Erfgoeddrager: Lara

‘In september 1944 zag ik Duitsers met een witte vlag’

Lara, Lotus en Leah brengen een bezoek aan Jo Venhovens-Van de Broek. Een 94-jarige Waalrese die vlakbij hun school, de Wilderen in Waalre, woont. In nog geen 10 minuten staan de dames al bij haar op de stoep. Ze worden verwelkomd met een glaasje fris, paaseitjes en koekjes. Toen de Tweede Wereldoorlog in Nederland uitbrak, was mevrouw Venhovens 10 jaar oud, bijna even oud als Lara, Lotus en Leah.

Hoe heeft u de oorlog ervaren?
‘Als het luchtalarm afging, werd ik bang. We verscholen ons in de schuilkelder, die mijn vader in de bossen vlakbij ons huis had gemaakt. De schuilkelder was ook voor onze buren. Zij woonden zo’n 50 meter verderop. Soms hoorden de buren het luchtalarm niet. Dan floot mijn vader en kwamen ze wel. Met zijn achten zaten we ons in de schuilkelder. Er lag stro in, zodat de kinderen gewoon konden slapen. De V2-bommen vlogen dan van Duitsland naar Engeland. Die hoorde je heel goed. Ik vond het heel eng, maar ik was niet bang dat ze neer zouden storten.

In de oorlog speelde ik buiten met meisjes uit de buurt. Verstoppertje, hinkelen, paddenstoelen zoeken en bramen plukken. Ik ging ook naar school in Eindhoven. In het hospitaal hadden ze geen plek meer voor ons, maar we konden wel terecht in de sigarengroothandel op de Grote Berg in Eindhoven. Vanaf de tweede klas ging ik naar school in Woensel. Dan liep ik twee keer per week van Waalre naar Woensel. Dat is twee uur heen en twee uur terug. De jongens hadden ’s morgens les en de meisjes ’s middags van half 2 tot half 5. Ik kon niet zomaar school toe lopen want ik had geen fatsoenlijke schoenen, alleen houten ‘voetjes’ met bandjes. Mijn vader kon gelukkig aan van alles komen. Op een dag had hij een zwarte lap leer kunnen ruilen, waarvan de schoenmaker schoenen voor mij maakte. Toen had ik wel fatsoenlijke schoenen. Ik heb ook eens een donkergrijze deken van soldaten gekregen. De naaister heeft daarvan een jas voor mij gemaakt. Daarin deed ik mijn plechtige communie.’

Zijn er nog spannende dingen gebeurd tijdens de oorlog?
‘In de oorlog waren veel producten op de bon. Je had bonnen voor bijvoorbeeld eten, textiel en schoenen. Om spullen te krijgen had je naast de bonnen ook een persoonsbewijs nodig. Op de distributiekaart tekenden ze af wat je had gehad. De bonnen raakten ook wel eens op. Dan had je in principe niets meer. We hadden gelukkig eten uit de tuin. In de oorlog mocht je ook geen radio hebben. Iedereen moest zijn radio bij de Duitsers inleveren. Achter de deur hadden we een bijenkast. Mijn vader had onze radio daarin verstopt. Af en toe haalde hij de radio eruit en zo konden we toch stiekem naar Radio Oranje luisteren. Je hoorde uitzendingen van koningin Wilhelmina, uitgezonden vanuit Engeland.

Bij ons in de straat waren twee vliegtuigen neergestort. Ik was nieuwsgierig en ging kijken. Op straat zag ik dat er een parachute aan een boom hing. Mijn vader haalde hem uit de boom, en een naaister heeft later nog van de stof een jurk voor mij gemaakt. Uit een van de vliegtuigen heb ik een blikje water gepakt. Jaren heb ik dat bewaard. Op een gegeven moment was het doorgeroest, en toen liep het water weg. De soldaten uit de vliegtuigen heb ik niet gezien. Ik heb wel de vorm van een soldaat als een afdruk op de grond gezien. Ik vond op dat moment niet eng; ik was nog jong en dacht er niet over na.’

Hoe was het vlak na de oorlog voor u?
‘Toen de oorlog afgelopen was, volgde nog een bombardement op de Demer in Eindhoven. Ik zat net op de mulo in Eindhoven. De vader van het meisje dat in de klas naast mij zat, had de bombardement niet overleefd. Je hoorde helemaal vanuit Waalre de vliegtuigen en het vallen van de bommen. Je hoorde dat echt heel goed. Na de bombardement durfden Eindhovenaren niet te slapen in hun eigen huis. Ze konden bij ons in de gang de nacht doorbrengen. We gaven onderdak aan drie echtparen. Eén echtpaar had een bloemenzaak. Een ander had een slagerij en ik weet niet wat het derde echtpaar had. Ze hadden wel een kind bij zich. ’s Morgens vertrokken ze weer. Ze kregen van onze vader een zakje aardappelen mee, want die hadden we genoeg. Dat kwam omdat we een grote tuin hadden, waarin we van alles verbouwden. We hadden fruitbomen, aardappelen, groenten en veel dieren. Voor de bloemist heb ik later nog geholpen met het verkopen van oranje bloemen.

In september 1944 zag ik ook Duitsers met een witte vlag. De Britse soldaten hadden ze te pakken gekregen en namen ze mee. Deze Duitsers hadden zich overgegeven. Dat betekende dat de oorlog voorbij was. Daar was ik blij om.’

Erfgoeddrager: Lara

‘Mijn moeder stopte mij dan in de muizenkast’

Achraf, Tamar, Lara en Kenza van IKC de Boomgaard uit Amsterdam Nieuw-West gaan op bezoek bij meneer Arnold Paalvast. Hij komt uit een gezin met vier kinderen. Hij is aan het begin van de Tweede Wereldoorlog geboren. De meeste dingen die hij weet, heeft hij van zijn ouders gehoord. Ook zijn vrouw is in de oorlog geboren en wil haar verhalen graag met de kinderen delen.

Wat voor verhalen hebt u gehoord van uw ouders?
‘Mijn vader ging onder de vloer onderduiken als er een razzia van de Duitse soldaten kwam. Mijn ouders hadden een tip gekregen van de overbuurman, die bij het elektriciteitsbedrijf werkte. Dat was in Den Haag trouwens, waar we toen woonden. Als je de stofzuiger in het stopcontact doet en je zet hem aan, dan gebeurt er niks want de Duitsers hadden de elektriciteit afgesloten. Maar als de stofzuiger begint te loeien, weet je dat er een razzia gaat komen. Dus dat de Duitsers alle huizen langsgaan om mannen tussen de 16 jaar en 60 jaar mee te nemen naar Duitsland om daar dwangarbeid te laten doen. Want dan deden ze de elektriciteit aan. Dus als dat gebeurde, dook mijn vader onder de vloer.’

Was u wel eens bang?
‘Dit was in 1943, 1944 dus toen was ik 3, 4 jaar. Ik mocht dat natuurlijk niet weten, want als de Duitsers aan de deur vragen ‘Waar is je vader?’, dan zou ik dat als klein kind waarschijnlijk eerlijk zeggen. Dus mijn moeder stopte mij dan in de Muizenkast. Een grote rommelkast. Die kast stond in ons huis en daar zat geen licht in maar kon wel op slot. Dus dan kon ik niet zien wat er gebeurde. En dat was natuurlijk heel spannend, ik raakte totaal in paniek. Dat is een paar keer gebeurt. Dat gevoel, dat ken ik nog wel. Die paniek.’

Heeft u ook eigen herinneringen uit de oorlog?
‘Ik zat op de kleuterschool bij de nonnen. Er was in de buurt een bom gevallen. Er waren woningen vernield en tientallen mensen gedood. Er was een grote krater in de grond in een straat. We gingen met de klas wandelen en we liepen langs die krater, dat maakte wel indruk. Midden in de straat opeens een heel groot gat.’
Zijn echtgenote vult hem aan: ‘Ik ben ook een kind uit de oorlog. Ik ben in 1939 geboren. Ik woonde in Amsterdam tijdens de oorlog aan de rand van de stad. Er was een grote zandvlakte waar we in de kuilen speelden met doeken erover heen en bankjes erin. Soms kwamen er ook mensen schuilen in die kuilen.  Er was ook een weiland met koeien vlak bij ons huis. Mijn vader hoorde een raar geluid aan de buitendeur en hij ging kijken. Toen stond er een koe voor de deur. De likte de deur af en toen zeiden de buren: ‘Waarom heb je hem niet mee naar binnen genomen’ Want iedereen had honger natuurlijk. Ik heb wel een dode vrouw gezien op straat die waarschijnlijk van de honger zo is neergevallen. Dat is best heftig als kind. Maar we speelde ook oorlogje als kind. Oorlogje spelen in de oorlog. De meisjes maakten van een luier een kapje en dan werd er gevochten. Je had geen flauw idee wat er eigenlijk echt aan de hand was. We gingen ook Engels praten en de Duitsers uitschelden. We waren wel bang dat ze ons zouden pakken.’

 

 

 

Erfgoeddrager: Lara

‘Je wist niet of je elkaar nog terug zou zien’

Tonny Biesterveld (1935) vertelt in de mooie binnentuin van basisschool De Pinksterbloem aan Juliet, Lara en Noam over haar ervaringen als kind tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ze woonde toen in de Danie Theronstraat in Amsterdam-Oost. Een vriendinnetje van Juliet woont ook in die straat, vertelt ze aan Tonny. De kinderen voelen zich op hun gemak en durven al hun vragen te stellen. Na afloop hebben ze zelfs een kort, voorzichtig politiek gesprekje over de oorlog in Oekraïne.

Wat herinnert u zich van het begin van de oorlog?
‘Ik herinner mij dat mijn moeder huilde bij een radiobericht. Ik kroop onder tafel, want ik wist dat er iets heel ergs aan de hand moest zijn als zij huilde. En dat was zo, het was oorlog. Daarna ging mijn leventje eigenlijk gewoon door. Ik ging naar de kleuterschool, daarna naar de lagere school. Maar alles werd kariger en ging op de bon; alles werd minder. We woonden in de Danie Theronstraat, hier in Amsterdam Oost, en daar woonden heel veel Joodse gezinnen. In 1942/1943 werden alle Joodse mensen en gezinnen weggehaald. De bovenburen, de onderburen. Iedereen werd weggehaald en is nooit meer teruggekomen. Ik verloor mijn vriendinnetjes, die net als ik pas acht waren.’

We hebben gehoord dat uw ouders een heel dapper besluit in de oorlog namen.
‘Dat was om mijn broertjes en mij in de oorlog weg te laten gaan. Het is natuurlijk niet eenvoudig voor ouders om kinderen weg te sturen. In dit geval was het om ons te redden, want we hadden heel erge honger. Maar je wist niet of je elkaar nog terug zou zien, hoe het af zou lopen. Dus dat was een heel dapper besluit. En het was natuurlijk heel wat anders met de Joodse kindjes, want die gingen ook weg, maar niet om gered te worden. Die werden gedeporteerd en vermoord. Wij werden de stad uitgehaald om gered te worden, om in leven te blijven.’

Waar kwamen jullie allemaal terecht?
‘We gingen vanaf de De Ruyterkade met ongeveer 300 kinderen op een boot. We hebben een dag of drie gevaren. We lagen op stro. Een toilet was er niet, alleen een paar tonnetjes om je behoeften in te doen. Onderweg overleden er kinderen wegens ondervoeding. Iedereen was ondervoed. Ze zongen een liedje om ons een beetje op te peppen. Zeven koetjes, zeven koetjes, zeven koetjes en één hond. En de eerste die was rond, en de tweede die was blond, en de derde had geen haar meer op zijn… kont! Ze sloegen dat woord over… maar dat hielp die kinderen toch een beetje. Zodat ze even konden vergeten dat ze zo verdrietig waren, zonder hun ouders. Ik kwam uiteindelijk bij een pleeggezin in Drenthe terecht – mijn drie broertjes in Groningen – en ging daar naar school.’

Hoe ging u weer naar huis?
‘Dat was pas na de Bevrijding. Op een goede dag kwam ik van school en zag mijn pleegmoeder geheimzinnig lachen. Ik kwam de kamer in en wie zat daar? Mijn moeder! Ze was op een gammel fietsje, heel ellendig, van Amsterdam helemaal naar Peizermade, hoog in Drenthe, gekomen. Ze is toen eerst nog doorgefietst naar Groningen om mijn broertjes op te halen. De volgende middag haalde ze mij op. Na een hele lange reis, met een soort trammetje, maar ook te voet en met de boot, kwamen we weer in Amsterdam aan. We liepen dwars door de stad naar huis en kreeg onderweg mijn eerste stuk fruit sinds de oorlog: een perzik.’

U heeft daarvoor dus heel veel honger gehad.
‘Ja, heel erg veel. Ik zal jullie een hongerverhaal vertellen. Mijn zus en mijn broer liepen op een dag bij de Wibautstraat. Daar liep een kat die Jopie heette. Dat weet ik, omdat mijn broer die kat heeft gepakt. Een mevrouw op een balkon riep “Jopie! Jopie!”. Maar die kat kwam niet meer, die is opgegeten… door ons! Wie die kat vermoord heeft? Mijn vader zeker niet, dus ik vrees dat mijn moeder de klos was. Dat zijn vreselijke dingen eigenlijk, je kunt je daar niets bij voorstellen.’

U bent niet Joods, maar u draagt wel een Davidster.
‘Klopt. Een jaar of tien, twaalf geleden las ik in de krant dat in Duitsland weer Joodse graven waren beklad. Dat betekent dat er gemene teksten op die graven geschreven waren, of dat ze besmeurd werden. En dat is zoiets ergs, want dan denk je gelijk: het komt weer op, mensen gaan weer vervolgd worden om wie ze zijn. Nog steeds worden heel veel mensen vervolgd, niet alleen Joodse mensen. Maar in dit geval dus wel. Ik kreeg het er zo benauwd van. Ik moest van mezelf iets doen. Ik heb dit Davidsterretje gekocht. Dat dragen helpt, mij ook.’

Erfgoeddrager: Lara

‘De Duitsers namen onze school in.’

Op basisschool De Windroos hebben Lara, Eray, Sila en Valentijn Mevrouw Bep Last geïnterviewd. Mevrouw Last zat al in het lokaal te wachten op de kinderen. Bij binnenkomst werd mevrouw verrast door de kinderen met heerlijke bonbons. Na een korte voorstel ronde hebben ze samen besloten om telkens om beurten een vraag te stellen aan mevrouw Last. Deze vragen hebben de kinderen van tevoren al opgesteld en het A4tje meegenomen naar het interview.  

Hoe voelde u zich toen u wist dat er oorlog was?
‘Ik hoorde ‘s nachts in mei vreemde geluiden. Daar werd ik wakker van! Ik kon het niet plaatsen. Mijn ouders vertelden dat er oorlog was. Dat leek me heel vreselijk! Duitsers wilden Nederland innemen. De geluiden waren van parachutisten en ook hoorde ik allerlei plofjes. Die plofjes waren schoten, bleek later… Dat was de eerste dag van de oorlog. Je had toen natuurlijk geen televisie waarop je kon zien dat het oorlog was. Ik was toen tien jaar.Kort daarna was het ‘Pinksteren, maar dat hebben we niet gevierd. Ook was er een avondklok waardoor de mensen ook niet zo vrij waren om ergens heen te kunnen na 20.00 uur ’s avonds. Dus er werd niet veel gevierd tijdens de oorlog.’

Kende u mensen die in het verzet zaten?
‘Mijn oudere broer die 9 jaar ouder was zat in het verzet. Maar dat was heel erg geheim. Anders werd je opgepakt. Ook kwam het verzet pas richting het einde van de oorlog. Twee broers van me moesten onderduiken in de Achterhoek, want anders moesten ze Duitsland om voor de Duitsers te werken. Later ging ik ook naar de Achterhoek, daar werd ik naartoe gebracht door mijn broers, want we hadden honger en in de Achterhoek was er genoeg te eten. Net voor de bevrijding heb ik wel drie dagen in een schuilkelder doorgebracht. Ik heb gelukkig niet gezien dat er mensen doodgeschoten werden, maar in de schuilkelder zag ik wel dat er een koe dood werd geschoten.’

Is er iets in uw buurt gebeurd?
‘Ach kind, er is zoveel gebeurd in mijn buurt. Ze namen onze school in. En we moesten 6 februari naar de Burcht. De hele straat. We werden opgejaagd. We moesten daar staan en daar stonden kanonnen. En toen dachten we dat we allemaal doorgeschoten zouden worden. Toen heeft de burgemeester ervoor gezorgd dat we naar huis mochten. Al was het een NSB-burgemeester. Toch bijzonder. Toen hebben ze allemaal de huizen doorzocht en soms spullen gestolen. Op middernacht werd er gebonkt op de deur en met geweren alles kapotgemaakt in huis. We hadden ook geen brandstof meer dus we hadden het heel koud.’

Wat voor gevoel had u toen u bevrijd werd?
‘O, dat gevoel kan ik je niet vertellen. Dat is zo fijn. Want oorlog is zo naar, dat kan je je niet voorstellen. Corona is heel naar, maar oorlog is veel erger. Ik ben een dankbaar mens van 91 jaar. Ik ben 67 jaar getrouwd geweest en heb heel veel kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen! Ik heb ook een boek geschreven voor mijn eigen kinderen. Ik heb met mijn zus nooit ruzie gehad. De reden? Omdat ik alles besliste en mijn zus alles goed vond.’

Erfgoeddrager: Lara

‘Hier zeiden ze dat we daar lekker in de zon hadden gezeten’

Vijf tweedeklassers van Het 4e Gymnasium interviewen Annemarie ten Brink in één van de lokalen op deze Amsterdamse middelbare school. Boet, Olim, Zelai, Kaysa en Lara hebben nagenoeg dezelfde leeftijd als Annemarie toen de oorlog net afgelopen was. De leerlingen vragen honderduit over leven en overleven voor, tijdens en na de oorlog.

Hoe veranderde de oorlog uw leven?
‘We woonden in Surabaya waar ik ook geboren ben. We hadden een vrijstaand huis en veel personeel. Het was het koloniale leven. Vanwege de hitte hadden we alleen ‘s morgens school. ‘s Middags lagen we te lezen, deden spelletjes of speelden in de tuin. Toen de oorlog uitbrak, veranderde alles. Alle mannen werden direct opgepakt. Mijn vader, die de Slag in de Javazee had overleefd, vluchtte de bergen in. De Indonesiërs hielpen de Japanners en vertelden waar mannen, zoals mijn vader, zich verstopten. Al gauw werd mijn vader opgepakt. Ik heb hem nooit meer teruggezien. We moesten voor elke Jap die we tegenkwamen buigen. Later, in het kamp, hadden we iedere dag appèl en dan moest je gebogen blijven staan totdat je hoorde: ‘[Keh-ree]!’. Dat betekende dat je overeind mocht komen. In het kamp kregen we steeds slechter en minder eten, we verzwakten snel en waren ondervoed. We hadden 50 centimeter per persoon plaats en dat was alles wat we hadden. Gelukkig waren wij met z’n vijven. We sliepen in een volgepakt lokaal, aan twee kanten waren daar britsen. Op de één of andere manier wisten de Japanse altijd alles en dan werd er hardhandig gestraft. Ik heb wel eens voor straf in de zon moeten staan. Dat was een flinke straf hoor; rond het middaguur in de tropenzon staan. Je valt onmiddellijk flauw.’

Hoe was de bevrijding?
‘Wij zijn op 15 augustus 1945 bevrijd. Japan gaf zich over toen de Amerikanen een atoombom op Hiroshima gooiden. We renden het kamp uit, maar we renden net zo hard weer terug. Na de oorlog wilden de Indonesiërs ons absoluut niet terug. Vooral de jonge mannen waren agressief naar ons toe. Voor onze eigen veiligheid renden we toen het kamp weer in en ging het hek weer dicht. In het begin was het bevrijdingsleger er nog niet en toen beschermden de Japanse bewaking ons tegen de Indonesische bevolking. Dat was heel gek. We hoefden toen niet meer te buigen, er werd niet meer geschreeuwd en er werd niet meer gestraft. Het eten werd ook veel beter. Daaraan merkten we dat het geen oorlog meer was, maar de situatie was verder hetzelfde.’

Hoe was het in Nederland?
‘Het heette ‘terug naar het vaderland’, maar wij waren nog nooit in het vaderland geweest. We kwamen midden in de winter aan in Nederland. Het was een barre reis; het schip had geen winteraccommodatie en wij hadden alleen maar onze versleten tropenkleren. We hadden niets meer, alleen elkaar. Mensen in onze omgeving vonden ons maar raar. Wij hadden een beetje een gele kleur en praatten met een Indisch accent. Ze deden ons na. De oorlog in Nederland was ook nog maar net afgelopen. Als de mensen hoorden dat wij in een Jappenkamp hadden gezeten, werd er tegen ons gezegd dat Jappenkampen geen vernietigingskampen waren. Nee, het waren geen vernietigingskampen. In het Jappenkamp ging je langzaam dood. En er gingen véél mensen dood. Ze zeiden ook dat we geen koude hongerwinter hadden meegemaakt, maar lekker in de zon hadden gezeten. Je hield dus maar je mond. Je kwam hier en je moest gewoon door.’

Heeft de oorlog uw persoonlijkheid veranderd?
‘Ik denk het wel. Je moet beseffen dat wij niet alleen oorlogsslachtoffer zijn geweest, maar ook dader. We hebben vier jaar geprobeerd om de Indonesiërs klein te krijgen. Het was een vuile oorlog waar te lang over is gezwegen. Toen ik dat besefte, wist ik dat ik mijn verhaal wilde delen. Mijn vader kwam na de Slag in de Javazee bij ons terug. Hij was een bange man geworden, compleet veranderd door angst. Ik weet niet wat hij heeft meegemaakt, want hij vertelde ons niks. Het moet vreselijk geweest zijn. Het verhaal van mijn vader doet me nog altijd pijn en dat is ook een van de redenen dat ik hier zit. Ik ben de dochter van een marineofficier, maar ik ben anti-oorlog. Je krijgt geen vrede met een geweer. Dat lukt niet. Kijk naar het Midden-Oosten, kijk naar Israël, dat blijft maar vechten, vechten, vechten. Echt, oorlog is voor niemand goed.’

       

Erfgoeddrager: Lara

‘Andere mensen moeten ook eten’

Maarten van Rhee woonde met zijn ouders en vier broers en zussen in de Vettenoordsepolder. Aan Lara, Amira, Gisella en Melina van de Singelschool in Schiedam legt hij uit dat in december 1944 veel in zijn leven veranderde. ‘Met ons gezin moesten we onderduiken. Mijn vader werkte voor de Duitsers en dat wilde hij niet meer. We gingen naar Hardenberg in Overijssel. Daar zaten erg veel onderduikers.’

Wist u als kind een beetje wat er gebeurde in de oorlog?
‘Als ik eerlijk moet zijn, vond ik het best wel spannend. Je zag heel andere dingen dan normaal. Voor de ouders was het heel erg, vooral omdat ze dingen moesten doen voor de Duitsers die ze niet wilden. Mijn ouders hadden ook meer last van honger dan wij want ze spaarden liever het eten uit hun eigen mond om ons in ieder geval eten te kunnen geven. Eerst was er voor ons nog wel wat, maar op een gegeven moment was dat er ook niet meer.’

Hoe ging u onderduiken?
‘Moeder had van dekens wanten genaaid. Die hadden we wel nodig want we moesten naar Hardenberg lopen, dat is nu over de autoweg 220 kilometer. We sliepen in Gouda bij een boer in het hooi, de tweede nacht in Utrecht in een klooster en op een politiebureau, want we waren met zijn achten, we hadden het een beetje gesplitst. Zo zijn we verder gegaan. In Hardenberg konden we bij een gezin terecht. Via de kerk waren we aan hun adres gekomen. Ook na de oorlog hebben we contact met ze gehouden.’

Welk geloof had u?
‘Wij waren protestant. Daar heb ik nog een bijzonder verhaal over te vertellen. De oma van mijn vrouw was kosteres in het Westland, in De Lier. Tijdens een dienst in de oorlog was zij op de orgelzolder. Daar zag ze dat de Duitsers de kerk hadden omsingeld om alle mannen aan te kunnen houden. Die zouden in Duitsland moeten gaan werken. Oma gooide een brief naar beneden, met het bericht dat de Duitsers buiten stonden. Daarop hebben de mannen zich verkleed als vrouwen, met hoedjes, die hadden we toen veel in de kerk, en sjaaltjes. Zij zijn achter, via de consistoriekamer, de kerk uit gegaan, een voor een. Zo zijn die mannen ontsnapt.’

Erfgoeddrager: Lara

‘Namen werden er nooit genoemd’

Henk Brands is 99 jaar en was dus al volwassen toen de oorlog begon. In verzorgingstehuis Insula Dei in Arnhem vertelt hij aan Lieven, Milou, Lara en Marijn van basisschool De Vallei over zijn verzetswerk en de bevrijding.

Werkte u al toen de oorlog begon?
“Op mijn 21e zat ik bij de Koninklijke Marechaussee, een onderdeel van defensie. Dat mocht niet van de nazi’s. Alles werd met de bezetting van Nederland ‘Rijkspolitie’. De eerste jaren van de oorlog was er geen verzet, alles was een beetje rommelig ook. In 1942 begonnen het verzet en de weerstand pas echt goed. Er waren speciale verzetsgroepen, distributiekantoren werden overvallen en voedselbonnen werden verdeeld. Ook ik deed mee.’

Wat deed u in het verzet?
‘Ik bracht Engelse piloten die hier met hun vliegtuig waren geland naar de kazerne in Doetinchem. Daar werden ze in cellen gestopt omdat de Duitse soldaten daar nooit zouden kijken. Ik vond het allemaal wel interessant. Op een dag werd aan mij en mijn verkering gevraagd of we bonnen durfden weg te brengen. Dat durfden we wel. Ik bracht, altijd in mijn uniform, wel duizend bonnen met de trein naar Amsterdam, naar een speciaal adres op een boot, vlakbij het station. Ik moest iemand met een witte muts opzoeken. Die zag ik staan. Onder tafel wisselden we dan tassen uit. Er werden nooit namen genoemd. Dan kon je elkaar ook niet verraden als je opgepakt zou worden door de Duitsers. Ik weet nog steeds niet wie die mensen met wie ik spullen uitwisselde zijn geweest.’

Hoe herinnert u zich de bevrijding?
‘Ik zat in die tijd ondergedoken bij mijn vriendin. Zij hadden ook Duitsers in huis. Op een dag zeiden zij ‘We gaan weg!’ en marcheerden terug naar Duitsland. Een half uur later hoorden we mensen aankomen, we schrokken ontzettend. Kwamen de soldaten weer terug? Maar het bleken de Canadezen te zijn! Nederland was bevrijd! We waren blij, vooral ook met de chocola en sigaretten die werden uitgedeeld.’

 

 

 

Erfgoeddrager: Lara

‘We moesten de spullen uit de zakken van de omgekomen soldaten halen’

Herman Barink was 15 toen de oorlog uitbrak. Hij woonde met zijn ouders en zus aan de Utrechtseweg. Zij hebben allemaal de oorlog overleefd. Aan Lieven, Lara, Milou en Marijn van basisschool De Vallei vertelt de 90-plusser over het onderduiken en de graven die hij voor omgekomen soldaten moest maken.

Heeft u honger gehad in de oorlog?
‘Nee, maar alles was wel op de bon. Dan kreeg je één brood per week, een beetje boter, een beetje suiker. Mijn vader maakte die bonnen stiekem, op het politiebureau. Ik moest ze dan wegbrengen. Ik wist altijd meteen bij mensen: jij deugt niet, jij deugt wel. Ik wist van iedereen wie goed of fout was. Als het veilig voelde, gaf ik snel de bonnen door.
Op een dag kwamen de SS’ers mijn vader en mij ophalen omdat we ons niet gemeld hadden om te werken voor de Duitsers. Maar wij waren al weg, ondergedoken in een kerk. Bovenin, terwijl onder ons de soldaten liepen. Soms zaten we daar wel met tien mensen verstopt. De pastoor wist ervan. We zijn nooit gevonden. Later hebben we op verschillende boerderijen ondergedoken gezeten.’ 

Wat is het ergste dat u hebt meegemaakt?
‘Ik heb veel Engelse soldaten moeten begraven. Dan kwamen de Duitse soldaten naar ons toe en zeiden: ‘Mitkommen!’ Meelopen dus. Moesten we kuilen graven voor de omgekomen Engelse soldaten. We werden gedwongen eerst hun spullen, zoals sigaretten, uit hun zakken te halen. Die waren voor de nazi’s. Daarna werden ze in een kuil gegooid. Later ben ik naar het gemeentehuis gegaan om te vertellen over de graven. De Engelse soldaten zijn toen opgegraven en waardig herbegraven op de Airborne begraafplaats.’

Wat weet u nog van de bevrijding?
‘Ik zat toen in Hilversum. Ik herinner me dat er chocola uit de lucht kwam vallen, vanuit vliegtuigen gedropt door de geallieerden. Ik ging ermee naar mijn opa. Die zei dat we het nog niet mochten opeten. Het was teveel voor ons. Dat waren we niet gewend. We hadden al een hele tijd heel weinig gegeten en zeker geen vette dingen. De chocola aten we pas weken na de bevrijding op.’

Erfgoeddrager: Lara

‘Morgen ga je door de pijp, zeiden ze in het kamp tegen me’

Willem Wilbrink was 15 jaar toen de oorlog begon. Hij woonde toen met zijn ouders aan de Amsterdamsestraatweg. In woonzorgcentrum Insula Dei in Arnhem vertelt hij aan Lieven, Lara, Milou en Marijn van basisschool De Vallei over zijn verzetswerk en zijn werkzaamheden in kamp Dachau.

Hoe kwam u in het verzet terecht?
‘Op een dag stond een grote groep Duitse soldaten bij ons in de straat. Verderop, bij het station, waren zojuist een paar treinen ontspoord. De soldaten renden snel naar het station, om te halen wat er te halen viel. Hun auto’s stonden nog bij ons voor de deur. Willemse, mijn buurman die in het verzet bleek te zitten, zei tegen mij: ‘In die auto ligt een mitrailleur. Haal ‘m er even uit!” En dat heb ik gedaan. Toen kreeg ik het vertrouwen van de anderen. Vanaf dat moment kwamen er regelmatig mensen uit het verzet naar mij toe om te vragen of ik een ‘boodschapje’ kon doen. Dan ging ik, op mijn fietsje, ergens naartoe.’

Vonden uw ouders dat wel goed?
‘Mijn ouders waren wel een beetje ongerust, maar ze wisten niet alles, hoor. Mijn vader begreep het ook wel en gaf zachtjes z’n toestemming. ‘Maar wees voorzichtig met wat je doet’, zei hij.
Op een dag ging het toch mis. Ik moest een pakje wegbrengen en werd aangehouden door de politie. Waar ik naartoe moest, vroegen ze. ‘Naar Eden’. Wat gaat u daar doen? ‘Een pakje afgeven.’ Toen zei de Duitser: ‘Aufmachen!’ In het pakje zaten twee revolvers. Ik werd opgepakt en naar de Utrechtseweg in Arnhem gebracht. Van daaruit ben ik naar kamp Dachau vervoerd waar ik een jaar heb doorgebracht.’

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt?
‘Dat concentratiekamp was heel zwaar voor mij. Ik had er een baantje in de fabriek en moest vliegtuigonderdelen maken. Als we naar de fabriek liepen, kwamen we langs een suikerbietenveld. We probeerden soms eentje stiekem te stelen, want we hadden enorme honger. Een gevaarlijke onderneming, want als ze dat ontdekten, werd je beschoten. Eén keer ben ik gepakt met een biet. Die had ik in mijn broek verstopt. ’Je hebt gestolen van de staat,’ zeiden ze. ‘Morgen ga je door de pijp!’ Ik wist dat dat niet goed was. Toen mocht ik kiezen: of ik moest in de Oostenrijkse gaskamers werken of in Dachau als lijkenopruimer aan het werk. Ik koos voor het laatste. Negen maanden lang heb ik toen dode mensen naar de verbrandingsoven gebracht. Ik was pas 16 jaar…’

Hoe heeft u de bevrijding meegemaakt?
‘Aan het eind van de oorlog kwam ik bij een boer te werken. Door mijn tijd in het kamp was ik heel mager; ik had bijna geen kracht meer. Bij de boer kreeg ik goed te eten en knapte ik op. En toen kwamen de Amerikanen ons bevrijden! Lopend zijn we naar Nederland teruggegaan. Dat was nog een hele tocht en veel gedoe omdat nog niet heel Nederland bevrijd was. Onderweg sliepen we overal, onder andere een keer op het altaar in een kerk. Stiekem liftten we ook een stuk mee met een Engelse soldaat, verborgen onder een dekzeil. Zo kwamen we uiteindelijk in Arnhem terecht, maar daar woonde niemand meer. Iedereen was geëvacueerd. Mijn huis lag helemaal in puin. Mijn broer woonde in Ede, daar ben ik toen naartoe gelopen. Onderweg reed iemand op een fiets tegen mij aan. Wat was dat nou, dacht ik. Het was mijn broer! Hij had me herkend omdat ik een Duits petje van hem indertijd had meegenomen uit ons huis. Zo wist hij dat ik het was.
Na de oorlog heb ik nog jaren hulpgoederen naar Polen gereden. Polen waren vreemden voor ons maar ze kwamen om ons te beschermen. Ze hebben hun leven opgeofferd om ons de vrijheid te brengen.’

Willem Wilbrink is benoemd tot ereburger van Polen; meer hierover is hier te lezen.

 

 

 

Erfgoeddrager: Lara

‘Ik was als de dood dat ze in de piano zouden kijken’

Emin, Jamy Lee en Lara van de Twiskeschool in Noord gaan helemaal naar Purmerend om Jo Oostervink te interviewen. Mevrouw Oostervink kan niet zo goed meer lopen. Ze woont in een mooie flat, samen met haar man Wim die is al 90 is en haar verzorgt. In de auto nemen de kinderen nog een keer de vragen door. Jamy Lee heeft klamme handen van de zenuwen. De smarties die ze krijgt aangeboden als we binnen zijn, smelten in haar hand. Maar de zenuwen zijn snel verdwenen want Jo Oostervink en haar man zijn superaardig.

Hoe merkte u dat de oorlog begonnen was?
‘Ik was op bezoek bij mijn tante die net een baby’tje had gekregen, toen we hoorden dat het oorlog was. Iedereen begon te huilen. Ik dacht: wat is er nou aan de hand, wat is dit nou? Wat is oorlog eigenlijk? Ik had daar nog nooit van gehoord. Toen zeiden de volwassenen dat je dan in de rij moest staan voor eten en schuilen voor luchtalarm… Ik wist helemaal niet wat dat allemaal was, maar ik dacht: het komt wel goed.’

Wat at u in de oorlog?
‘Ik was de oudste en moest vaak de boer op. Dan ging ik langs bij boerderijen met wat schillen om die te ruilen tegen melk voor mijn 1-jarige zusje. Mijn vader had geregeld dat ik bij een boer kon werken in De Rijp. Daar moest ik dan de hele week werken voor een fles melk en een klontje boter. Ik moest de mevrouw helpen in de huishouding en ze leerden me broodbakken en kaasmaken. Maar ik vond het er vreselijk. Ik kende niemand, sliep in een bedstee en mocht alleen in het weekend naar huis. Ik heb daar vaak op de wc zitten huilen… zo erg miste ik mijn vader en mijn moeder. Maar ik verdiende er wat eten mee. Wij hebben nooit echt honger gehad.’

Waren er mensen uit uw familie die bij het verzet zaten?
‘Mijn vader zat in het verzet, maar dat mocht ik niet weten natuurlijk. We hadden een neef bij ons in huis die was ondergedoken omdat ‘ie anders moest werken voor de Duitsers. Die neef verklapte wel eens wat. Zo kwam ik erachter dat mijn vader eigenlijk hele enge dingen deed. Hij pleegde sabotage en verstopte wapens bij ons in de piano. Op een keer kwamen de moffen ons huis doorzoeken. Ik was als de dood dat ze in de piano zouden kijken. Maar mijn moeder ging met mijn kleine zusje op de arm voor de piano staan, waarop die Duitser zei dat hij zelf ook een klein dochtertje in Duitsland had die hij zo miste. Toen wist ik dat het een goede mof was. Alles werd in de oorlog van lieverlee steeds erger. Op een gegeven moment hadden we geen elektriciteit en gas meer dus we konden geen licht aansteken en niet meer koken. Toen werden alle bomen gesloopt om een vuurtje te maken. Alle tuinhekken verdwenen, alles werd opgestookt, soms haalden ze de deuren uit het huis want ja je moet vuur hebben om eten te koken. Mijn moeder maakte mij op een nacht wakker om me te laten zien dat buurtbewoners op het Polluxplein bezig waren de boom voor onze deur om te hakken. Ik heb samen met mijn moeder staan huilen. Het was onze lievelingsboom. Het was zo’n mooie boom, die groeide met alle seizoenen mee, en toen werd ie omgezaagd.’

     

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892