Erfgoeddrager: Kiki

‘Sinds dat moment heb ik me voorgenomen dat ik moet strijden tegen alle vormen van discriminatie’

Kiki, Mirel, Tiqion en Rihanna van het Montessori Kindcentrum Oostzanerwerf in Amsterdam-Noord interviewen Mustafa Ayranci. Meneer Ayranci komt uit Turkije uit de provincie Konya, even groot als Nederland. Mirel en Rihanna kennen Turkije goed, omdat hun ouders daar ook vandaan komen. Meneer Ayranci woont nu al vijftig jaar in Amsterdam en ook al een hele poos in Noord. Hij was 20 jaar toen hij hierheen kwam.

Hoe was het om in Turkije op te groeien?
‘Ik ben in Celep geboren, dat is een Koerdisch dorp, 90 kilometer van de hoofdstad Ankara vandaan. Ik sprak geen Turks. Ik sprak Koerdisch, mijn ouders zijn allebei Koerden. Toen ik zeven jaar was ging ik naar een school toe waar iedereen Turks praatte, wat ik op dat moment niet kon. Op de basisschool kon ik mijn meester niet verstaan. Hij werd boos op mij, omdat ik niet wist wat hij bedoelde. Hij pakte mij aan mijn haren, tilde mij op, dit deed mij echt pijn.  Ook had ik geen broek aan, maar een lange jurk, zoals alle Koerden. Dit was niet ‘normaal’ volgens mijn meester. Ik mocht pas weer terugkomen als ik een broek aan deed. Maar in mijn dorp waar ik woonde, verkochten ze geen broeken. Mijn moeder moest naar de markt in de stad, waar ze maar één keer per week heen ging. Ik moest dus een week wachten voordat ik een broek had en naar school kon.  Tot op de dag van vandaag doet het me pijn. Sinds dat moment heb ik me voorgenomen dat ik moet strijden tegen alle vormen van discriminatie. Zo mogen in sommige dorpen in het Oosten van Turkije nog altijd niet alle meisjes naar school. Ik vind dat heel erg.’

Zou u uw naam willen veranderen in uw echte naam?
‘Mijn echte naam is ‘Masto’, een Koerdische naam, maar omdat dit in Turkije verboden is, is mijn naam veranderd in ‘Mustafa’. Ik kan mijn naam veranderen, maar dan moet mijn geboorteakte naar Nederland verstuurd worden. Met een Koerdische naam is dat onmogelijk, omdat het in Turkije verboden is om een Koerdische naam te hebben. In het dorp in Turkije noemt iedereen mij nog Masto, mijn Koerdische naam.’

Wat doet u allemaal in uw vrije tijd?
‘Ik ben nu gepensioneerd en doe daarom vrijwilligerswerk voor mensen in Amsterdam. Zo help ik ze met brieven opstellen, bijvoorbeeld over hun uitkering. Er komen ook mensen naar mij toe die last hebben van discriminatie.  Wij sturen ze dan weer door naar het Anti Discriminatie Meldpunt. Voordat ik met pensioen ging heb ik veel gedaan voor arbeiders uit het buitenland. Samen met andere mensen zorgden we ervoor dat deze mensen evenveel betaald krijgen als de Nederlanders. Ik richtte in 1974 de Turkse Arbeidersvereniging op; de HTIB. Wij streden voor gelijke lonen, goede huisvestiging en de positie van illegale gastarbeiders. Ik ben ook actief geweest voor het opzetten van Anti Discriminatie Meldpunt.’

Waarom bent u naar Nederland gekomen en waarom Amsterdam?
‘Ik ben naar Nederland gekomen, omdat er voor mij geen toekomst was om door te studeren in Turkije. Hier studeerde ik sociaal-maatschappelijk werk. Ik heb toen in drie maanden Nederlands geleerd. Mijn collega Henk heeft mij daar erg bij geholpen. Overal in ons kantoor legde hij papiertjes neer met Nederlandse woorden erop zoals ‘telefoon’ en ‘tafel’ en hij liet mij het herhalen. De hele dag door. Ik ben erg blij dat ik in Amsterdam ben gekomen, Amsterdam is een vrije stad. Ik kwam een keer om twee uur ’s nachts een vrouw tegen op de fiets, haar jurk waaide als een vogel. De vrouw voelde zich zo vrij en veilig, dat ze aan het fluiten was. In Turkije zou dat niet kunnen. In Amsterdam voelt dat als vrijheid.’

Erfgoeddrager: Kiki

‘Van de hele Transvaalbuurt was niks meer over’

Mees, Kiki, Adam en Desirée ontvangen Joop Waterman in de tuin van zorgcentrum de Flessenman aan de Nieuwmarkt in Amsterdam. Het is heerlijk weer, de leerlingen van de Sint Antoniusschool hebben veel vragen voorbereid en de koekjes en limonade staan op tafel. Meneer Waterman (82) is geboren op Vlooienburg, dat is een wijk waar nu de Stopera is gebouwd. Het bestond destijds uit vier eilandjes waar de arme Joden woonden.

Hoe oud was u in de oorlog?
‘Toen de oorlog begon was ik 3 weken oud, dus ik heb niet heel veel herinneringen. Ik ben van een gemengd huwelijk. Ik heb een Joodse vader en een christen moeder. Dat betekende dat ik geen echte Jood was. Mijn vader was schoenmaker en we woonden boven de schoenmakerij. Ik heb nog twee broertjes. Eén ervan is in 1944 en de ander in ’46 geboren. Hoe die uit ’44 het overleefd heeft snap ik eigenlijk niet want toen hij geboren werd was het Hongerwinter. Hij was heel zwak toen hij geboren werd; mijn moeder had geen eten.’

Wat weet u van de razzia?
‘Dat moet ergens in 1942 geweest zijn. De Duitsers sloten de straat af met auto’s en riepen dan dat iedereen naar beneden moest komen. Mijn vader werd met andere vaders en moeders opgehaald en op het Waterlooplein neergezet. Daarvandaan werden ze naar de Hollandsche Schouwburg gebracht en toen meteen door met de trein naar Westerbork afgevoerd. Wat ik nog weet is dat er vroeger een hek om het Waterlooplein heen stond. En dat mijn moeder van wanhoop met haar vuisten tegen dat hek aan beukte. Mijn moeder dacht dat ze hem nooit meer zou zien.’

Hoe ging dat verder met uw vader?
‘Na een jaar was hij weer terug. Hij heeft nooit gepraat over die tijd in Westerbork. Dus ik weet niet hoe hij daar weg is gekomen. Ineens was hij er weer. Hij moest toen gelijk weer onderduiken. Dat deed hij bij tante Zedie. Tante Zedie was een mevrouw van lichte zeden. Wij noemden dat een temeier. Zij zat achter het raam in de Rosse Buurt aan het eind van de Zeedijk. Ik heb me vaak afgevraagd hoe mijn vader het bijna drie jaar lang heeft volgehouden onder het bed, waar Tante Zedie haar klanten ontving. We hebben er later nog wel eens om gelachen.’

Wat herinnert u zich nog meer ?
‘Ik herinner me nog dat het bevrijding was en iedereen naar de Dam liep. Mijn vader was er toen nog steeds niet. Hij zat nog ondergedoken. Mijn moeder had een kinderwagentje, zo’n heel oud ding, en daar had ze mij in meegenomen.

Op de Dam was het verschrikkelijk druk; het was mooi weer. Ineens gingen in een pand op de hoek van de Kalverstraat en de Dam de ramen open en een groep Duitsers begon te schieten, naar beneden op de grond. Er brak een verschrikkelijke paniek uit. Iedereen begon te rennen en te gillen. Mijn moeder ook en ik zat in het karretje. Iedereen rende richting de Nes en daar klopten we overal op de deur want het waren huizen waar je zo onderdoor kon lopen. Gelukkig ging een deur open en konden wij zo onder dat huis doorlopen, de gracht op, de stalen brug over en zo liepen we terug, met een grote snelheid naar het Waterlooplein. Daar werden we nog eens tegen gehouden want de Duitsers stonden daar. Vanaf de Jodenbreestraat schoten ze op mensen aan de overkant van de Amstel, die schoten ze zo dood.

Ik herinner me ook nog een keer dat ik in datzelfde karretje zat en mijn moeder me duwde. We liepen over de Tugelaweg, dat ligt in Oost langs het spoor. Alle huizen zagen er daar gehavend uit met de ramen eruit en gordijnen die los hingen. Opeens begon mijn moeder verschrikkelijk te huilen, te gieren van de jank. Als een speer liep ze weg. Na de oorlog vroeg ik aan mijn moeder wat dat toen was. Ze zei dat daar mijn opa en oma woonden en nog een heleboel kinderen en die zijn allemaal weggehaald. Mijn vader komt uit een gezin van dertien kinderen. Van de hele Transvaalbuurt daar was niks meer over. Mijn vader had een zus die was ook ondergedoken, die heeft het dus ook overleefd. Voor de rest is de hele familie vermoord.

Na de bevrijding was mijn vader er ineens weer maar ik wist niet dat het mijn vader was. Ik had hem nooit echt gezien. Het was nooit meer normaal. Over de oorlog werd nooit meer gesproken.’

Erfgoeddrager: Kiki

‘Terwijl de volwassenen luisterden, stond ik op de uitkijk’

Kiki, Saar en Zoë van basisschool De Trinoom bereiden online het interview met Ria van der Waals voor, achter de laptop in een leegstaande klas op school. Helaas is een gewone ontmoeting door de pandemie niet mogelijk en vindt het interview plaats. De kinderen kennen de buurt waar Ria is opgegroeid, hun school is daar niet ver vandaan. Ria was acht jaar oud toen de oorlog voorbij was, iets jonger dan de kinderen nu zijn. Ze vragen zich af hoe groot de verschillen zijn tussen toen en nu.

Hoe wist je wanneer je moest schuilen tijdens de oorlog?
‘Als het luchtalarm afging, dan moest je zo snel mogelijk naar een veilige plek. In onze straat waren drie schuilkelders. Die zagen er aan de buitenkant uit als heuvels met een trapje en zo ging je naar binnen. Daar stonden wat bankjes in om op te zitten. Er was plaats voor ongeveer twintig tot dertig personen. Als het luchtalarm afging, dan rende je zo hard als je kon via de achtertuin naar de schuilkelder. Daarbinnen wachtte je totdat het luchtalarm wéér afging; dat was het teken dat het weer veilig was en je naar buiten kon. Vaak gingen volwassenen bidden in de schuilkelder. Bidden dat de oorlog snel voorbij zou zijn en onze huizen niet geraakt zouden worden door de bommen. Gelukkig is ons huis niet geraakt. Wel de Philipsfabriek waar mijn vader werkte en waar wij vlakbij woonden. En ook de kerk waar wij altijd naartoe gingen, is geraakt. ‘s Avonds mocht je in de oorlog niet naar buiten, dat was de avondklok. En die hebben we nu weer.’

Hadden jullie genoeg te eten en kon u uw verjaardag wel vieren?
‘Tijdens de oorlog hadden wij genoeg te eten. Dat was wel anders in het noorden van Nederland. Dat kwam ook omdat wij eerder bevrijd zijn. Je kreeg eten op de bon en met bonnen, een soort zegels, kon je dan het eten kopen wat op die bon stond, bijvoorbeeld meel. Ook haalden we brood bij de boer. Dat zag er een beetje grijsbruin uit. En dat deelden we dan met onze familie. We hadden niet zoveel geld vroeger, maar als er iemand jarig was, vierden we dat wel. We kregen dan lekkere limonade en een koek. Dat doen we nu nog steeds, dus dat is al die jaren hetzelfde gebleven. Ook kregen we cadeautjes met Sinterklaas. Ik had een hele mooie pop gekregen op Sinterklaasavond. Juist die avond ging het luchtalarm af en renden we ons huis uit om te gaan schuilen. Ik was toen in de haast mijn pop vergeten en kon niet meer ophouden met huilen, zo erg vond ik het dat ik mijn mooie pop was vergeten. Uiteindelijk is mijn moeder mijn pop thuis gaan halen.’

Wat merkte u van de Duitse soldaten?
‘Die hebben de radio’s afgepakt, zodat we geen dingen te weten kwamen waarvan ze niet wilden dat wij dat zouden weten. Bijvoorbeeld wanneer er gebombardeerd werd. Soms lukte het iemand om zijn radio voor de Duitsers te verstoppen. Zo gingen we bij de fietsenmaker stiekem luisteren naar Radio Oranje, de stem van strijdend Nederland. De volwassenen gingen binnen luisteren, ik bleef buiten op de uitkijk staan. Zodra ik Duitsers zag, waarschuwde ik mijn vader en werd de radio snel verstopt. Ook moesten we uitkijken voor de NSB’ers. Die woonden ook bij ons in de buurt. Zij verraadden aan de Duitsers bijvoorbeeld wie er een radio had. Het was niet zo moeilijk om een NSB’er te herkennen; daar kwamen de Duitsers over de vloer. Ook hebben Duitsers onze school een tijdje bezet. We konden wel naar school, maar kregen toen steeds ergens anders les. Bijvoorbeeld op een zolder of in een café. We zaten dan met alleen meisjes bij elkaar, jongens hadden we niet in de klas want die zaten op de jongensschool. Dat is natuurlijk wel anders dan nu! Ook voetballen mocht je niet als meisje, dat was een sport voor jongens.’

         

Erfgoeddrager: Kiki

‘Ze is in een goederentrein naar Ravensbrück gepropt’

Sophie, Jamie, Lindsay en Kiki van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord worden hartelijk ontvangen door Henny de Kat-Belkmeer en haar dochter Dorothy.
 Mevrouw De Kat is zichtbaar geëmotioneerd als ze vertelt over haar moeder die in de oorlog in een concentratiekamp terechtkwam.
 Na afloop van het interview zijn de kinderen onder de indruk van al haar verhalen.

Wat gebeurde er in uw straat, de Amelandstraat in Noord, in de oorlog?
‘In onze buurt was het eerste bombardement in Noord. Het gebeurde midden in de nacht. Drie bommen vielen er, onder andere op Buiksloterweg en vlakbij ons om de hoek, in de Urkstraat. Een oudere man kwam daarbij om het leven. Na het eerste bombardement volgden er meer, vaak met nog veel ergere gevolgen. In de oorlog zijn er ook Joodse mensen bij ons ondergedoken. We hadden een huiskamer met twee zijkamertjes en daarboven een vliering. In de kast onder de trap hadden we een gat gemaakt, waar ze bij gevaar konden schuilen. Er zaten wel zes mensen in ons huis. Ze waren niet geregistreerd, mochten niet naar buiten en ook niet bij de ramen komen.
 Uiteindelijk heeft een tante van een vriendin van mij de onderduikers verraden.’

Wat was het ergste dat u in de oorlog heeft meegemaakt?
‘Door het verraad is ook mijn moeder opgepakt. Ze was die dag alleen thuis met de onderduikers: een oudere dame, haar zoon en nog een man. Die oudere vrouw, ze was al ergens in de 80, had zich verstopt achter een deur en werd eerst niet opgemerkt. Maar ook haar hebben ze meegenomen. Deze mensen waren al dood voordat ze in Duitsland waren. Mijn moeder hebben ze in de gevangenis gezet en van daaruit naar het kamp in Vught gebracht. Daarna is ze in een goederentrein gepropt en kwam ze terecht in Ravensbrück, een kamp voor vrouwen. Tijdens de reis konden ze niet liggen, ze hadden helemaal niets bij zich, alleen een tonnetje met water en tonnetje om op te plassen. Na Ravensbrück is ze naar München gebracht, waar ze moest werken bij Agfa, een fabriek voor wapenonderdelen. Gelukkig heeft ze de oorlog overleefd. Op 5 juni 1945 kwam ze terug.
 Een maand na de bevrijding hoorden we dat ze nog in leven was. Twee weken lang zijn we iedere avond naar het Centraal Station gegaan om haar op te wachten. Maar ze kwam maar niet. Op een middag kwam ons buurmeisje ons waarschuwen dat mijn moeder eraan kwam. Mijn vader is toen heel hard gaan lopen om haar op te halen. Met hulp van het Zwitserse Rode Kruis is ze via Frankrijk en België helemaal alleen naar Nederland gekomen. Ze woog nog maar 45 kilo. Mijn moeder heeft ons later maar weinig over de oorlog verteld.
’

Hoe was het voor u dat uw moeder weg was?
‘Ik zat nog op de Ulo, een 3-jarige opleiding na de lagere school. Maar daar kon ik niet blijven omdat ik voor mijn vader en zus moest zorgen. Zij werkten allebei. Ik ben wel halve dagen gaan werken in de kantine van de krant Het Volk, vlakbij het Centraal Station. Dan kon ik in de middag thuis het huishouden doen.’

Erfgoeddrager: Kiki

‘Ik wilde niet meer naar familie in Duitsland’

Fran Braspenning woont in Zunderdorp en voor Kiki, Stella, Arthur en Zeno van de Weidevogel in Ransdorp is het even zoeken naar zijn huis. Totdat ze opeens een groot erf tegenkomen, en daar komt hij ze al tegemoet lopen.
Aan de keukentafel gaan de kinderen ervoor zitten. Meneer Braspenning heeft allemaal herinneringen opgeschreven en begint te vertellen. De kinderen hangen aan zijn lippen.

Uw moeder was Duits, hoe was dat voor haar in de oorlog?
‘Mijn moeder was een Duitse en zij was een hele sociale vrouw. Ze stond goed bekend in de buurt. Toen de oorlog begonnen was, wilden de Duitsers dat wij naar een Duitse school gingen. Maar dat heeft mijn moeder tegengehouden. Zij vond dat we Nederlands waren en dat heeft ze volgehouden. Omdat ze een goede naam had in de buurt, hebben we geen nare dingen meegemaakt.
Na de oorlog wilde ik een hele tijd niet naar de familie van mijn moeder die in Duitsland woonde. Die hebben de oorlog heel anders ervaren en ik wilde daar eerst niets van weten. Later realiseerde ik mij dat ook zij het moeilijk hebben gehad en toen ben ik wel weer meegegaan met mijn moeder als ze hen ging bezoeken.’

Hoe was de oorlog voor uw vader?
‘Mijn vader heeft van alles gedaan om zo goed mogelijk voor ons te zorgen. Op een gegeven moment moest hij naar Duitsland om te werken voor de Duitsers. Anderhalf jaar is hij weggebleven. Dat was een moeilijke tijd. Er was geen manier om contact te hebben, geen telefoon, helemaal niets. Ik miste hem. Op een dag zag ik een man in een veld zitten en dacht dat het mijn vader was. Nee, ik wist het zeker! Bleek het hem toch niet te zijn… In de tijd dat hij weg was, konden wij zijn bonnenkaarten gebruiken. We hebben daar steeds sigaretten mee gehaald. Die verstopten we in een kast, voor als hij weer thuis zou zijn. Toen hij thuiskwam, was hij sterk vermagerd. Hij liet ons een tas zien vol sigarettenpeuken. Van die peuken had hij in Duitsland weer nieuwe sigaretten gemaakt. Dolblij was hij toen we hem de kast vol sigaretten lieten zien.’

Bent u de hele tijd in Amsterdam gebleven?
‘Op een gegeven moment werd ik samen met andere kinderen op de trein gezet naar Drenthe. In Assen stapten we uit en werden we naar een dorp gebracht. Daar werden we één voor één toegewezen aan een gezin. We gingen daar een paar maanden wonen om aan te sterken. We waren als stadse jongetjes door de oorlog sterk vermagerd. Ik had in het begin erg veel heimwee had en ben een keer weggelopen. Ze hebben me weer gevonden en al snel vond ik het er best leuk. Het buitenleven deed me goed. Iedere dag mocht ik het paard in de wei zetten. Ik had een vriendje daar wiens ouders een bakkerij hadden. Toen ben ik wel eens met paard en wagen het brood gaan langsbrengen. In totaal ben ik er 3-4 maanden gebleven. Wij, jongens uit Amsterdam, stonden wel bekend als bijdehand. Op alles hadden we een antwoord. Later ben ik nog eens terug geweest en ze herkenden me nog steeds. Het was niet mijn keuze om daarheen te gaan, maar achteraf ben ik wel blij dat ik een tijdje in Drenthe ben geweest. Ik heb er een goede tijd gehad.’

         

Erfgoeddrager: Kiki

‘Ze werden ook uitgescholden, maar niet iedereen durfde dat’

Kiki is toch een beetje zenuwachtig als ze met Sadhbh en Desmont van De Weidevogels in Ransdorp naar mevrouw Abels fietsen. De vragen zijn goed voorbereid en het bedankje zit in de tas, maar er kan natuurlijk altijd iets onverwachts gebeuren. ‘Wat nou als ze gaat huilen?’ Ook Sadhbh en Desmont vragen zich dit af, maar zij zijn minder zenuwachtig. Tijdens het interview blijkt de spanning ook inderdaad niet nodig. Wies Abels ontvangt de drie interviewers graag en vertelt open en hartelijk over haar ervaringen als meisje in de oorlog.

Wat was uw heftigste belevenis tijdens de oorlog?
‘Toen de oorlog begon, was ik 11 jaar. Ik woonde ook in Amsterdam-Noord, in Floradorp, tegenover het zwembad. Op de dag dat de oorlog uitbrak, gingen alle sirenes aan en vlogen er vliegtuigen over. Ik werd daar bang van en ben ook altijd angstig gebleven. Toen de Duitsers hier waren, stond bij het zwembad een groot kanon om op vliegtuigen te schieten. Als de vliegtuigen kwamen, ging de sirene af en dan gingen ze schieten op de vliegtuigen. Dat gebeurde vaak ’s nachts en dan kon ik niet slapen. Ik lag dan onder de dekens en er kwam dan steeds veel licht in je kamer. Dat waren mijn engste momenten in de oorlog. Wij gingen dan wel in de ochtend naar de scherven zoeken. Maar de ramen moesten dichtgemaakt met planken, anders konden er thuis ook scherven naar binnen vliegen.’

Wat vond u de ergste regel die Duitsers instelden?
‘Als kinderen hadden we niet zoveel last van de Duitsers, maar de winkels waren steeds leger en er was vooral heel weinig eten. Ik kreeg er in de oorlog nog twee broertjes bij, maar daar hadden we bijna geen eten voor. We kregen bonnen om eten te halen, maar dat was niet veel. We konden dat halen vlakbij de pont. En dan at ik op de terugweg stiekem al wat. Dat deed ik omdat ik honger had. Het eten was niet zoveel, maar omdat ik zoveel trek had was het best lekker. Ik heb ook suikerbieten gegeten, maar het gekste dat ik heb gegeten was hond. Mijn vader had de hond van de buren meegenomen. De hele buurt had hem zien lopen, maar toen de buurvrouw het vroeg, zei ik dat het niet zo was. Als je honger hebt, eet je alles. En ik kon soms niet slapen van de honger. Toen ze met de bevrijding voedsel naar beneden gooiden, vond ik dat echt prachtig!’

Kende u ook NSB-ers?
‘Bij mij in de buurt woonde ook een NSB’er. Als je ruzie had met zijn kinderen, kwam hij naar buiten met zijn geweer. Hij heeft nooit geschoten, maar hij dreigde er wel mee. Het waren ook onaardige kinderen, want hun vader kon dus alles voor ze oplossen. Toen de oorlog voorbij was, liepen ze de straat uit. Toen deden we net alsof we een geweer hadden. Ze werden ook uitgescholden, maar niet iedereen durfde dat. De oorlog heeft me heel erg aangegrepen, dat ben ik nooit meer kwijtgeraakt. Als er iets van op tv is, schakel ik ook weg. Dat raak je niet kwijt. Ik heb ook niks meer van de oorlog, ik heb het allemaal weggedaan.’

Erfgoeddrager: Kiki

‘Controleren of de bedden warm waren’

Mevrouw Kahn-Rijxman was nog maar twee maanden oud toen de oorlog begon. Omdat haar vader Joods was en Lily er zelf ook Joods uitzag, kon ze in die tijd bijna niet naar buiten. Ze kon dus ook niet naar de kleuterschool. Samen met haar vader bracht ze de oorlog grotendeels binnenshuis door.

Wat merkte u van de oorlog in de buurt?
“Er woonden veel mensen om ons heen die in het verzet zaten en er waren ook veel Joodse families. Het was aan het begin van de oorlog echt een Joodse buurt. De Duitsers kwamen dus vaak langs, er waren razzia’s en er werden regelmatig huiszoekingen gedaan. Onze buurvrouw zat ook in het verzet en had een hondje dat zij Beertje noemde. We hadden in de straat afgesproken dat als er Duitsers aankwamen, zij zou doen alsof ze hem naar binnen ging roepen. ‘Beertje, binnenkomen!’ riep ze dan heel hard. Zo wisten we meteen dat we moesten oppassen. Mijn vader, die Joods was, ging dan naar zijn onderduikplek, een ruimte onder de grond. Ik leerde al op heel jonge leeftijd te zeggen: ‘Papa is weg’, zodat ik hem niet per ongeluk zou verraden. Als het gevaar geweken was, riep de buurvrouw weer: ‘Beertje, ga maar buitenspelen!”

Was u weleens bang?
“Ik herinner mij veel angst uit die tijd; ik was heel vaak bang. De Duitsers kwamen altijd onverwacht en dan hadden ze hele straten afgezet. Ze konden zomaar binnenkomen om een huis te doorzoeken. Onze bovenburen waren verzetsstrijders, dus daar hadden ze veel aandacht voor. Als ze dan langskwamen waren ze heel luidruchtig. Soms kwamen ze zelfs in de avond of ‘s nachts. Dan controleerden ze bij alle bedden of er iemand in geslapen had. Als ze nog warm waren, maar er lag niemand in, dan betekende dat natuurlijk dat er iets niet klopte. Daar hebben we toen iets op bedacht. De zoon van de broer van mijn moeder kwam een tijdje bij ons in huis slapen. Als de Duitsers dan zouden komen, konden we elk warm bed verklaren zonder dat papa in gevaar kwam.”

Kwam u al die tijd niet buiten?
“Ik ben in die tijd heel weinig buiten geweest, in tegenstelling tot mijn zusje. Zij had heel blond haar, net als mijn moeder en was daarom niet verdacht voor de Duitsers. Ikzelf had donker haar, net zoals mijn Joodse vader. Dat had te veel argwaan gewekt. Heel soms, als de kust veilig was, gingen we ‘s avonds samen op bezoek bij de overbuurman en zijn dochtertje. Mijn vader ging dan kaarten en ik speelde met dat meisje. Ik vond het weleens moeilijk dat mijn zusje wel gewoon naar buiten kon, maar ik heb aan deze tijd wel een heel bijzondere band met mijn vader overgehouden. Hij was mijn enige houvast.”

Erfgoeddrager: Kiki

‘’Geef mijn boterhammen maar aan deze meisjes’’

Ondanks dat er gezegd wordt dat het Nederlandse volk zich nauwelijks verzette, ziet Ans dat heel anders. Ans vindt verzet heel belangrijk, op elk niveau. Verzet is ook onderduiken, zodat je niet wordt meegenomen voor de Arbeidseinsatz. Ik geloof echt dat Nederland zich enorm verzet heeft.

Hoe heeft u de oorlog beleefd? 
Het was een zware tijd met akelige dingen en vooral honger, heel veel honger. Toch heb ik ook mooie herinneringen. Die heb ik allemaal gecheckt bij mijn moeder omdat ik zo jong was. Ik wilde zeker zijn dat de dingen die ik me herinnerde ook echt zijn.
Honger had iedereen. Iedereen was het laatste jaar van de oorlog bezig met het verzamelen van eten. Mijn moeder zag voor de oorlog de situatie uit de hand lopen en zij vermoedde dat Duitsland wel eens iets raars kon gaan doen. Dus zij ging meteen hamsteren. Zij beheerde een pension voor oude dames. En overal in huis verstopte zij grote blikken met eten, zodat zowel de zwakkere oude dames als ik niet onnodig geleden hebben. Ik herinner me het laatste 5 liter blik jam nog heel goed. Omdat mijn moeder zoveel eten had ingeslagen, heb ik niet echt heel erge honger gehad. Mijn ouders wel. Zij waren wel afhankelijk van de gaarkeukens.
Ik herinner me nog heel goed dat ik ongeveer 4 was en er twee uitgemergelde meisjes aanbelden. Zij bedelden om eten. Ze waren heel jong, eentje ongeveer 6 en de andere ongeveer 4 jaar oud. Mijn moeder zei dat ze niets in huis had. En wilde de meisjes wegsturen. Maar zij had net een broodje gebakken op de majokachel. Ik zei daarom: “Maar mama, er is wel eten in huis”. Mijn moeder werd rood en zei tegen mij dat dat broodje voor mij en oma was. Daarop zei ik eigenwijs: “Nou ik heb geen honger, geef mijn boterhammen maar aan deze meisjes”. Mijn moeder heeft toen twee boterhammetjes besmeerd met suikerbietenstroop. Voor je twee keer kon knipperen met je ogen hadden die meisjes de boterhammetjes al op.

Bent u altijd in dit huis gebleven?  
Ja, dit is het huis van mijn opa en oma. En daar woon ik nu dus nog. Op een gegeven moment moest mijn vader onderduiken, omdat hij niet naar Duitsland wilde. Als ‘s nachts ineens de elektriciteit weer aan werd gezet door de Duitse soldaten en de stofzuiger ging loeien, wisten we dat de Duitsers eraan kwamen en dook mijn vader snel onder de vloer. Hij ging dan via een luik in de kamer van één van de oude dames. Ik weet nog goed hoe akelig ik dat vond. Dat mijn vader dan door dat luik ging. Mijn vader is uiteindelijk wel opgepakt in de buurt van Reeuwijk. Hij is afgevoerd naar Duitsland. Hij kwam in een houtbewerkerskamp. Daar heeft hij een uitgebreid verslag van gemaakt. Na een week kon hij ontsnappen. Hij is helemaal vanuit Duitsland naar huis gelopen. Mijn vader was na een maand ineens weer thuis. Daar zat hij ineens in de kamer met een lange baard en heel mager. Ik herkende hem niet. Maar ik herkende zijn stem toen hij begon te praten en vloog hem in de armen.

Heeft u een hekel gekregen aan Duitsers? 
Ik was nog erg jong.Voor mij waren het boze mannen die kwaad deden. Toch zagen de “gewone”soldaten, vooral in de laatste maanden van de oorlog, vaak ook uit naar het einde daarvan. Bij huiszoekingen haakten ze allemaal direct af als mijn moeder ze voorloog. Mijn moeder zei dan dat één van de oudere dames de besmettelijke tuberculose had. En weg waren ze. Een keer zijn ze binnen gekomen, maar toen ze de achtertuin inliepen, zat daar een wat agressieve eend. Die hapte de soldaten naar de broekspijpen. Ook die zijn nooit meer teruggekomen en ze hebben ons niet bestraft. Verder had de Oostenrijkse commandant, die de leiding had van het kamp waar mijn vader gevangen zat, er ook niet echt zin in. Mijn vader kon na een week gevangenschap ontsnappen. Toen hij dichtbij de Duits Nederlandse grens kwam, hebben de plaatselijke boeren hem opgevangen en hem een plek om te slapen en eten aangeboden. Daardoor kon mijn vader aansterken en heeft hij de reis naar huis overleefd. Hij kwam thuis met zijn jas vol verstopt eten. Dus je ziet, verzet is op elk niveau belangrijk.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892