Erfgoeddrager: Lars

‘Het was doodeng om duizenden vliegtuigen boven Oterleek te zien’

Wouter, Lars, Anna en Lenthe interviewen Nel Beemsterboer (85) in de tuinen van het Broekerveilingmuseum in Broek op Langedijk. Het is heerlijk weer en ze gaan daarom lekker onder de bomen zitten aan een ronde tafel. De leerlingen van Het Mozaïek hebben er zin in.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Ik was vier jaar oud toen de oorlog begon, dus nog heel klein. Ik ben geboren op de dijk in Broek op Langedijk bij de oude ingang van het voetbalveld. Daar staat een huisje, waar ik ben geboren. Het begin van de oorlog ben ik nooit vergeten. Onze vader haalde ons om 8 uur ’s morgens uit bed. Hij keek richting Bergen en zei: ‘Moet je nou kijken. Ze zijn het vliegveld van Bergen aan het beschieten.’ Toen wisten wij gelijk dat het oorlog was.’

Bent u tijdens de oorlog verhuisd?
‘Mijn vader voer een Langedijkerschuit. Hij vervoerde aardappelen en groenten naar Haarlem. Toen de oorlog begon, schoten de Duitsers op boten en moest mijn vader ander werk zoeken. Hij kocht een cafeetje in Oterleek en we zijn daarnaartoe verhuisd. Oterleek is een heel klein dorpje, daarom hadden we eigenlijk nauwelijks last van de oorlog. Mijn vader zette zelf groenten in de tuin, dus we hadden altijd eten. Dat kwam goed uit, want de witte koolstamppot van de voedselbank was niet te vreten.’

Hoe was het om een cafeetje te hebben in de oorlog?
‘Er fietsten regelmatig Duitse soldaten door het dorp. De jonge soldaten kwamen af en toe bij ons in het café zitten. Ze hadden misschien wel erge dingen gedaan, maar ons deden ze niks. Hier maakte ik me niet zo druk om. Als ze in de keuken kwamen, stuurde mijn moeder ze zo weg. Daar werden ze dan niet boos om, ze vonden het prima. Als je liet merken dat je niet bang was voor ze, luisterden ze naar je. Ik had ook twee zussen. Eentje ouder en eentje jonger. Ze deden ons waarschijnlijk niks, omdat de soldaten zelf ook kleine kinderen hadden.’

Waar ging u naar school?
‘Ik ging bij Stompetoren naar school. We hadden niet altijd een fiets tot onze beschikking, dus moesten we af en toe lopend. Dat was dan een heel eind. Als je op de fiets zat en er vlogen jagers over, was ik bang dat ze zouden gaan schieten. We doken daarom ook de slootkant in. Het was doodeng om af en toe duizenden vliegtuigen over ons dorp te zien vliegen. Ik droom er af en toe nog van. Dat is nog enger dan onweer.’

Hoe was het einde van de oorlog voor u?
‘Ik was blij dat de oorlog voorbij was. Aan het einde van de oorlog zijn we weer verhuisd naar Nieuwe Niedorp. Daar kochten we een cafeetje en gingen we weer verder met ons leven. Gelukkig heb ik niemand die ik kende verloren.’

Erfgoeddrager: Lars

‘Ik hoopte dat het luchtalarm afging, zodat we niet naar school hoefden’

Davy, Jonathan en Lars zijn onderweg naar Jeff Haneveer. Hij woont nu niet al te ver fietsen van basisschool de Talisman in Eindhoven. Meneer Haneveer was 9 jaar toen de oorlog begon en woonde destijds aan de Frederiklaan in Eindhoven, vlakbij de Philipsfabrieken die tijdens ‘operatie Oester’ werden gebombardeerd door de Engelsen. Het heette operatie Oester omdat de vliegtuigen laag over de oesterbanken in Zeeland vlogen om onder de radar te blijven.

Was u bang voor de vliegtuigen?
‘Ik was niet bang voor de Duitse vliegtuigen. Op 6 december 1942 was ik mijn Sinterklaas-cadeautje in de woonkamer aan het uitpakken. Ineens leek het alsof het huis tegenover ons werd opgetild en in elkaar zakte. Deze woning bleek te zijn geraakt door een bom van de Engelsen, die eigenlijk bedoeld was voor de Philipsfabriek er vlakbij. Mijn broer liep er meteen heen om te helpen. Maar er waren zes mensen dood aan de overkant. Bij ons huis vlogen de ramen eruit. Kun je je voorstellen hoeveel lawaai dat is als er 94 vliegtuigen overvliegen? We hebben een tijd bij anderen in de woonkamer gewoond tot ons huis weer bruikbaar was. Later heb ik samen met Anton van der Heijde die ook bij mij in de straat woonde, ervoor gezorgd dat het Oestermonument is gemaakt tegenover het politiebureau in Eindhoven, ter nagedachtenis aan alle mensen die om het leven zijn gekomen bij dit Sinterklaasbombardement.’

Wat vond u van de oorlog?
‘Ik was 9 jaar en ik vond de oorlog eigenlijk wel spannend. Als ik naar school liep en het luchtalarm ging af, dan renden we weg uit de stad. Als we dan weer terugliepen naar school, hoopte ik dat het luchtalarm opnieuw afging zodat we niet naar school hoefden. Ik zat in Philipsdorp op school. Omdat de school zo dichtbij de Philipsfabrieken stond, werd onze school verplaatst naar een schoolgebouw in Gestel. Daar zaten meer scholen in datzelfde gebouw. Daarom konden we niet normaal les krijgen. We maakten voorbedrukte sommetjes. Dat vonden we heel fijn want dan hoefde maar één kind ze te maken en dan konden de anderen ze allemaal fijn overschrijven.

Op woensdagmiddag ging ik zoals dat gewoon was naar de scouting toe. Toen sloeg een Duitse officier mij links rechts in mijn gezicht omdat ik mijn welpenuniform aan had. De Duitsers vonden scouting een Engelse organisatie en ik had dus een pak aan van de vijand.’

Hoe bent u aan dit stuk parachutestof gekomen?
‘Bij Son landden Amerikaanse parachutisten. Ze hadden oranje en witte parachutes, zodat ze elkaar makkelijk konden vinden. En er waren ook camouflageparachutes, want die parachutisten hadden een gevechtsopdracht. Mijn vader en moeder wisten het niet, maar ik ben toen met vriendjes op de fiets naar Son gereden om te kijken of er nog wat op de grond lag. Ik heb daar een stuk camouflageparachute meegenomen.

Op 18 september 1944 werd Eindhoven bevrijd. Veel volwassenen waren blij, maar ik vond het jammer dat die spannende tijd voorbij was. De Engelse troepen kwamen over de weg vanuit Valkenswaard en ze ontmoetten de Amerikanen in Eindhoven. Op 19 september, toen Eindhoven dus al bevrijd was, gooiden de Duitsers oranje lichtkogels uit. De mensen dachten dat dat voor het feest was, maar de Duitsers lieten zo zien waar de Amerikaanse en Engelse troepen gelegerd waren en zo hebben de Duitsers die gebombardeerd.’

Erfgoeddrager: Lars

‘Hannie was een Joods meisje dat bij ons in huis woonde’

Lars, Dany, Alyssa en Auguste zouden eigenlijk iemand anders interviewen, maar zij belde af omdat ze was gevallen en naar het ziekenhuis moest. Gelukkig heeft Gerrit Sijpheer tijd. Hij ontvangt de leerlingen van de Cilinder in Alkmaar hartelijk. Ze hebben zijn interview op de valreep toch best goed kunnen voorbereiden.

Kende u Joodse kinderen?
‘Ja, bij ons in huis zaten een Joodse jongen ondergedoken en een Joods meisje, David en Hannie. David was 12 jaar en als een grote broer voor mij. Voordat David bij ons kwam zat hij ergens anders ondergedoken, op een zolder waar hij niet naar buiten kon, bij mensen met een krantenwinkeltje waar ook veel Duitse soldaten kwamen. Dat was heel gevaarlijk voor hem. Hij zat er al 1,5 jaar en werd ook mensenschuw. Mijn vader vond dat zo vervelend voor hem dat hij had gezegd: ‘Kom maar bij ons’.

David goochelde en speelde toneel bij ons in de achterkamer en op een grasveldje in de tuin achter ons huis. Daar ging hij koorddansen op de waslijn. Hij bedacht allerlei acts. Na de oorlog heeft hij hier zijn beroep van gemaakt; hij heeft zijn leven lang rondgetrokken in de wereld en zijn acts opgevoerd in theaters.

Hannie was een meisje van 13 jaar. Zij was de hulp van mijn moeder: mijn moeder had al twee kinderen en was zwanger van de derde dus ze kon alle hulp gebruiken. Hannie was voor de buitenwereld ons ‘nichtje’. Eerst had ze pikzwart haar, maar met waterstofperoxide hebben we haar haar blond gemaakt. Zo kon ze veilig naar buiten. Hannie zorgde voor mij en we sliepen ook samen in één bed; we hebben nog steeds contact.’

Wat deden uw ouders in de oorlog?
‘Onze huisarts, dokter Blok, was lid van de landelijke verzetsgroep 2000. Zij zorgden voor mensen die in de knel kwamen, vooral Joodse mensen, en probeerden hen bij andere mensen onder te brengen zodat ze niet opgepakt zouden worden. Dokter Blok vroeg mijn vader of hij ook mensen in huis wilden nemen. Mijn ouders deden dat; als mensen hulp nodig hadden dan gaf je die hulp gewoon. Mensen zijn allemaal gelijk en je helpt elkaar.

Het werd heel vol in huis; er kwamen steeds meer onderduikers die een schuilplaats nodig hadden en we waren ineens met tien mensen en sliepen met z’n tweeën in een eenpersoonsbed. Dat was een heel druk huishouden.

Zoveel mensen bij elkaar in een huis zorgde ook voor spanningen; mijn moeder speelde de scheidsrechter en ook kreeg iedere onderduiker een taak, zoals wol spinnen van schapenvol en tarwe malen in de koffiemachine en aardappels schillen. Mijn moeder had er verder haar handen vol aan om te zorgen dat iedereen te eten kreeg. Via de verzetsorganisatie kreeg ze extra bonnen om eten te halen voor alle onderduikers.

Omdat mijn vader bij de het gemeentelijke elektrabedrijf werkte, kwam hij bij iedereen aan huis, ook bij de boeren, en kon hij voldoende eten meenemen voor iedereen. Wij hadden ook een grote tuin met aardappels en knolrapen, bessenbomen en kersenboom. Mijn moeder maakte alle vruchten in.’

Is er ook iets heel ergs gebeurd in uw omgeving?
‘Op een dag reed er over de Teuglaan van Schoorl naar het kanaal een grote vrachtwagen met grote vaten olie. Deze vrachtwagen verloor twee vaten die de weg oprolde de berm in. De sluiswachters die het zagen gebeuren, hebben de vaten de tuin ingerold en de verzetsgroep gemeld dat ze olie in de tuin hadden liggen. Olie was heel schaars in die tijd en het was heel belangrijk voor de verzetsgroep om een voorraad te hebben. De verzetsgroep haalde de vaten op en begroef ze naast ons huis, waar ze mijn vader bij betrokken.

De volgende dag kwam de Duitse politie. Ze hadden meneer Schalkwijk, een van de sluiswachters, gedwongen om te vertellen waar ze begraven lagen en hij moest komen aanwijzen waar de vaten lagen. Schalkwijk werd daarna hardhandig ondervraagd in Alkmaar om te weten te komen wie er allemaal bij betrokken waren. Maar hij heeft dat stilgehouden. Maar doordat hij hardhandig werd aangepakt, kreeg hij een hartaanval en overleed hij.

Omdat de verzetsgroep dacht dat hij ook alle namen had verraden van mensen die erbij betrokken waren, hebben ze iedereen gewaarschuwd en dook iedereen onder. De Duitse soldaten hebben als reactie hierop tien mensen die er niets mee te maken hadden, uit de gevangenis in Amsterdam gehaald en op de Teugellaan in Schoorl doodgeschoten. Dat was afschuwelijk.’

Hoe was uw contact met de Duitse soldaten?
‘Op een dag kwam er een Duitse soldaat naar mij toe, een man met een heel groot geweer. Ik was heel bang voor hem dus ik racete naar huis. Omdat het huis vol was, waren de deuren altijd op slot, dus ik bonkte met mijn kont tegen de achterdeur aan. Op het moment dat mijn moeder de deur opendeed, kwam de Duitse soldaat de hoek omlopen en vroeg me of ik honger had. Natuurlijk had ik honger! Ik kreeg een dikke boterham met kaas ertussen. Dat was een traktatie. Ik griste de boterham uit zijn handen en zei: ‘Dank je wel, rotmof!’

Op dat moment begon de soldaat heel erg te huilen. ‘Wat is er aan de hand?’, vroeg mijn moeder. De soldaat vertelde dat hij die dag had gehoord dat zijn dorp in Duitsland platgebombardeerd was door de Engelsen en dat hij die dag zijn vrouw en kinderen was verloren. Hij had ook een jongetje gehad zoals ik. Mijn moeder, de verzetsvrouw met Joodse onderduikers achter de deur, troostte de Duitse soldaat. Ik besefte op dat moment de waanzin van oorlog. En ook dat we uiteindelijk allemaal mensen zijn.’

Erfgoeddrager: Lars

‘Als mijn moeder me toen niet had geroepen…’

Thirza, Teije en Lars hebben zich goed voorbereid op het interview met Henk van der Laan. Hij woonde tijdens de oorlog in Leeuwarden, vlak bij bij de koepelkerk aan de Wijbrand de Geeststraat. Hij was zeven toen de oorlog begon. De leerlingen zijn erg benieuwd naar zijn verhaal. Wat zou er precies gebeurd zijn op die ene hele nare dag? Ze waren toen toch al bevrijd?

Hoe was het leven in de oorlog?
‘In het begin van de oorlog was er in het noorden van Nederland nog niet heel veel aan de hand. We hadden voldoende te eten en we gingen gewoon naar school. De laatste periode van de oorlog werd het eten wel schaarser, met name in de steden. We hadden mensen uit Tiel bij ons te logeren, omdat het in het zuiden van Nederland veel erger was. Daar werd ook erg gevochten. Wij kwamen aan eten door te ruilen. Mijn vader maakte groene zeep en omdat dat niet te koop was en dus schaars, wilden de boeren dat graag hebben. Mijn moeder ging dan met die zeep op de fiets naar Veenwouden en ruilde dit voor verse melk. Van de room maakte ze boter. Zo hadden we altijd voldoende. Het ritje was trouwens behoorlijk stuiterend, omdat ze geen rubberen banden meer op haar fiets had.
Verder hadden we thuis niet een wc zoals we nu kennen. Onze wc zat een houten schuurtje achter het huis. Je behoefte deed je in de ton. Er was geen wc-papier; afvegen deed je met stukjes krant, die mijn vader in vierkante vormen knipte. Aan het eind van de oorlog raakte het hout om de kachel op te stoken op. Om de kachel toch te kunnen stoken, werden er bomen gekapt en houten hekjes geplunderd. Alles wat maar van hout was, werd afgebroken, zodat het in huis lekker warm was. Er stond op een gegeven moment geen boom meer op de spoorstraat in Leeuwarden, alles was gekapt.’

Waren er ook razzia’s bij u in de straat?
‘Jazeker. Dan kwamen de Duitsers de straat in, op zoek naar mannen vanaf achttien jaar. Die moesten naar Duitsland om te werken. Mijn vader verstopte zich dan in een luik in de vloer; daar werd dan een zak aardappelen bovenop gelegd, zodat het luik niet zichtbaar was. Gelukkig hebben de Duitsers dit nooit ontdekt. Mijn oom Henk is wel gedeporteerd, naar een werkkamp in Duitsland. Gelukkig kwam hij na de oorlog terug. Maar mijn Joodse buurmeisje Lena niet. Zij en haar familie zijn op een nacht opgepakt. Niemand had een idee wat er met hen ging gebeuren. Pas na de oorlog wisten we dat.’

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt?
‘Mijn naarste ervaring vond twee dagen na de bevrijding plaats, op 17 april 1945. Ik was met mijn vriendjes Jan en Anne buiten aan het spelen. Op straat stonden achtergebleven voertuigen van de Duitsers. In eentje lag een kist vol munitie. Ineens zei Jan: “Henk, je moeder roept, je moet eten.” Dus ik ging naar huis. Tien minuten later hoorden we een hele harde knal. De buurvrouw kwam bij ons binnenstormen. ”Is Henkie hier?” riep ze. Mijn moeder knikte. “Gelukkig,” zei de buurvrouw. “Er is iets heel ergs gebeurd: Jan en Anne zijn omgekomen…” Mijn vriendjes hadden een handgranaat uit de kist gehaald en die was afgegaan. Ze waren op slag dood. Het besef dat ik hier ook bij zou zijn geweest als mijn moeder niet geroepen had voor het eten drong tot me door. Ik heb heel veel geluk gehad, maar ik miste wel mijn twee beste vrienden. Ze liggen begraven op de Huizumerbegraafplaats. Later ben ik daar nog vaak gaan kijken. Mijn vader heeft de overlijdenskaart van Anne altijd bewaard. Toen we na zijn overlijden het huis opruimden, vond ik die. Ik heb hem ook altijd bewaard.’

Erfgoeddrager: Lars

‘We moesten allemaal tegen de muur staan’

Terwijl Kajal, Moos, Lars en Romaine hun vragen nog even doornemen, kijken ze om de beurt door het raam of Carel Wiemers niet te vroeg aankomt. Ze willen hem zo graag zelf ontvangen . Dat lukt maar half want het is speelkwartier en alle leerlingen van de Rivierenschool in Amsterdam-Zuid spelen nu voor de deur. Als het speelkwartier voorbij is, kunnen ze hem eindelijk interviewen. Dat doen ze ook buiten want door de coronacrisis is ín school nu niet zo goed mogelijk.

Wat is u het meest bijgebleven van de oorlog?
‘Op een dag speelde ik bij mijn goede vriend Hans, die op precies dezelfde dag geboren is als ik. Opeens werd er gebonkt op de deuren en stormden twee Duitsers met geweren naar binnen. We moesten allemaal tegen de muur staan en werden onder schot gehouden. Ze zeiden dat we een paar minuten hadden om een koffer te pakken en dat we mee moesten. Hansjes moeder, Geertruide probeerde nog met haar trouwboekje uit te leggen dat ik niet bij hen hoorde. Maar met grof geweld moesten we allemaal mee. “Die is niet van mij”, zei zijn moeder weer onderweg naar de vrachtwagen, waar Joden in werden gesleurd. Ik hoorde iedereen schreeuwen en huilen en zag de ouders van Hans en zijn broertje al op de vrachtwagen. Hans deed toen zijn beide armen stevig om me heen en schreeuwde: “Carel, ik ga met jou mee naar huis!” Er ontstond verwarring en we werden ruw uit elkaar gerukt. Ik kreeg een schop en terwijl een Duitser een geweer op me richtte, schreeuwde hij dat ik weg moest wezen en niet mocht omkijken. Om de hoek van de Lekstraat keek ik toch stiekem even en zag Hansje huilend in de armen van zijn moeder. Hansje en zijn familie zijn nooit meer terug gekomen, ze zijn vergast in Sobibor.’

Heeft u weleens een Duitser zien schieten?
‘Ik woonde een tijdje op een boerderij om aan te sterken en liep een keer met Jan, mijn ‘broertje’, op een landweggetje met sloten aan beide kant. Op een bruggetje stond een Nederlands meisje met een Duitser te vrijen. Toen we langsliepen, zeiden we net iets te hard ‘wat een verraadster!’ Het meisje vertelde de Duitser wat we hadden gezegd en die riep tegen een andere Duitser die ons tegemoet fietste: “Pak die twee!” Door de harde wind kon de fietsende Duitser het pas na een paar keer horen. Toen hij op zijn fiets bijna bij ons in de buurt was, zei ik tegen Jan dat we over de sloot moesten springen, zo het maisveld in. Het mais stond hoog en wij waren klein, dus daar waren we veilig. Zigzaggend renden we door het hoge maisveld terwijl die Duitser op ons schoot. We hebben het geluk gehad dat we het hebben overleefd. Ik begrijp nog altijd niet waarom ze op jongetjes gingen schieten.’

Heeft u nog andere erge dingen meegemaakt?
‘We speelden soms in het gangenstelsel van de bunker die de Duitsers voor hun commandocentrum op het Victorieplein hadden gebouwd. Op een dag op weg naar school had ik met wat vriendjes bedacht dat we de Duitsers lekker gingen pesten. We lieten een deel van de ingang van de bunker instorten en moesten er snel vandoor. Mijn vrienden zaten al in de zesde klas, maar ik pas in de vierde en kon niet zo snel wegkomen. Dus toen er een Duitser aankwam, vluchtte ik de bunker in. Hij trok zijn pistool en zei ‘Halt!” Ik rende weg, struikelde over mijn eigen voeten en viel. Op hetzelfde moment schoot de Duitser . De kogel vloog de muur in, precies daar waar ik had gestaan. Ik deed alsof ik dood was en toen de Duitser zijn pistool weer in zijn zak deed, rende ik er vandoor via de langste gang. In een van de winkels onder de arcade schoot ik naar binnen. Een groepje moeders heeft me toen gered door om me heen te gaan staan, terwijl boze Duitsers voorbij renden, op zoek naar mij.’

     

 

Erfgoeddrager: Lars

‘Ik wist niet meer hoe chocolade smaakte’

Meneer Bleijerveld komt naar de school De Singel in Schiedam voor het interview met Lewis, Lars, Suraya en Isabella. Hij woont nu op het Bachplein, maar in de oorlog woonde het gezin op de Vlaardingerdijk. Hij herinnert zich 10 mei 1940 nog goed. ‘Om een uur of vier ‘s morgens werd ik wakker van schoten en het luchtalarm. Nederland was ingenomen.’ Na afloop van het interview zegt meneer Bleijerveld dat het voor hem een eer was om met de kinderen te spreken!

Zat u bij het verzet?
‘Nee, ik geloof niet dat ik dat zou durven. Ik was natuurlijk ook nog heel jong voor verzetsdaden. In Vlaardingen had je de verzetsgroep De Geuzen. Nadat ze werden opgepakt, zijn achttien van hen ter dood veroordeeld. De Duitsers deden dat om een voorbeeld te stellen naar anderen.’

Was u bang?

‘Ja, zeker bij bombardementen, verschrikkelijk. Je wist nooit waar de bommen vielen. Een stukje verder bij ons in de wijk werd een heel huizenblok vernield bij een bombardement. Dat was in de Nicolaas Beetsstraat. Ik zag ook hoe Joodse buren zijn weggevoerd. Er kwam een overvalwagen langs, heel luguber was het. Ik speelde vaak met die buurjongen. Het gezin is weggevoerd, naar verluidt naar Westerbork, en ik heb nooit meer iets van ze gehoord. Onvoorstelbaar ook dat zo lang zo weinig bekend was over het lot van de Joden. De praatjes gingen wel dat ze helemaal niet gingen werken, maar op transport werden gezet naar Auschwitz. Maar je geloofde het niet.’

U bent als kind ook nog Engeland gegaan om aan te sterken. Hoe was dat?
‘Eerst werd ik samen met anderen naar een legerkamp gebracht, om te voorkomen dat we besmettelijke ziektes overbrachten. En na twee maanden kwamen we bij mensen in huis die in Wellington woonden, in het westen van Engeland. Ik vond het geweldig. We werden verwend. De mensen namen ons uit plichtsbesef in huis, en een beetje uit liefde. Ik ging er ook naar school en leerde behoorlijk Engels. We mochten er fietsen, bijvoorbeeld naar het vliegveld waar ik allerlei soorten vliegtuigen en jeeps zag. Na vier maanden ging ik weer naar huis.’

Weet u nog dat de bevrijders kwamen?
‘Ja, natuurlijk! Maar we moesten uitkijken want er liepen nog Duitsers tussen. De bevrijders deelden chocola uit. Ik wist niet meer hoe het smaakte. De oorlog was beklemmend geweest, die onvrijheid. Het enige uitje dat we hadden was met de boot van Rotterdam naar Culemborg. Je mocht niks zeggen, er werd op je gelet. Het was een angstige tijd. Dat gevoel raak je nooit meer kwijt, zeker niet rond gedenkdagen. Daarom is het ook zo belangrijk dat we nu al zo lang geen oorlog hebben.’

Erfgoeddrager: Lars

‘Annemie overleefde de zelfmoordpoging’

Toen fotohistoricus Simon Kool per toeval op een zolderkamertje een doosje tegenkwam met honderd fotorolletjes met zwart-wit portretfoto's van Joodse mensen in oorlogstijd, werd hij nieuwsgierig naar de afkomst ervan. Bij het doosje zat ook een kasboek, met daarin namen en adressen. Het waren de gegevens van de geportretteerde Joodse mensen, die tot 1943 in de Rivierenbuurt bleken te hebben gewoond. De foto's waren gemaakt door Annemie Wolff. Samen met An Huitzing, secretaris van de Stichting Annemie en Helmuth Wolff, zoekt Kool naar de mensen die op de foto's staan. Chemène, Lars en Jacqueline interviewden Kool en Huitzing over de oorlogsportretten van Annemie Wolff.

Wie waren Annemie en Helmuth Wolff?
Simon: "Helmuth was Joods en werd in Duitsland bedreigd, dus vluchtte hij in 1933 samen met zijn vrouw Annemie naar Amsterdam. Helmuth was toen 38, Annemie 27 jaar. In Amsterdam werkten ze verder als succesvolle fotografen. In 1939 had het stel een tentoonstelling waar ook het koninklijk huis naartoe kwam. Maar toen ook in Nederland de oorlog uitbrak, besloten de twee niet verder te willen leven. Samen pleegden ze in 1940 zelfmoord. Toen zij werden gevonden bleek Helmuth overleden, maar Annemie was nog in leven. In 1943 pakte zij de draad weer op. Ze begon met het maken van portretfoto’s van voornamelijk Joodse mensen uit de Rivierenbuurt, die nog voordat ze gedeporteerd werden in de studio van Annemie op de foto gingen. Annemie was ook actief in het verzet en maakte ook portretten, die werden gebruikt voor valse persoonsbewijzen.” 

Wat willen jullie doen met de foto's?
An: Wij zijn op zoek naar alle gefotografeerden of hun nabestaanden. De fotografe Annemie Wolff sprak haar hele leven niet over de honderden (Joodse) mensen van wie zij in de oorlog foto's had gemaakt, maar dankzij haar kasboek, archieven en lang speurwerk hebben we wel al 400 mensen teruggevonden. Sommige mensen kunnen we heel blij maken met de foto's die Annemie gemaakt heeft. Soms zijn deze foto’s de enige beelden die mensen nog hebben van hun familie. De eerste foto die we teruggaven, was van Eefje Herbst, een meisje die zes jaar was toen ze werd gefotografeerd door Annemie Wolff. Ze werd vermoord in het concentratiekamp. Via internet heb ik haar vriendje van vroeger teruggevonden. Deze mijnheer was zo ontzettend ontroerd toen hij haar foto zag, hij had nooit meer iets van zijn jeugdvriendinnetje terug gezien."

Heeft Annemie Wolff ook een foto van Anne Frank gemaakt?
An: "Nee, jammer genoeg niet. Maar Annemie moet de familie wel gekend hebben, want ze heeft ook gewerkt voor het bedrijf van Otto Frank. Het reclamewerk van zijn bedrijf, is door haar gefotografeerd. Ook na de oorlog is Annemie blijven fotograferen. In 1994 is zij overleden.”

Benieuwd geworden naar de foto's van Annemie Wolff? Kijk op de website: http://stichtingwolff.nl/

Tijdens het interview

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892