ik mijn uitkering ging ophalen in de Damstraat zag ik dat er jongens opgepakt werden. Snel dook ik een steeg in, hier mochten we met vijf jongens schuilen in een fietsenwinkel. Na twee uur stonden de Duitsers echter al voor onze neus. Een van de jongens probeerde te vluchten door het wc-raampje, de soldaat die buiten stond schoot hem meteen dood. Dat beeld zie ik nog steeds voor me. Wij werden vervolgens naar het Beursplein gebracht en in rijen opgesteld, wachtend op de boot die ons naar Duitsland zou brengen. De boot kwam niet en we werden per trein vervoerd. Ter hoogte van Diemen sprong een aantal jongens uit de goederenwagon. ‘Dat kan ik ook!’ dacht ik. Zonder al te veel na te denken, sprong ik uit de trein. Al liggend in het gras besefte ik dat ik ontsnapt was aan de Duitsers. Als ik niet gesprongen was, had het heel anders met mij af kunnen lopen.”

Wat herinnert u zich van de Hongerwinter?
“Met zes kinderen thuis was het moeilijk om genoeg voedsel te hebben. Ik herinner mij nog goed dat mijn zusje vaak tegen mijn moeder zei: ‘ik heb zo’n honger mama, heel erg honger’. ‘Ik weet het m’n kind maar we hebben niets’, antwoordde mijn moeder dan. Op een dag was onze hond verdwenen. Later bleek dat de buren hem opgegeten hadden. Maar ik had wel een boerderij waar ik terecht kon om eten te halen. De dochter van de boer verstopte altijd een mand met aardappelen voor mij die ik kon ophalen wanneer ik maar wilde. Stiekem had zij een oogje op mij. Ik heb haar nooit verteld dat ik getrouwd was, bang dat zij geen aardappelen meer voor mij zou verstoppen. Eigenlijk hebben wij de Hongerwinter overleefd door de aardappelen van een verliefd meisje.”

Foto’s: Caro Bonink

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892