Erfgoeddrager: Keet

‘Gelukkig vielen de meeste bommen in de zee’

Wat een lief ontvangst… Keet, Fien, Louise en Jabe gaan langs bij Josephine Guillaud Struycken, ook wel Sien genoemd, een ontzettend lieve 91-jarige vrouw. Nadat de leerlingen van de Bosschool uit Bergen haar een bosje bloemen hebben gegeven, barsten ze meteen los met hun vragen.

Waarom vertrokken jullie naar Egypte?
‘In 1938 ben ik met mijn ouders ‘vertrokken’ vanuit Den Haag naar Egypte. Mijn vader voelde de dreiging van de Tweede Wereldoorlog. Het was best leuk om naar Egypte te gaan. We gingen met de auto en de boot, wat vast heel lang heeft geduurd, en ik had nieuwe winterschoenen gekregen waar ik heel trots op was. In Egypte hebben we een huis gevonden en we hebben daar in de oorlog gewoond.’

Hoe was het leven in Egypte?
‘We hadden een grote tuin met vruchtenbomen en we woonden in een villa. Thuis spraken we Nederlands, Frans op school en Arabisch met de bedienden en op straat. We aten Frans of Europees. Aardappels, vlees en groenten. Arabisch eten is anders, met platte broden en falafel. We hadden een kok en bedienden in huis, dat hadden alle Europeanen daar. De kok kocht het eten op de markt. Vlakbij Alexandrië ging ik samen met mijn twee broers naar een Franse nonnenschool. We zaten allemaal in een andere rij, van klein naar groot. We spraken geen woord Frans en dan word je op zo n school gezet… We waren onuitstaanbaar. Als er een non langs me liep, stak ik vaak mijn voet uit zodat ze struikelde. Dan was ze wel boos. En de nonnen begrepen niets van ons Nederlands dus we konden zeggen tegen elkaar wat we wilden, zoals: wat zijn ze weer vervelend vandaag he?’

Hoe verliep de oorlog voor u?
‘De Duitse militairen waren via Marokko en Tunesië richting Egypte gekomen. Er waren veel Engelsen in onze buurt. De Duitsers hadden het op hen gemunt hadden en bombardeerden ze, en de Italianen hielpen de Duitsers mee. Mijn vader ging vaak met ambulances naar het front om gewonden op te halen en naar het ziekenhuis te brengen in Alexandrië. Gelukkig vielen de meeste bommen in de zee. De volwassenen waren erg bang, maar eigenlijk was ik als kind nooit bang en vond ik het wel leuk en spannend.’

Waar bent u na Egypte naartoe verhuisd?
‘Mijn vader werd rechter in Parijs dus we zijn naar Frankrijk verhuisd. En ik kon al Frans omdat ik op een Franse school zat met een hoop nationaliteiten. Mijn man heb ik leren kennen in Parijs. Maar Frankrijk was niet zo leuk. Het is een mooi land, maar de Fransen zijn wel heel Frans en niet zo open. Daar had ik moeite mee.’

Was het moeilijk om vrienden te maken als je zo vaak verhuist?
‘Nee, het is juist interessant, dan zie je weer andere mensen, andere gewoontes, je leert een andere taal. Verhuizen is altijd nieuw en leuk.’

Waarom bent u naar Vietnam gegaan?
‘We gingen naar Vietnam omdat mijn man daar een baan kreeg. Ik heb daar acht jaar gewoond. Het leven was er goed. Hele aardige mensen en altijd warm (een beetje te warm). Ook heel lekker eten. Er was ook oorlog in Vietnam; zo’n oorlog is verschrikkelijk, maar ik voelde me niet onveilig. De oorlog was meer in het binnenland en niet waar wij woonden. Ik heb tijdens de oorlog lesgegeven aan vrouwen die graag Frans wilden leren. Maar dat bleek best moeilijk.’

Hoe was het om na 75 jaar weer in Nederland te wonen?
‘Het is hier heerlijk rustig. Ik voel me ook veel meer op mijn gemak hier. Als Nederlandse voelde ik me niet thuis in Egypte, Afrika en Vietnam. Je bent en blijft altijd een vreemde omdat je er eigenlijk niet hoort.’

Heeft u nog advies nu u zo veel van de wereld heeft gezien?
‘Als je iets van de wereld kunt zien en de kans hebt, moet je die kans grijpen. Door reizen leer je heel veel: hoe de mensen leven en eten… Het heeft mijn leven zeker verrijkt.’

Erfgoeddrager: Keet

‘Het was wel gevaarlijk, maar dat besefte ik pas achteraf’

Tom Simonis heeft al een paar kopjes thee op wanneer Isaac, Keet, Duuk en Luna binnenkomen voor het interview. Zij hebben er al net zoveel zin in als Tom, al zijn sommige kinderen best zenuwachtig. Maar dat duurt niet lang, want Tom is lief en al snel is het gezellig en gaat het gesprek helemaal vanzelf.

Hoe wisten jullie in die tijd wat er gebeurde?
‘Mijn broer had een kristalontvanger gebouwd. Dat was een soort radio waar je geen stroom voor nodig had. Zo konden we naar de Engelse zender luisteren, waar we de nieuwsberichten hoorden. Mijn vader is toen een krant gaan maken om ook anderen op de hoogte te stellen. Hij schreef de berichten uit en mijn moeder typte het op carbonpapier. Daarmee kon je wel vijf exemplaren per keer maken. Deze krantjes, ‘Hier is Londen’ genaamd, gingen naar bekenden in de buurt, onder andere naar wethouder Franke, waar na de oorlog een straat naar is vernoemd, omdat hij de Februaristaking mee heeft georganiseerd. Ook mijn vader had daarbij meegeholpen. Hij is opgepakt en zat anderhalf jaar gevangen. In die tijd was het moeilijk voor mijn moeder om aan eten te komen en werd mijn verjaardag niet gevierd.
Over die krantjes: er kwam steeds meer belangstelling voor. Op een gegeven moment moesten we wel veertig exemplaren hebben. Mijn moeder typte dat allemaal uit. Als het klaar was, mocht ik ze gaan bezorgen. Onder andere eentje hier op de Linnaeushof, waar we nu zitten. Op een dag stond er een grote man voor de deur. Marnix was zijn schuilnaam. Hij zei dat hij 200 exemplaren wilde hebben. Dat was te veel voor mijn moeder om uit te typen, dus regelde hij een stencilmachine. Ik moest die kranten afleveren bij het bureau van verzet aan de Plantage Middenlaan, tegenover het aquarium van Artis. Het Tropenmuseum, toen nog het koloniaal instituut, was een kazerne van de Duitsers geworden. De straten waren helemaal afgezet. Ik had geen zin om te lopen, dus verborg ik de kranten onder m’n jack. Ik kroop onder het prikkeldraad door, liep helemaal langs de waterkant en dan weer onder het prikkeldraad door. Op de terugweg deed ik hetzelfde. Dat heb ik maandenlang een paar keer per week gedaan. Het was wel gevaarlijk, maar dat besefte ik pas achteraf.’

Had u Joodse vriendjes?
‘Ik had een Joods vriendje in de Transvaalstraat. Voor ons, niet Joods, was het verboden met Joden om te gaan en andersom ook. Maar als jongen van elf had je daar lak aan. Op een dag was ik er op bezoek toen de straat werd afgezet vanwege een razzia. Huis voor huis werd uitgekamd en iedereen moest naar buiten, ook ik. De moeder van mijn vriendje probeerde nog duidelijk te maken dat ik er niet bij hoorde, maar daar hadden de Duitsers niets mee te maken, ik moest mee. We liepen de straat uit, samen met andere gezinnen opgejaagd naar de tramhalte bij de Linnaeusstraat. Ik dacht: hoe kom ik hieruit? Bij de tramhalte heeft de moeder van mijn vriendje nog een keer tegen een agent uitgelegd dat ik er niet bij hoorde. De agent vroeg mijn naam en adres en toen zei hij: “Maak dat je wegkomt!” En dat deed ik dus.’

Heeft u honger geleden of kou gehad?
‘Tijdens de spoorwegstaking van september 1944 stonden op de dijk tientallen treinwagons met fruit en groente uit het Westland, bestemd voor Duitsland, stil. Toen zijn we met een heleboel mensen uit de buurt daar naartoe gegaan. Het gerucht ging dat dat mocht, en inderdaad werden mensen toegelaten wat eten weg te pakken. Maar opeens begonnen de Duitsers op ons te schieten. We zijn toen allemaal plat op de grond gaan liggen. Een vriend van me, die een klein eindje verderop lag, werd daarbij geraakt door een kogel. Hij heeft er hoofdletsel aan overgehouden waar hij zijn verdere leven last van heeft gehad. Ik dacht ook dat ze mijn vader raakten. Toen ik kans zag om naar huis te gaan, riep ik: “Ze hebben m’n vader vermoord”. Ik klopte thuis aan, want een deurbel hadden we toen niet bij gebrek aan elektra, en weet je wie er opendeed: mijn vader! De groente hebben de Duitsers laten vergaan in de wagons, daar is nooit wat van bij de mensen terechtgekomen. We hadden enorme honger die winter. Je had een gaarkeuken in de Montessorischool waar je uren in de rij moest staan voor een pan soep. Dat was heet water met aardappelschillen erin. Maar we waren blij dat we iets hadden. Ook kwam er die winter maar een paar uur per dag water uit de kraan. ’s Avonds lazen we met z’n allen rond één waxinelichtje. We gebruikten ze maar één per keer om de waxinelichtjes niet te snel op te maken.’

  

Erfgoeddrager: Keet

‘Wij waren bang voor de Duitsers, maar de Duitsers waren ook bang voor ons’

Jaap de Vos was 9 jaar toen de oorlog begon. Hij heeft eerder meegedaan met Oorlog in mijn Buurt. ‘De kinderen stellen goede vragen, het is belangrijk om de verhalen door te geven.’

Kunt u zich het begin van de oorlog herinneren?
Op 10 mei vlogen de Duitse vliegtuigen over. Het was een mooie heldere dag. Het was een luchtgevecht en ik wist meteen dat het oorlog was. Het was spannend maar ook om bang van te worden. Het was een angstige tijd. Je moest het huis verduisteren. Iedere avond zetten we een hor met zwarte doeken voor de ramen. Dat was voor je eigen veiligheid, want als ze licht zagen konden ze op je schieten. Mijn vader verstopte mijn nieuwe fiets en de radio in de kruipruimte onder de vloer. Als ik naar bed ging legde ik kleren naast m’n bed zodat ik ze snel kon aantrekken en weg kon rennen. Zo gingen we slapen, iedere dag. Wij waren bang voor de Duitsers, maar de Duitsers waren ook bang voor ons. Zij waren bang voor de ondergrondse.

Bij ons in de straat op nr. 50 woonde een ouder echtpaar, zij waren Joods. Zij moesten zich melden voor de werkkampen. Ik heb gezien dat ze met hun koffertje klaarstonden voor het huis en dat ze werden opgehaald. Daarna woonde in hun huis een NSB’er met drie kinderen. Daar ging je niet mee om. Die kinderen zaten op een Duitse school op het Bolwerk. Met steentjes gooiden we een keer de ruiten in. Snel renden we weg, maar mijn broertje werd gepakt en een tijdje vastgehouden. Mijn moeder is naar de politie gegaan en heeft mijn broer vrij gekregen. Mijn vader kon het niet want dan was hij bang dat hij te werk werd gesteld in Duitsland.’

Heeft u ook iets spannends meegemaakt?
Op het Kleverpark woonde een drukker die in het achterkamertje een stencilmachine had. Twee keer in de week haalde ik er verboden krantjes “Het laatste Nieuws”. Het waren pakketjes van 20 stuks. Ik stopte ze onder mijn jas en bracht ze rond bij bepaalde adressen. De dochter van de drukker bracht zelf ook krantjes onder het matrasje van haar poppenwagen. Zo hadden de Duitsers niet door dat kinderen ook meehielpen.’

Was u bang om gepakt te worden?
‘Als ik gepakt zou worden dan moest ik zeggen dat ik de krantjes net op straat had gevonden. Ik mocht absoluut niet zeggen waar ik ze vandaan had. Je mocht niemand iets vertellen, ook niet aan mensen die je vertrouwde.

Ik zat op het ECL en ik liep van school naar huis over de Dreef en het Houtplein. Op een dag waren op de Dreef mensen doodgeschoten, daar waar nu het monument is. Wie toevallig voorbijliep, was verplicht om ernaar te kijken. Verschrikkelijk. Ik kwam net uit school, gelukkig was ik wat later, maar die mensen lagen er nog. Ik ben snel doorgelopen.

De hele oorlog heb je het gevoel van angst. Zo was het. Daarnaast heb je door de honger altijd maagpijn. Met de bevrijding waren er vliegtuigen met voedseldroppings, we kregen heerlijk wit brood. Van de Canadezen kregen we grote vierkante blikken scheepsbeschuit. Van al die leeggegeten blikken maakten we een vlot, en daarmee voeren we over de Kloppersingel. Zo heb ik de bevrijding gevierd.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892