Erfgoeddrager: Kiara

‘Mijn ooms schreven brieven vanuit Duitsland met een postzegel met Hitler erop’

Aan de rand van het Rembrandtpark wonen Ab en Ali Kool. Inmiddels zijn zij vaste gasten bij Oorlog in mijn Buurt en hebben wij een vast ritueel. De leerlingen (dit keer Manou en Kiara van de Visserschool) nemen plaats aan tafel bij het raam, Ali zit op de bank en Ab gaat op zijn vertelstoel zitten met een stapel boeken en een map vol krantenknipsels binnen handbereik. Hij trapt af: “Voordat we beginnen.. eerst even dit, de originele voorpagina van 10 mei 1940!”

Hoe was het begin van de oorlog?
‘We wisten dat het er aan zat te komen, we vertrouwden Duitsland al een tijdje niet. In 1939 werden er oefeningen gehouden en schuilkelders geopend. Hier zie je nog een foto van de koningin die de schuilkelders inspecteert. In 1940 werden we door de Duitsers overrompeld. Er is vijf dagen gevochten, maar er was maar een klein leger in ons land. Het eerste jaar probeerden ze nog wel vriendelijk te zijn, maar wij waren er natuurlijk helemaal niet op gesteld dat ze hier waren. Je moest alles verduisteren en mocht ’s avonds niet meer de straat op. Ik heb hier ook nog verschillende verzetskranten, zo zag bijvoorbeeld Het Parool eruit. Die deed je dan stiekem in de bus bij mensen, maar dat was toch een beetje griezelig. Als het luchtalarm ging, moet je schuilen. Bijvoorbeeld op de stenen trappen in de portieken van het Surinameplein. Zo’n bombardement gaf de nodige ellende. Er stond verderop in de straat afweergeschut, daar schoten ze mee op vliegtuigen. De granaten klapten uit elkaar en de scherven vielen naar beneden. Daar heb ik er nog een van. Hier, kijk maar. Je kunt het wel aanpakken, het is niet heet meer.’

Kende u mensen die naar Duitsland moesten?
‘In bepaalde wijken woonden veel Joodse mensen, maar hier weinig. Wij waren daar toen helemaal niet mee bezig, wie Joods was. Ik heb wel een keer een buurvrouw met een ster op gezien. In 1941 begon het vervolgen van de joden. De meeste mensen zijn weggehaald. Maar niet-Joodse Nederlandse mannen moesten ook weg, werken in de fabrieken in Duitsland. In 1944 kregen jongens die geboren waren in 1928 een oproep om te gaan werken. Dat heb ik niet gedaan, ik ben ondergedoken. Ik had een luik naast mijn bed waar ik kon schuilen in de ruimte onder de vloer. Als je dat dicht deed, viel het tapijt erover heen. Een aantal van mijn ooms moesten wel naar Duitsland. Zij schreven ons brieven die ik bewaard heb, met postzegels met Hitler erop. Die brieven werden open gemaakt en gelezen, zodat er niks naar buiten zou komen over bombardementen die de Duitsers wilden verzwijgen. Mijn oom is tijdens het bombarderen van zo’n fabriek omgekomen. Een andere oom werkte in een zoutmijn en kreeg wat aan zijn longen, hij is later ook overleden. Nog een andere oom had schoonouders die bij de NSB zaten, dat is hij ook gaan doen en hij is doodgeschoten in Rusland. Mijn vader moest eigenlijk ook naar Duitsland, maar hij werkte in de telefonie en hij moest helpen als er storingen waren in de kantoren van de Duitsers.’

Hoe kwam u in de Hongerwinter aan eten?
‘Alles was op de bon, maar het was heel weinig, een boterham per dag of melk met water. En als je bonnen op waren, dan had je niks. We probeerden bij de boeren aan de overkant eten te halen. Dan kreeg je soms wat aardappelen die over waren. Maar er stonden altijd ambtenaren en dan moest je het eten inleveren. Je moest dus wat bedenken. We roeiden het op een bootje het riet in of stopten boontjes in een hengel. Mijn vader kreeg vet en boter van de directeur op z’n werk. Op het station stond controle. Hij is toen naar een Duitse soldaat gelopen en zei: “Hilfe?” Mijn vader nam de koffers mee van die soldaat en kon zo ongezien zijn eigen koffer ook meenemen. Er stond eens een schaal met gehaktballen voor de soldaten. Die heeft mijn vader toen opgegeten en de hond de schuld gegeven. Of je moest met een emmertje naar de gaarkeuken. Mijn zus maakte er een sport van om meer te krijgen. Ze zei dan dat ze nog niet gehad had of ze liet haar bonkaartjes dubbel knippen. Het was zwaar, dus toen we hoorden dat de geallieerden eraan kwamen, waren we zo blij. We zagen de Canadezen op de Hoofdweg en er zaten zoveel mensen op dat je de auto niet meer kon zien. Dat was zo’n feest, het was echt de mooiste dag!

Het bezoek aan Ab en Ali wordt altijd afgesloten met het uitzwaaimoment. De kinderen vinden het bijzonder dat Ab dit allemaal wil vertellen. Ab zelf vindt het belangrijk om het te vertellen. Zijn ouders waren heel open over de oorlog en hij wil dat ook zijn. Of dat wel eens nare herinneringen oproept? Ja, zeker over zijn ooms. De kinderen zijn onder de indruk dat hij dat op zo’n positieve manier doet en ze lijken ook nog zo jong. Indrukwekkende verhalen en dan ook nog een echt granaat vast mogen houden, die gelukkig niet meer warm was…

           

Erfgoeddrager: Kiara

‘Ze kwamen in het kamertje waar lagen allemaal illegale blaadjes op het bureau lagen…’

Jos Termohlen was 12 jaar toen de oorlog uitbrak. Ze woonde met haar ouders en haar twee jaar oudere zus aan David Blesstraat 3. De familie werd door de 29-jarige halfzus betrokken bij het verzet. Aan Kiara en Floor van De Springstok vertelt ze over haar lagere schoolvriendinnetje Hannah van Praag, over de dappere verzetsdaden van haar halfzus en de enorme honger tijdens de oorlog.

Ging u naar school?
De halve klas op de Dintelschool bestond uit Joodse kinderen, waaronder veel van Duitse-joodse ouders. Net zoals Anne Frank waren zij naar Nederland gevlucht toen Hitler in 1933 aan de macht kwam. Meestal waren dat rijke mensen. De kinderen gingen hier meteen naar school en spraken goed Nederlands. Onze klas had 40 kinderen. Van de Joodse kinderen is niemand in leven gebleven. Mijn vriendinnetje Hannah van Praag woonde met haar ouders aan de Zuider Amstellaan; dat is nu de Rooseveltlaan. Zij was een nakomertje en had twee grote broers: Max van Praag en nog een broer met een fotozaak in de Spuistraat. Zij en haar ouders doken onder in Boskoop, haar broers ergens anders. Hannah en haar ouders zijn verraden, weggevoerd en niet teruggekomen.
Het begin van de oorlog was angstig. Er kwamen Duitse verkenningsvliegtuigen heel laag over, met een groot hakenkruis aan de onderkant. Het was heel dreigend. Verder had je er in het begin niet echt weet van. Alles ging nog gewoon zijn gangetje.

Wist u dat uw halfzus onderduikers in huis had?
Ja, wij hadden ook onderduikers in huis. Mijn halfzus had een groot huis met beneden drie kamers, waar haar gezin woonde, en op de bovenetage drie kamers waar onderduikers zaten. Mijn zus heeft wel eens een inval gehad in huis. Ze kwamen in het kamertje waar zij al het schrijfwerk deed en daar lagen allemaal illegale blaadjes op het bureau. Mijn zwager zei toen: “Oh dat is niets, dat is rommel”. Gelukkig heeft die man het niet gezien. Het waren van die nauwe ontsnappingen. Ze namen toen wel de typemachine mee, want daar ging het om. Als ze toen betrapt waren, dan waren ze er geweest.
In ons kleine huis hadden we af en toe iemand op de divan slapen. Dan werd diegene ‘s ochtends heel vroeg opgehaald door mijn zus en – toen de trein nog reed – door haar naar Limburg gebracht. Een keer bracht mijn zus een Joodse jonge vrouw, Anna Kaas, met de trein en toen werden ze betrapt. Ze zijn in de trein aangehouden. Die vrouw had natuurlijk valse papieren en dat werd niet vertrouwd. Van tevoren hadden ze afgesproken dat als er iets zou gebeuren, mijn zus zou zeggen dat ze Anna niet kende, maar dat vertrouwden die soldaten niet. Toen is Anna meteen afgevoerd en mijn zus werd naar het Oranjehotel in Den Haag gebracht. Dat is een gevangenis waar veel verzetsstrijders naartoe werd gebracht. Ze heeft daar ongeveer zes weken gezeten, maar omdat ze bleef volhouden dat ze van niets wist werd ze vrijgelaten. Ze begon daarna meteen weer te helpen in het verzet. In haar leven heeft ze heel veel risico’s genomen. Mijn moeder heeft dat gezin toen ook ondersteund, dus we gingen elke dag naar de Roerstraat waar mijn zus woonde. De zorgen om het jonge gezin van mijn halfzus, maakte mijn moeder depressief. Ik maakte altijd grapjes om haar op te vrolijken ze noemde mij haar zonnetje, maar ik heb haar of mijn vader nooit zien schaterlachen.

Wat is het ergste dat u in oorlog heeft meegemaakt?
Dat was de Hongerwinter. We kregen een half brood per week en bij de gaarkeuken watersoep. Mijn moeder moest het brood verstoppen voor mijn vader, omdat hij ‘s nachts zo’n honger kreeg dat hij in huis naar eten ging zoeken. Via het Rode Kruis of de GGD hebben we een keer een voedselpakket gekregen met extra’s, omdat mijn vader hongeroedeem had, maar dat was niet echt beter. Na de vieze soep ’s avonds moesten we maar gaan slapen, want dan merkte je niet dat je honger had. We hadden een noodkacheltje om dingen op te warmen, er was geen licht en geen gas. We hebben nog blokjes hout gejat uit de trambanen. Die blokjes brandden heel goed. We werden dan wel eens betrapt, maar dan renden we hard weg. Alle bomen in de straat werden ook omgehakt en onder buren verdeeld. Aan het einde werd het heel erg karig met eten. Mijn zwager had van tevoren heel veel brood geroosterd en dat in Verkade-trommels gedaan. Achteraf vraag ik me soms af hoe bedenkt iemand dat? Maar het zorgde ervoor dat ze altijd wel wat brood hadden. Getoast brood bleef hartstikke lang goed, zeker in die trommels.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892