Erfgoeddrager: Kika (14)

De Indonesiërs vonden dat ik mij als een Hollander gedroeg

Kika (14), Marjet (14) en Cato (13) van het MLA in Amsterdam, interviewden Tineke van Ommengeboren in 1934 in Tanjung Padang, Sumatra, Indonesië.

Hoe was het voor u in de Tweede Wereldoorlog?
‘Toen ik bijna acht jaar was, werd mijn vader opgeroepen om soldaat te worden. Hij werkte als ambtenaar, maar alle jonge mannen moesten meevechten. Mijn vader werd gevangen genomen door de Japanner.

Hij werd naar de Birma spoorlijn toegebracht. De Japanners wilden een spoorweg maken dwars over land, vlak langs de rivier, in grotten. Daar hadden ze die krijgsgevangenen voor nodig. Mijn vader is uiteindelijk overleden aan ziektes en ondervoeding en de slagen die ze kregen. Hij is nooit meer thuisgekomen. Hij is daar achtergebleven.

Wij hoefden niet het kamp in, omdat wij bruine Indo’s waren. Wij mochten in ons eigen huis blijven. Dat betekende wel dat we geen geld hadden. Het salaris van mijn ouders werd niet uitbetaald, wat we gespaard hadden kregen we niet van de bank. We woonden in het grote huis bij oma. Omdat wij dachten dat het veiliger was om bij elkaar te wonen in één huis. Tantes van mij kwamen ook van verschillende eilanden bij ons in huis. We zaten op een gegeven moment met 19 volwassenen en kinderen in dat huis. Maar er was geen eten. Oma had nog wat over van haar landerijen, wat rijst, wat mais en nog wat meel. Daar bakten mijn moeder en tantes koekjes van. De Japanners lieten het nog wel even toe, dus mochten wij die verkopen. Maar op een gegeven moment was de voorraad op. Toen hadden we nog een kip en een haan. Het waren eigenlijk sierkippen en een sier-haan. Maar daar hebben we toen ook soep van gemaakt. Toen moest ik naar de markt, naar de Chinese winkeliers, om sieraden te verkopen en kleding. Voor dat geld moest ik dan weer eten zien te kopen op de markt. Ik ging gekleed als een echt Indonesisch meisje, in sarong en kabaja. Maar dan mocht ik niet teveel praten, want ik sprak het Indonesisch niet goed. Als ik Nederlands sprak, dan zouden de Japanners mij oppakken. Maar op een gegeven moment waren alle sieraden en kleren op. Mijn oma was een kruidenvrouwtje en wist veel van de natuur af. Dus we zochten naar blaadjes om te eten. En we aten slakken.

Toen de Japanners op 15 augustus 1945, capituleerden kwam Soekarno aan de macht. Ze wilden Indonesië voor de Indonesiërs. Ze wilden geen Nederlanders meer boven zich. Er waren een heleboel jonge Indonesiërs, die misbruik maakten van die kreet: Merdeka, vrijheid voor Indonesia. Ze hebben de mensen die buiten de kampen woonden voor een groot deel vermoord. Ze hebben alles wat wij in huis hadden, kleding, boeken, servies, op een grote hoop in de achtertuin gegooid  en de boel in brand gestoken en een rondedansje eromheen gemaakt. Die tijd was heel erg. Zo erg, dat zelf Indonesiërs, dus Soekarno en zijn overheden, bang waren dat wij allemaal vermoord zouden worden en toen werden we alsnog opgepakt en in een kamp gestopt, een zogenaamd beschermingskamp. Om ons te beschermen tegen die jonge, woedende Indonesiërs. Die liepen rond met geweren ook, maar ze hadden voornamelijk van die grote, bamboe speren. Die hadden ze heel scherp gepunt en dan oefenden ze met steken. De bewakers waren de Japanners. We kregen nauwelijks te eten, alleen een soort tapiocapap. Na een half jaar kwamen er opeens Engelse militairen binnen, met hele donkere, grote mannen met tulbanden op. Het waren mensen uit India die in het Engelse leger zaten (Ghurka’s). Ze kwamen ons bevrijden.’

Hoopte u dat Indonesië gewoon van Nederland zou blijven, tijdens de periode na de oorlog?
‘Dat is een hele moeilijke vraag. Natuurlijk vind ik dat ieder land zijn vrijheid moet hebben. Ik heb het wel moeilijk gevonden dat Nederlands-Indië, Indonesië werd. Wij zijn toch gebleven en ik ben daar getrouwd.

De Indonesiërs hebben ons de laatste jaren op de suikerfabriek, we woonden daar helemaal alleen tussen allemaal Indonesiërs, heel gemeen behandeld. Die zeiden: jullie pikken onze baan in. Jullie zijn Nederlander, je gedraagt je als een Nederlander. Ik gedroeg mij ook als een Nederlander. Als al die dames in sarong en kabaja rondliepen, dan droeg ik een broek. En ik pakte de fiets van mijn man en dat was niet netjes. Dat hoorde niet. We werden ook de rooien genoemd. We waren helemaal niet communistisch, maar wij werden toch zo genoemd, dat was wel heel eng. Ze kwamen ons terrein op met geweren in aanslag.

We kregen opmerkingen: Jullie luisteren naar wereldomroep, jullie luisteren naar de Australische radio. Dat mocht niet. Je moest luisteren naar de speeches van Soekarno. En die kon speechen, uren lang. Daar luisterde ik ook niet meer naar. We zijn uiteindelijk als spijtoptant toch naar Nederland gegaan.

De nationalisten wilden hun eigen land. Maar dat het zo moest gebeuren met moord en doodslag, dat vind ik vreselijk dat kan ik niet goedpraten, maar dat schijnt in elke oorlog te gebeuren, er gebeurt niks of juist teveel, dat is ook een reden waarom ik er altijd over praat: zorg ervoor dat je de vrede bewaard. Het helpt allemaal niks al die oorlogen, al dat moorden je kunt beter in vrede naast elkaar leven. Gewoon elkaar accepteren, geven en nemen.’

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892