Erfgoeddrager: Lian

‘Waar je komt, moet je het je eigen maken’

Iris, Mette, Lian en Liv gaan op bezoek bij Jetty Tauwnaar (1950). Ze woont in een gezellige wijk waar veel andere Surinaamse mensen wonen. ‘Net als in Suriname’, zegt ze. ‘Daar is iedereen familie van elkaar; ook je buren zijn een beetje je familie. Voordat je eigen ouders wisten dat er iets gebeurd was, wisten de buren het al. De buren zijn ook je vaders en moeders in Suriname.’

U heeft de tijd meegemaakt dat Suriname nog een kolonie van Nederland was. Kunt u daarover vertellen?

‘Mijn jeugd in Suriname was een prachtige tijd, ook al moest je doen wat de Nederlandse regering wilde. Maar er was geen onderdrukking. Later, toen we onafhankelijk werden, kon je alles zelf bepalen.’

U mocht van uw ouders geen Surinaams praten thuis praten, maar alleen Nederlands. Waarom niet? 

‘Ja, zo ging dat: thuis praatte je Nederlands en op straat met vrienden praatte je Sranantongo, het Surinaams.  Na de afschaffing van de slavernij in de negentiende eeuw woonden er allerlei verschillende mensen in Suriname: Joden, Portugezen, Afrikanen, Nederlanders en Engelsen. Uit een mengelmoes van die talen ontstond het Surinaams. Als je goed luistert, kun je het volgen. En als je Engels spreekt, kun je de woorden het beste verstaan. Thuis mochten we geen Sranan praten, want dat werd je ‘vernegerd’, zeiden mijn ouders. Ondanks dat Suriname nu geen kolonie van Nederland meer is, wordt er nog altijd Nederlands gesproken in Suriname.’

In 1979 kwam u naar Nederland, hoe heeft u dit ervaren?

‘Dat klopt, ik was zestien jaar toen mijn moeder overleed. Ik moest toen voor mijn broertjes en zusjes zorgen. Mijn drie jongste zusjes zijn meegegaan met een tante naar Nederland en groeiden hier op. Op een gegeven moment was een vacature als wiskundeleraar in Zaandam en mijn man kreeg toen hier werk in het onderwijs. Dat was wel een risico voor mij want ik had een goede baan bij de bank die ik moest opzeggen.’

Hoe ervaart u het verschil tussen Suriname en Nederland? 

‘Hier is alles meer gestructureerd. Alles moet; kinderen moeten naar de kinderopvang als ze jong zijn. Dat is niet zo in Suriname. Je familie woont vaak in de buurt en je vangt elkaars kinderen op. Suriname is een bloemrijk land, met speciale eetgewoontes en heel multicultureel. De doorsnee Surinamer beheerst heel goed Nederlands en dat was fijn, zo was er nooit gedoe met de taal als we naar Nederland vertrokken. In Suriname is de tijd nooit een factor. Als je om twaalf uur een afspraak met een Surinamer hebt, moet je niet gek opkijken als die om één uur binnen komt lopen. Op je werk moet je op tijd zijn, dat natuurlijk wel. Maar sociaal is het allemaal niet zo streng. Hier in Zaandam heb je het Zaanse kwartiertje, dat past goed bij onze mentaliteit!’ Ik moest me wel aanpassen toen ik hier kwam wonen. Ik ben gaan werken op de administratie van een Surinaamse stichting. Later ben ik gaan werken bij een witte organisatie, en dat was aanpoten. Je houding is heel bepalend, maar ook daar heb ik heerlijk gewerkt. Ik heb veertig jaar hard gewerkt en mijn laatste baan was beheerder in de Poelenburcht. En nu geniet ik van de laatste fase: mijn pensioen.’

Zou u liever hier of  in Suriname willen wonen? 

‘Suriname is mijn thuis en hier staat mijn huis. Je gaat in Suriname met de stroom mee, de mensen zijn arm, maar blijven lachen, eten en feestjes gaan gewoon door. Er woont nog wel familie van mij in Suriname, maar mijn kinderen en kleinkinderen wonen hier. Het is niet raadzaam om daar te gaan wonen. Veel ouderen wonen zes maanden hier en zes maanden daar, die gaan in de winter naar Suriname. Je kunt er in een hutje wonen, met niet veel meer dan een bed en een gasfornuis. Je hebt niet veel nodig, want het leven is buiten. Ik weet niet of ik daar vast zou kunnen wonen, ook doordat de gezondheidszorg daar minder goed geregeld is. Veel oudere Surinamers hebben een ticket naar Nederland, mochten zij zorg nodig hebben.’

 

 

 

Erfgoeddrager: Lian

‘Zij hebben ons nooit verraden. Maar toch ging het mis.’

In het huis van Henny de Kat-Belkmeer zaten Joodse onderduikers verscholen. De 13-jarige Henny wist helemaal niet dat het gevaarlijk was om onderduikers in huis te hebben. Ze maakte zelfs nog een fietstochtje met hen.

Kende u mensen bij het verzet?
“Mijn moeder zat bij het verzet en daarom kregen we wel zes onderduikers in huis. Op een avond, het was ergens in 1941 of 1942, belde een Joods echtpaar aan. Deze mensen waren ontsnapt uit kamp Westerbork en hadden via anderen onze naam doorgekregen. Ze vroegen of ze mochten blijven en dat mocht.”

Was het eng om onderduikers in huis te hebben?
“Eng vond ik het niet, al die onderduikers in huis. Met het Joodse echtpaar ben ik zelfs nog op de tandem naar familie van hen gefietst, helemaal van Noord naar de Helmersstraat. En de buren wisten ook wel dat wij Joden in huis hadden. Een buurvrouw die een keer boos op ons was, riep tegen mijn moeder: ‘Ik wil je Joden zien!’ Hoewel de buren dus op de hoogte waren, hebben zij ons nooit verraden. Maar het ging toch mis.
In 1944 werden de onderduikers en mijn moeder opgepakt. Ik was 15 jaar.”

Wat gebeurde er met uw moeder?
“Ze is eerst vastgezet op de Amstelveenseweg en van daaruit naar concentratiekamp Dachau gebracht. Samen met andere vrouwen uit dit kamp is ze aan het werk gezet in een munitiefabriek in München. Aan het einde van de oorlog kregen we bericht van het Rode Kruis dat mijn moeder nog leefde. Juli 1945 kwam ze thuis. Ze was zo mager, ze woog nog maar 45 kilo. We zijn er nooit helemaal achter gekomen wie ons heeft verraden. Waarschijnlijk was het een tante van een vriendin van mij. Na de oorlog heeft deze vrouw drie maanden in de gevangenis gezeten. Maar het is niet bewezen dat zij het ook echt heeft gedaan.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892