Erfgoeddrager: Lucie

‘Ik moest met een vier jaar lange achterstand terug naar school’

Stan, Ted, Lucie en Danique van het Damstede Lyceum in Amsterdam Noord gaan op bezoek bij mevrouw Willy Glorius. Mevrouw Glorius is geboren op Sumatra in Indonesië, maar verhuisde later naar Nederland. De leerlingen stellen haar allerlei vragen over haar jeugd en uiteindelijke vertrek naar Nederland.

Hoe was het in Batavia?
‘Ik ben geboren op Sumatra. Toen ik ongeveer een jaar oud was, verhuisde ik met mijn familie naar Batavia (nu bekend als Jakarta), omdat daar meer werkgelegenheid was. Daar ben ik dus opgegroeid. Mijn oma leefde in Nederland. De ouders van mijn moeder leefden in die tijd al niet meer. Dagelijks stond ik in Indonesië op om zes uur in de ochtend. De dagen begonnen al vroeg. Als het warm was, hadden we in Indonesië een tropenrooster. In Batavia woonde ik bij een deftige Française, met bedienden. Het was een soort hofje, waarbij je een poort onderdoor ging en dan kwam je binnen in een mooie grote tuin. Ik leerde daar redelijk Frans praten. Alle dingen die ik daar dagelijks deed, kon ik niet meer doen zodra ik het kamp in ging.’

Heeft u nog herinneringen aan uw familie?
‘Mijn moeder is op haar 19e al naar Nederlands-Indië gegaan; ze ging werken als verpleegkundige op Padang. Mijn vader werkte eerst in Edam bij een autobedrijf, maar ook hij ging voor werk naar Padang. Daar hebben ze elkaar leren kennen. Mijn vader heeft me veel geleerd over knutselen, hoe je lampen in elkaar moet zetten en met auto’s moet werken. Vaak reed ik met hem mee als hij ergens naar toe moest.’
‘Ik ben geboren op Sumatra, maar door de crisis verhuisden we naar Java om daar werk te zoeken. Op Java zijn ze naar Jakarta gegaan. Daar ben ik opgegroeid met mijn vader en moeder. Toen ik 15 werd, zijn we terug naar Nederland gegaan. Ik moest met een vier jaar lange achterstand terug naar school. Ik was enig kind, maar had wel heel graag een broertje of een zusje gewild, want ik moest alles zelf doen, zoals voor mijn ouders zorgen. Maar gelukkig hebben mijn ouders me op vrij jonge leeftijd (17-18 jaar) spelenderwijs geleerd hoe ik met zakelijke dingen moest omgaan zodat ik klaar was om voor mezelf te zorgen.’

Hoe maakte u de capitulatie mee en hoe was het in kamp Tjideng?
‘Ik was een jaar of 10 toen ik op de radio hoorde dat Nederland capituleerde. Ik hoorde veel verhalen over de oorlog en de bombardementen die plaatsvonden in Nederland. De oorlog begon ook in Japan, nadat koningin Wilhelmina Japan de oorlog had verklaard. Mijn vader moest in dienst bij de KNIL (het Koninklijk Nederlands-Indische leger), en moest langs de kust vechten. Ik heb hem drie jaar lang niet gezien. Deze mannen waren geen beroepsmilitairen hoor, maar werden opgeroepen om ook mee te doen met de gevechten. Mijn vader had simpele dingen, zoals een lepel, niet omdat hij altijd maar weg moest. Hij maakte daarom zelf maar een lepel, die heb ik altijd bewaard.
‘Toen ik 12 was moest ik kamp Tjideng in, wat begon als een ‘beschermde wijk’. Het werd steeds erger in het kamp en er werden veel straffen uitgedeeld, voornamelijk door de commandant van het kamp. Dit ging zo door tot de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945, en eindelijk mocht ik het kamp uit.’

Hoe was uw leven na de oorlog?
‘De oorlog was afgelopen en ik woonde inmiddels in Nederland. Mijn leven was nu erg veranderd. Ik leefde nu in vrijheid, maar wel in een heel ander land. Een koud, nat land vergeleken met het warme Indonesië. De overgang was wel even wennen. Ik had al wel eerder in Nederland gewoond, maar dat was altijd maar voor even en erg lang geleden. Ik kwam in een Indo-buurt terecht. Onze buren kwamen ook allemaal uit Indonesië, dus dat was fijn.
‘Elk jaar wordt er nog een reünie georganiseerd van het kamp Tjideng. Op een van de reünies ontmoette ik een leuke jongen, die ik me nog goed herinner. De jongen was zijn grote broer verloren, maar kwam uiteindelijk ook goed terecht. Ik heb het nu helemaal naar mijn zin in Nederland.’

Erfgoeddrager: Lucie

‘In kamp Tjideng werden veel straffen uitgedeeld’

Stan, Ted, Lucie en Danique hebben een ontmoeting met Willy Glorius. Mevrouw Glorius is geboren op Sumatra in Indonesië, maar verhuisde later naar Nederland. De leerlingen van het Damstede Lyceum in Amsterdam-Noord stellen haar allerlei vragen over haar jeugd en uiteindelijke vertrek naar Nederland.

Hoe was het in Batavia?
‘Ik ben geboren op Sumatra. Toen ik ongeveer een jaar oud was, verhuisde ik met mijn familie naar Batavia (nu bekend als Jakarta) omdat daar meer werkgelegenheid was. Daar ben ik dus opgegroeid. Mijn oma leefde in Nederland. De ouders van mijn moeder leefden in die tijd al niet meer. Dagelijks stond ik in Indonesië op om 6 uur in de ochtend. De dagen begonnen al vroeg. Als het warm was, hadden we in Indonesië een tropenrooster. In Batavia woonde ik bij een deftige Française, met bedienden. Het was een soort hofje, waarbij je een poort onderdoor ging en dan kwam je binnen in een mooie grote tuin. ik leerde daar redelijk Frans praten. Alle dingen die ik daar dagelijks deed, kon ik niet meer doen zodra ik het kamp in ging. ‘

Heeft u nog herinneringen aan uw familie?
‘Mijn moeder is op haar 19e al naar Nederlands-Indië gegaan; ze ging werken als verpleegkundige op Padang. Mijn vader werkte eerst in Edam bij een autobedrijf, maar ook hij ging voor werk naar Padang. Daar hebben ze elkaar leren kennen. Mijn vader heeft me veel geleerd over knutselen, hoe je lampen in elkaar moet zetten en met auto’s moet werken. Vaak reed ik met hem mee als hij ergens naar toe moest.

‘Ik ben geboren op Sumatra, maar door de crisis verhuisden we naar Java om daar werk te zoeken. Op Java zijn ze naar Jakarta gegaan. Daar ben ik opgegroeid met mijn vader en moeder. Toen ik 15 werd, zijn we terug naar Nederland gegaan. Ik moest met een vier jaar lange achterstand terug naar school. Ik was enig kind maar had wel heel graag een broertje of een zusje gewild, want ik moest alles zelf doen, zoals voor mijn ouders zorgen. Maar gelukkig hebben mijn ouders me op vrij jonge leeftijd (17-18 jaar) spelenderwijs geleerd hoe ik met zakelijke dingen moest omgaan zodat ik klaar was om voor mezelf te zorgen.’

Hoe maakte u de capitulatie mee en hoe was het in kamp Tjideng?
‘Ik was een jaar of 10 toen ik op de radio hoorde dat Nederland capituleerde. Ik hoorde veel verhalen over de oorlog en de bombardementen die plaatsvonden in Nederland. De oorlog begon ook in Japan, nadat koningin Wilhelmina Japan de oorlog had verklaard. Mijn vader moest in dienst bij de KNIL (het Nederlands-Indische leger), en moest langs de kust vechten. Ik heb hem drie jaar lang niet gezien. Deze mannen waren geen beroepsmilitairen hoor, maar werden opgeroepen om ook mee te doen met de gevechten. Mijn vader had simpele dingen, zoals een lepel, niet omdat hij altijd maar weg moest. Hij maakte daarom zelf maar een lepel, die heb ik altijd bewaard.

‘Toen ik 12 was moest ik kamp Tjideng in, wat begon als een ‘beschermde wijk’. Het werd steeds erger in het kamp en er werden veel straffen uitgedeeld, voornamelijk door de commandant van het kamp. Dit ging zo door tot de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945, en eindelijk mocht ik het kamp uit.’

Hoe was uw leven na de oorlog?
‘De oorlog was afgelopen, en ik woonde inmiddels in Nederland. Mijn leven was nu erg veranderd. Ik leefde nu in vrijheid, maar wel in een heel ander land. Een koud, nat land vergeleken met het warme Indonesië. De overgang was wel even wennen. Ik had al wel eerder in Nederland gewoond, maar dat was altijd maar voor even en erg lang geleden. Ik kwam in een indo-buurt terecht. Onze buren kwamen ook allemaal uit Indonesië, dus dat was fijn.

‘Elk jaar wordt er nog een reünie georganiseerd van het kamp Tjideng. Op een van de reünies ontmoette ik een leuke jongen, die ik me nog goed herinner. De jongen was zijn grote broer verloren, maar kwam uiteindelijk ook goed terecht. Ik heb het nu helemaal naar mijn zin in Nederland.’

Erfgoeddrager: Lucie

‘Binnen de kerk waren ook verraders, dus alles moest heel stiekem’

Lucie, Yasmin, Linus en Ridder staan al bij de deur van hun school in Zaandam klaar om Marian Schaap op te wachten. De kinderen zijn wat nerveus, maar mevrouw Schaap stelt ze op hun gemak. Ze vindt het zelf ook spannend, zegt ze, en ze geeft aan dat de kinderen alles mogen vragen behalve haar pincode. Dat grapje breekt het ijs en de groep gaat van start.

 

Wat herinnert u zich van de oorlog?
‘Ik weet niets van de oorlog, niet bewust. Wat ik weet, heb ik van verhalen, foto’s en televisie. Wij kregen thuis televisie toen ik zestien was. Er waren veel programma’s over de Tweede Wereldoorlog, maar als mijn zus binnenkwam, ging de televisie op een andere zender. Mijn ouders dachten juist dat zíj niet over de oorlog over wilde praten, zij dacht dat de oorlog geen gespreksonderwerp was. Nog steeds vertelt ze niets over haar verleden. Ze heeft twee kinderen die net als ik met veel vragen zitten. Mijn zus is Joods. Ze is in 1942 in Amsterdam geboren. Toen haar ouders werden opgeroepen om op transport te gaan, stonden ze klaar mét hun koffers maar zónder hun dochter. Ze hadden mijn zus, die toen 10 maanden oud was, va vlak daarvoor bij de buren gebracht, met de vraag om goed voor haar te zorgen. Mijn zus, die vanaf dat moment Elly heette, was door haar moeder in een dekentje gewikkeld. Daarin zaten het trouwboekje, een trouwfoto van haar ouders en een foto van mijn zus als baby met haar moeder. Het is het enige tastbare wat mijn zus heeft van haar ouders, tegelijk is het ook mijn meest dierbare bezit uit de oorlog. Jaren na de oorlog zijn er nog wat foto’s gevonden van de familie van mijn zus en een briefje dat haar moeder uit de trein naar Polen gooide waarop stond: ‘Ik ben blij dat ik het liefste niet bij me heb’.

Hoe kwam uw zusje bij uw ouders terecht?
‘Mijn ouders waren van de gereformeerde kerk. Binnen de kerk was veel verzet tegen de bezetter. Dat verzet regelde opvang en onderduikadressen. Er waren binnen de kerk ook verraders, dus alles moest heel stiekem. Mijn ouders hadden zich ook aangemeld voor opvang. Zo kwam Elly bij mijn ouders terecht. Mijn moeder had net een miskraam gehad. Als mensen vroegen wie Elly was, zeiden mijn ouders dat ze familie uit Zeeland was, dat was net gebombardeerd. Na de oorlog bleek dat een NSB-familie uit de straat wist dat ze Joods was, maar ze hebben haar niet verraden. Elly kreeg na de oorlog haar Joodse naam terug. Voedsel ging op de bon. Voor Elly waren er geen bonnen, er was altijd honger. Soms waren mijn ouders radeloos, ze vroegen zich af hoe ze nú weer aan eten moesten komen. Als een wonder lagen er soms voedselbonnen in de brievenbus. ‘

Hoe ging het na de oorlog met uw zusje?
‘Mijn ouders hoopten dat Elly‘s ouders de oorlog hadden overleefd. Maar al gauw hoorden ze via het Rode Kruis het afschuwelijke nieuws dat ze, na een kamp in Nederland, in een veewagon naar Polen zijn gebracht, waar ze in concentratiekamp Sobibor direct zijn vergast. Eén oom van Elly had de oorlog overleefd. Hij bleek een zeer getraumatiseerde man. In 1948 kwam er een voogdijrechtszaak. Een vriend van Elly’s ouders vond dat ze in de Joodse cultuur moest opgroeien. Maar de buren waar ze destijds was afgeleverd, meldden dat haar ouders niet religieus waren. De advocaat van mijn ouders heeft aan de hand van een foto, waarop mijn jongere broertje de hand van mijn zus pakte, laten zien dat Elly onderdeel van het gezin uitmaakte en dat ze bij ons moest blijven. Ik zie haar als mijn zus, alleen vind ik het naar dat we niet over het oorlogsverleden kunnen praten.’

Na afloop:
Mevrouw Schaap is tijdens het interview soms zichtbaar geëmotioneerd. Als ze vertelt over het briefje dat uit de trein geworpen is en als ze de foto laat zien waarop ze staat met haar zus en haar twee jaar jongere broertje, dat helaas op jonge leeftijd al is overleden. Het verleden laat haar niet los en het feit dat ze dit niet kan delen met haar zus, doet haar zichtbaar verdriet.

Ze vraagt of de kinderen zo alles hebben gevraagd wat ze willen weten en ze vertelt dat ze het heel fijn vond om hierover te praten. Dat ze het belangrijk vindt dat dit verhaal verteld wordt, dat mensen tolerant naar elkaar moeten zijn en dat er zoveel haat is in de wereld. Ze is heel blij dat haar ouders destijds, zo jong als ze waren, zo moedig waren om Elly in huis te nemen. Ze vindt het nog steeds heel bijzonder dat dit haar geschiedenis is. De kinderen zijn er stil van. Ze bedanken mevrouw Schaap en geven haar een doosje Merci als dank.

Erfgoeddrager: Lucie

‘Van Westerbork is zij met zo’n vreselijke trein afgevoerd naar Sobibor’

Narjiss, Danique, Lyndsy en Lucie van de Twiskeschool in Noord hebben twee kantjes aan vragen bedacht voor Marco de Groot. Als bonusvraag willen de kinderen graag weten of hij toevallig ook familie is van Hugo de Groot. ‘Nou’, zegt meneer De Groot, ‘ik hou wel heel erg van boeken lezen, maar ik heb nooit in een kist gezeten.’ Geen familielid van Hugo de Groot dus, maar wel een man met een tragisch oorlogsverhaal waarover hij meeslepend en ontroerend vertelt. Hij is als één van de weinige Joodse ‘De Groten’ overgebleven na de oorlog.

 

Wat voor werk deed uw vader?
‘Mijn vader had een goede baan, hij was bedrijfsleider bij textielfabriek Hollandia Kattenburg. De fabriek stond hier in Noord en er werden onder andere regenjassen gemaakt. Mijn vader ontmoette mijn moeder in de fabriek. Zij werkte daar ook en was waarschijnlijk naaister. Mijn ouders waren Joods, net als 367 andere personeelsleden van de fabriek. Die zijn later allemaal opgepakt. Op 11 november 1942 vielen de Duitsers Hollandia Kattenburg binnen en namen alle Joden mee. Niet alleen de mensen die daar werkten werden weggevoerd, maar ook al hun familieleden en vrienden werden opgespoord. Wij waren toen al ondergedoken. Dit is een foto van de afdeling waar mijn vader werkte. Hij staat er zelf ook op. Ik ben ontzettend blij met deze foto, want ik heb maar weinig van mijn ouders.’

Wat vond u ervan dat u moest onderduiken?
‘Ik realiseerde me dat in het begin nog niet, maar later voelde ik wel de spanningen van mijn ouders. We zaten toen ondergedoken in Tilburg. Uiteindelijk heeft een weduwe die ook in dat huis in Tilburg woonde, ons verraden. Mijn moeder was op dat moment hoogzwanger van haar tweede kindje, mijn broertje of zusje. De Duitse politie heeft haar meegenomen en naar kamp Vught gebracht. Vanuit daar is ze overgebracht naar kamp Westerbork. En van kamp Westerbork is zij met zo’n vreselijke trein afgevoerd naar Sobibor. Sobibor was een vernietigingskamp achterin Polen. Daar is zij onmiddellijk na aankomst door gasverstikking om het leven gebracht. Ze was toen pas 29 jaar oud. Mijn vader was op het moment van de inval niet thuis. Hij heeft nog geprobeerd of hij mijn moeder kon vrij krijgen, maar dat lukte helaas niet. Ook hij werd opgepakt en is rechtstreeks met de trein naar Sobibor gebracht. Het was drie dagen reizen en er zaten 2000 tot 3000 Nederlandse Joden in die treinen. Daar aangekomen werd hij onmiddellijk de gaskamer ingedreven. Daarna volgde voor mij een moeilijke periode waarbij ik geen ouders meer had en altijd bij vreemden was.’

Wat vond u het fijnste en wat vond u het ergste onderduikadres waar u gezeten hebt?
‘Het fijnste gezin waar ik ben ondergedoken was een kruideniersfamilie. Zij zijn na de oorlog benoemd tot mijn voogd en voogdes. Ik voelde mij in deze periode erg blij en gelukkig. Tijdens de Hongerwinter was daar altijd eten voorradig, al heb ik weleens een tulpenbol gegeten. Dat was ontzettend vies! Tot mijn 12de heb ik het er erg goed gehad. Toen gingen de kruidenier en zijn vrouw scheiden en dat vond ik zo verschrikkelijk erg. Ik werd vreselijk somber en toen begon de traumatische nasleep van de oorlog eigenlijk pas echt. Bij een gezin in Soest had ik het tijdens de oorlog juist erg slecht. Ik kreeg slaag van de vrouw des huizes en de kinderen pestten mij. Ze deden heel naar tegen mij op één na, een meisje. Ik heb haar nog niet zo lang geleden gevonden en ontmoet. Ze nam het altijd voor mij op en dat blijft je bij. Ik heb daar in totaal maar één jaar ondergedoken gezeten, maar het is mij het meest bijgebleven van de oorlog.’

Heeft u na de oorlog het concentratiekamp Sobibor bezocht?
‘Ik heb alles wat er is gebeurd eigenlijk nooit kunnen accepteren. Daarom heb ik veel psychologische hulp gehad. Psychologen raadden me af om Sobibor te bezoeken. Ze dachten dat ik er dan nog slechter vandaan zou komen. Toch wilde ik altijd naar Sobibor toe. Ik wilde naar de plek waar mijn ouders hun laatste adem hadden uitgeblazen. Ik wilde daar zijn en weten hoe het was. In 1996 werd het verlangen zo groot dat ik het enige familielid dat nog in leven was, opbelde. Samen met onze vrouwen reden we in drie dagen over slechte Poolse wegen naar het kamp. Eerst was het nog gezellig in de auto, maar zo’n drie uur voor we aankwamen bekroop mij een heel heftig gevoel en werd het stil. Er was heel weinig te zien in het kamp. Wat ze wel hebben is een asberg, overgebleven van alle lijken die er verbrand zijn. De berg is gerestaureerd. Bij de asberg, waar ook de as van mijn vader en moeder ligt, heb ik afscheid kunnen nemen. Sindsdien heb ik geen sombere periodes meer gehad. De zon ging weer schijnen voor mij. Later heb ik voor mijn ouders een gedenksteen geplaatst. Mijn dochter heeft een steen geplaatst voor mijn ongeboren broertje of zusje.’

Erfgoeddrager: Lucie

‘Zij was mijn liefste vriendinnetje in de oorlogsjaren’

Wij waren op bezoek bij Jan Drijfhout die tijdens de oorlog in de Geulstraat woonde met zijn familie. Als klein kind was zijn buurmeisje Eefje zijn beste vriendinnetje. Een paar jaar geleden heeft mijnheer Drijfhout een foto van Eefje gekregen, die in 1943 was genomen door Annemie Wolff. Die foto staat bij mijnheer Drijfhout ingelijst in zijn woonkamer.

Wie is het meisje op de foto?
“Dat is Eefje Herbst, of eigenlijk: Eva Amalia Herbst. Zij was mijn liefste vriendinnetje in de oorlogsjaren. Eefje woonde met haar ouders aan de overkant van ons huis. Ik speelde veel bij haar en zij bij mij. En als we allebei in ons eigen huis waren, dan keken we door het raam naar buiten en zwaaiden naar elkaar. Eefje droeg altijd haar kettinkje met een ankertje eraan. Ze had hele lieve ouders, onze ouders konden goed met elkaar opschieten.”

Wat is er gebeurd met Eefje?
“Op een dag hoorde mijn vader het gerucht dat de Duitsers een razzia zouden gaan houden in onze buurt. Eefje en haar ouders waren Joods. Mijn vader vond onderduikadressen voor hen: voor vader en moeder in Friesland en voor Eefje op de Veluwe. Eefjes ouders wilden erover nadenken. Uiteindelijk wilden ze toch niet. Liever wilden ze samen blijven, zeiden ze tegen mijn vader. Ze verwachtten dat ze zouden moeten werken in het concentratiekamp en daarna weer terug zouden komen. Op een zondagochtend moest ik afscheid nemen van Eefje. Alle vier stonden wij in de erker, mijn vader, moeder, zus en ik. We huilden en zwaaiden. Moeder wilde Eefje nog een nieuwe kruik meegeven, want ze had die van haar laten vallen. Maar dat werd door de soldaten verboden. Toen ging Eefje met haar ouders de hoek om en waren ze weg.

Mijn ouders en ik liepen weer ons huis in. We hoorden daar een raar geluid. Wat was dat? Er bleken twee muizen te spelen in een grote Keulse pot met melkpoeder. We schoten in de lach. Dat voelde zo naar: mijn eigen lach, terwijl ik net huilend afscheid had genomen van Eefje. Ik schaamde me enorm.”

Heeft u nog iets gehoord van Eefje en haar familie?
“Tien dagen later kregen we een briefkaart van de familie Herbst. Daar stond op, ‘We maken het redelijk goed. We zijn onderweg naar Auschwitz.’ Dat gaf ons weer een beetje hoop. Mijn moeder zei: ‘Je moet een doosje met speelgoed sturen aan Eefje.’ Mijn lievelingsspeelgoed heb ik toen in een doos gestopt en opgestuurd naar Auschwitz. Maar Eefje was toen al dood.”

Benieuwd geworden naar de foto’s van Annemie Wolff? Kijk op de website: http://stichtingwolff.nl/

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892