Erfgoeddrager: Nathalie

‘Iedereen was verbaasd dat ik Nederlands kon praten’

Wanda de Adelhart Toorop (1941) komt naar het Mundus College in Amsterdam Nieuw-West om te vertellen over haar jeugd in Indonesië. Aishmani en Nathalie hebben best wat vragen voorbereid. Mevrouw De Adelhart Toorop vertelt de leerlingen veel over haar leven in Indonesië en vertrek naar Nederland. Ze is geboren op Java en groeide op in een voorstad van Jakarta.

Wat herinnert u zich van uw jeugd?
‘Ik heb een ontzettend leuke jeugd gehad. We speelden veel mens-erger-je-niet en ganzenbord en ik speelde veel buiten. We hadden een hele grote tuin met mangobomen. Naast een van die bomen zat een gat in de grond en mijn moeder was bang dat we daarin zouden vallen. Daarom zei ze dat daar een vrouw met een heel groot gat in haar rug leefde. En die vrouw zou kinderen wormen en paardenpoep laten eten. Dus wij wilden nooit onder die boom zitten.

‘Tot mijn achtste zat ik op een katholieke nonnenschool, daar heb ik Nederlands geleerd. Toen mijn vader stierf, kon mijn moeder de school niet meer betalen. Mijn moeder, die heel ouderwets is, zei toen dat ‘meisjes hoeven niet te leren want ze gaan toch trouwen’. En toen moest ik van mijn 8e tot 10e jaar naar de goedkope Indonesische school. Daar heb ik heel veel Maleis gesproken.’

Wanneer ging u naar Nederland?
‘Mijn moeder wilde het liefst in Indonesië bij haar familie blijven, maar mijn oudste broer studeerde hier in Nederland. Toen mijn vader stierf, had ze geen geld meer en zou ze dus nooit meer naar haar zoon in Nederland kunnen. Ze koos daarom voor de Nederlandse nationaliteit zodat ze haar zoon kon zien. Ik was 10 jaar toen we vertrokken. De bootreis duurde drie weken en was heel erg leuk, want er was ook een zwembad. Van de kapitein kregen we het lekkerste eten. Het was een groot verschil met onze aankomst hier. In Nederland werden we opgevangen in een pension, we zaten met z’n allen op één kamer. Mijn moeder kreeg iedere dag één broodje en ze zei dat de mannen eerst kregen, en dan van groot naar klein. Ik was de kleinste dus ik kreeg maar een heel klein stukje.’

En wat vond u van het koude weer?
‘Daar heb ik niet zo’n last van gehad. In het begin natuurlijk wel want winter kende ik helemaal niet. Wij kwamen met zomerse kleren hier en we hadden geen geld om wat anders te kopen. In 1953 was hier een watersnoodramp, toen hadden ze veel kleren verzameld en van wat over was mochten wij kleren uitzoeken. Ik ben ook naar de Nederlandse school gegaan. Dat was heel anders dan ik gewend was, het was heel erg streng en ik was de enige kleurling in de klas. Iedereen was verbaasd dat ik Nederlands kon praten, maar dat had ik op de nonnenschool op Java goed geleerd.’

Wat voor werk heeft u gedaan?
‘Ik ben later naar de kweekschool gegaan en ik ben juf geweest op de Bos en Lommerschool, dat is hier in de buurt. Ik had maar twee Hollandse kinderen op de hele school, de rest kwam allemaal uit andere landen. Dat vond ik juist leuk. En nog steeds vind ik het leuk om om te gaan met mensen die niet uit Nederland komen. Ik zit op linedance en je ziet toch dat wij een Indisch groepje hebben gevormd. Het is eigenlijk belachelijk, maar je gaat terug naar je roots. Je trekt toch altijd naar voor jou bekende mensen. Ik zou ook nog heel graag eens terug willen. Eén keer ben ik teruggegaan. Maar het is nu heel erg veranderd. Vroeger vonden ze het daar mooi als je uit Nederland kwam, nu eigenlijk niet meer en dat is ook terecht.’

Erfgoeddrager: Nathalie

‘Het was leuk dat je als kind ook je steentje kon bijdragen in het gezin’

Joop Bongers (84) en zijn vrouw Henny staan de leerlingen van de Rosa Boekdrukker al op te wachten als ze aan komen lopen voor het interview. Binnen in de hal zien Adam, Nathalie en Younes een vitrinekast staan met allemaal Amerikaanse modelvliegtuigjes die Joop verzameld heeft. Ze staan nog in de gang, maar de verhalen over de oorlog komen meteen al.

Hoe wist u dat het oorlog was?
‘Ik was vier toen de oorlog begon en daar heb ik hele duidelijke herinneringen aan. Ik ging toen net naar de kleuterschool in de Chasséstraat bij de Admiraal de Ruyterweg. Die school bestaat nog steeds. Ik moest naar school, maar ik wilde niet. Bij ons in de buurt, in de Van Kinsbergenstraat, was een speelgoedwinkeltje. Daar had ik een heel mooi, blikken treintje zien staan. Ik wilde alleen naar school als ik dat treintje zou krijgen. Ik kreeg het treintje en ging braaf naar school. Kort daarna kwam er op een dag een groep jongens van de jeugdstorm met geweren in hun nek het plein op bij ons. Ze gingen rondom het plein staan en schoten in de lucht. Mijn neef, die op dat moment bij ons thuis was, waarschuwde ons allemaal dat we niet bij de ramen moesten blijven staan. Hij stapte zelf achteruit weg bij het raam en stapte op het treintje. Het treintje was kapot en voor mij was de oorlog al begonnen. Alles zou kapot gaan.’

Hoe kwam u tijdens de oorlog aan eten?
‘Ik heb tulpenbollen gegeten en alles wat los en vast zat. Alleen suikerbieten kreeg ik echt niet door mijn strot. Mijn vader moest voor de Duitsers werken in de Fordfabriek in noord. De Duitsers zorgden redelijk goed voor die werknemers dus hadden we nog wel wat te eten. Als mijn vader niet werkte, gingen we naar de gaarkeuken bij ons om de hoek. Als daar aardappelen werden gebracht, vielen er wel eens wat aardappelen naast. Wij hadden als kinderen een prikstok, een lange stok met een spijker aan het eind. Daar konden wij zo die aardappelen mee pikken. Zo konden wij als kind ook ons steentje bijdragen binnen het gezin. Ik heb wel eens vaker wat gepikt in die tijd hoor. In de scholen op het Columbusplein waren Duitsers ingekwartierd. Daar werd veel eten gebracht. Ik zag een keer dat ze twee broden verloren waren en die heb ik toen gepakt. Eén van die Duitsers had het gezien maar knikte me toe dat het goed was.’

Hoe was het na de oorlog voor u?
De bevrijding was een feest. In de buurt waar wij woonden, werden er gigantische feesten georganiseerd. Overal in Amsterdam waren kleine kermissen, feesten en wielerrondes. Na de oorlog zeiden we allemaal ‘dit nooit meer’. Het is zo erg wat we tijdens die oorlog hebben mee gemaakt: het afvoeren van joden en zigeuners en andersdenkenden. Maar al snel na de oorlog hier begon er een oorlog in Korea, oorlog in Vietnam, oorlog in Cambodja. We gingen gewoon door. We hebben niks geleerd. Dat vind ik beroerd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was ik nog te jong om in het leger te gaan, maar later was ik in dienst bij de marine. Ik moest in 1953 naar Indonesië en de zeeën daar lagen acht jaar na de oorlog nog steeds vol met mijnen. Hier in Nederland mocht je ook heel lang het duingebied niet in want daar lagen ook nog allemaal mijnen.’

         

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892