Erfgoeddrager: Kyro

‘De onderduikers waren voor mij extra familie’

Riet Hamersma-van Empel was vier jaar toen de oorlog begon en zes toen er bij haar in huis onderduikers kwamen. Riet woonde tijdens de oorlog in de Witte Withstraat, maar tegenwoordig woont zij in Voorschoten. Daarom is zij naar school toe gekomen, samen met haar dochter. Onder het genot van een kopje koffie spreken Damir, Kyro en Carol met Riet Hamersma op de Admiraal de Ruyterschool.

Hoe was het om onderduikers te hebben?
‘Mijn moeder had een hoedenzaak met een atelier en een winkeltje, De Hoedendokter. Ze kende de familie van Kleef, omdat zij de papieren zakken maakten waar de hoeden in zaten. Mijn moeder zei: kom maar bij mij als je wilt. Anders waren ze weggevoerd. Er werd tegen mij gezegd dat er familie bij ons in huis kwam, dus ik nam aan dat het normaal was. Voorheen was ik alleen met mijn moeder, dus eigenlijk vond ik het wel gezellig. Het was net of ik een grote familie had. Ik was nog te jong om te snappen wat oorlog was en hoe gevaarlijk dat eigenlijk was. Meneer van Kleef hielp met de boekhouding van de winkel, zijn vrouw (tante Dora) hielp in het huishouden en hun zoon Kick, die was 14 jaar ouder, deed klusjes in huis. Het nadeel was dat ik drie jaar lang geen andere kinderen mee naar huis mocht nemen, want zij mochten de onderduikers natuurlijk niet zien. Maar de onderduikers mochten niet eens naar buiten, drie jaar lang. Ook niet in de tuin, soms gingen ze op de veranda even een frisse neus halen. En waar slaap je met 3 extra mensen? Vader en zoon sliepen op een matras op de vloer en tante Dora bij mij op de kamer. Elke dag moesten we het beddengoed opruimen, dat was een gedoe. Als wij een waarschuwing kregen dat er een razzia kwam, dan gingen ze door een luik in de vloer van het atelier naar de kruipruimte aan de voorkant van het huis. Daar lagen dekens en blikken biscuit. Het verzet had een nepmuurtje gemaakt, zodat niemand ze kon zien.’

Hoe ging dat dan tijdens de hongerwinter met de onderduikers in huis?
‘Van het geld dat mijn moeder kreeg voor de verkochte hoeden, kocht zij op de zwarte markt eten. Dan betaalde ze bijvoorbeeld 100 gulden voor 5 kilo aardappelen. Ook hadden wij tabaksplanten in de tuin, die werden gedroogd in het atelier en verkocht. We kregen van de ondergrondse nog wel eens vervalste bonkaarten. Maar dan kon je niet naar je eigen bakker, want die wist dat je maar met twee mensen thuis was en niet met vijf. Dus dan moest je een andere bakker gaan zoeken. Tante Dora maakte deeg van graan dat we in de koffiemolen hadden gemalen, of stroop en koeken van suikerbieten. Ik vond dat eigenlijk erg lekker, maar ik was ook niks gewend. De kinderen kregen wel het meest. Meneer van Kleef had zo’n honger dat hij op een steentje sabbelde. Na de oorlog is hij opgenomen. Ze zeiden: als de oorlog een maand langer had geduurd, had hij het niet overleefd.’

Hoe is het afgelopen met de onderduikers?
‘Zowel de onderduikers als mijn moeder liepen gevaar, maar er is gelukkig niets gebeurd. We hebben nog lang na de oorlog contact gehouden en nu nog steeds. Pas toen ik ouder werd, ging ik nadenken over hoe gevaarlijk het geweest is, vooral nu mijn dochter een boek schrijft erover. Mijn moeder heeft een onderscheiding gekregen omdat zij de onderduikers geholpen heeft. Bij de bevrijding kwamen de Canadezen met auto’s door de straat en de onderduikers mochten weer naar buiten. Dat was geweldig voor veel mensen, maar er waren ook mensen die wraak wilde nemen. Mannen haalde aan de overkant een vrouw uit huis en schoren haar kaal. Ze vonden haar een verrader omdat ze een relatie had met een Duitse soldaat. Maar die werden ook maar gestuurd, die hadden ook allemaal familie. Er waren natuurlijk wel groepen die heel fout zijn geweest, die vrijwillig achter het systeem stonden. Alles heeft twee kanten.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892