Erfgoeddrager: Juul

‘We moesten vluchten uit Venlo, maar konden Fikkie niet meenemen’

Juul, Elise, Levi en Ralf zijn leerlingen van basisschool de Wilderen. Hun school bevindt zich op fietsafstand van het huis van Louis en Yvonne Kuyper. Ze kijken er naar uit om meneer Kuyper te interviewen over de oorlog, maar vinden het ook wel spannend. Ze zijn heel benieuwd of hij weleens een echt bombardement heeft gezien. Het hartelijke welkom van het echtpaar stelt ze al snel op hun gemak. Meneer Kuyper was 2 jaar toen de oorlog begon en woonde destijds in Venlo. Toen iedereen moest vertrekken uit het grensgebied, belandden ze in Berlicum.

Wat is uw meest verdrietige herinnering aan de oorlog?
‘Gelukkig heb ik geen familieleden verloren. Wel zijn we onze hond kwijtgeraakt. We moesten vluchten uit ons huis in Venlo, maar konden onze hond Fikkie niet meenemen. Daarom moesten we hem doodschieten. Zelf heb ik het gelukkig niet gezien maar ik krijg nog steeds een ontzettend naar gevoel als ik daaraan denk. Maar hem achterlaten en laten verhongeren was nog erger geweest.

Wat ik me ook levendig kan herinneren is het zien van een man die op straat onder schot werd gehouden. Deze Nederlandse man probeerde te vluchten en kreeg daarom een geweer op zich gericht door een Duitser. Als hij zou bewegen zouden ze schieten. Gelukkig bleef hij staan.’

Heeft u weleens een bomexplosie gehoord?
‘Explosies waren op een gegeven moment een dagelijkse gang van zaken, vooral ’s nachts. Wij woonden aan de Duitse grens bij een vliegveld waar veel bombardementen plaatsvonden omdat dit een strategische plek was. In het begin was het natuurlijk enorm beangstigend en spannend, maar het went ook. Overdag konden we gelukkig wel gewoon buiten spelen.’

Waarom pakten de Duitsers eigenlijk alle fietsen af?
‘Een fiets is uiteraard een vervoersmiddel en de Duitsers wilden ons zoveel mogelijk beperken en op dezelfde plek houden. Zonder fiets was je natuurlijk veel minder mobiel en minder snel. Vervoer was sowieso schaars in die tijd.’ 

Hoe merkten jullie dat de bevrijding begonnen was?
‘Wij waren toen in Leeuwarden en verbleven bij een nicht van mijn vader die een steenfabriek had. Voor de veiligheid sliepen we in een steenoven van de fabriek. Op een ochtend hoorden we een hoop kabaal en stormden er militairen met geweren binnen. Deze mannen spraken Engels en geen Duits. Dit was dus erg goed nieuws omdat dit aantoonde dat de bevrijding begonnen was. Ik kan het me toch niet herinneren als een vreugdig tafereel. Als kind besef je niet in wat voor bizarre tijd je toen eigenlijk leefde. De Nederlanders waren natuurlijk ontzettend opgelucht, maar de Duitsers werden niet altijd even vriendelijk afgevoerd. Ondanks alles maakte dat geen fijne indruk op mij. Er waren voor mijn gevoel ook geen feesten of festiviteiten.

Toen wij terugkwamen in Venlo bleek dat ons hele huis leeggeroofd te zijn en waren alle houten meubels opgestookt. We moesten toen echt weer met helemaal niets beginnen.’

Erfgoeddrager: Juul

‘Een man riep door de straat: Vlaggen naar binnen, Duitsers op komst!’

Het is een zonnige maar koude vrijdagmorgen in januari. Janne, Luuk en Juul van basisschool De Talisman zijn op weg naar de Margrietstraat in Stratum waar ze Jeanne van Hoof gaan ontmoeten. De 85-jarige mevrouw Van Hoof verwelkomt de kinderen in haar huis, waar zij al 60 jaar woont. In haar authentieke huis zijn volop herinneringen te zien van haar leven. Zo laat zij de fototoestellencollectie zien van haar overleden echtgenoot en mogen de kinderen aan de tafel schuiven waar zij in de oorlogsjaren met haar familie aan zat.

Hoe was uw leven toen u jong was?
‘Ik woonde op de Prins Hendrikstraat in het centrum van Eindhoven. Mijn vader was banketbakker. Daarom hadden we altijd roomboter in huis, een enorme luxe in de oorlog. In de ruime bovenwoning sliep ik met vier zussen op één kamer. Het was altijd gezellig thuis, er mocht van alles en er werd veel gedanst.’

Heeft u in een schuilkelder gezeten?
‘Bij ons in de straat zijn vijf bommen gevallen in de oorlog. Gedurende een bombardement gingen wij samen met mijn ouders op de overloop staan van ons huis. Mijn vader wilde nooit naar een schuilkelder omdat vlakbij, in de Heilige Geeststraat, een vrouw was gestorven tijdens een bombardement in een schuilkelder. Dit had veel indruk gemaakt op mijn vader.’

Was u bang in de oorlog?
‘Ik was nog best jong, maar ik was me er zeker wel van bewust dat het oorlog was. Een bombardement was zo erg… Ik kan nog levendig herinneren dat de muren op en neer gingen, net als bij een aardbeving. De jaloezieën van de overburen lagen bij ons op het balkon. Nu is er in de Prins Hendrikstraat nog een opening in de straat te zien waar dat huis heeft gestaan. Die opening werd later onder buurtgenoten ‘het kapotte huis’ genoemd.’

Hoe was de bevrijding?
‘Ik was 6 jaar was toen de oorlog was afgelopen. Ik herinner me nog goed dat wij met het hele gezin naar de markt gingen want daar was het feest. Later heeft vader de ramen aan de voorkant van het huis versierd met vlaggetjes. Toen kwam er een man door de straat rennen, die riep: ‘Vlaggen naar binnen, Duitsers op komst!’. Mijn vader heeft, ROOEFFF, alle slingers weggehaald bij het raam. Iedereen dacht dat er vrede was, en toch ging het nog mis in de binnenstad van Eindhoven.’

Erfgoeddrager: Juul

‘Ik was niet bang en gooide het blikje naar de Duitse soldaten’

Na even zoeken naar het juiste adres komen Juul, Aidan en Lotte aan bij het huis van Gerard Bechtold. Zijn vrouw staat al op ze te wachten. De leerlingen van De Talisman in Eindhoven gaan met meneer Bechtold aan de grote tafel bij het raam zitten. Ze kijken uit op een mooie tuin. Nadat de kinderen limonade en koekjes gekregen hebben, begint het interview.

Wat zijn u eerste herinneringen aan Duitse soldaten?
‘Ik herinner me nog dat er een Duitser met een motor met zijspan de Floralaan inreed. Ik had een blikje in mijn hand en mijn vriendjes stookten me op om het blikje naar de Duitse soldaten te gooien. We waren echte kwajongens. Ik was niet bang en gooide het blikje naar hen. Het kwam recht in het gezicht van de Duitse soldaat in het zijspan. Ze keerden direct om met de motor en kwamen achter me aan. Ik had klompen aan en rende, zo hard als je kan rennen op klompen, naar de Edelweissstraat. Snel de klompen uitgedaan… Ik rende voor mijn leven, door een hele rij achtertuinen. Tenslotte klom ik over de schutting naar onze tuin. Daar stond mijn vader me al op te wachten. Hij haalde me meteen naar binnen.’

Kende u ook Joodse mensen in de oorlog?
‘Mijn vader was politieagent. Dat was best moeilijk in de oorlog want veel mensen bij de politie waren bij de NSB. Naast ons woonde ook NSB’ers. Die waren heel bang voor mijn vader. Mijn vader luisterde stiekem naar de radio. Die zat in een luik in de grond. Elke avond ging dat luik open en luisterde mijn vader naar de Engelse zender. De buurman wist dat maar durfde niets te zeggen.

We hadden ook Joodse onderduikers in huis. Die sliepen bij ons boven. Op een gegeven moment kregen onze onderduikers in de gaten dat naast ons NSB’ers woonden en dat mijn vader politieagent was en toen zijn ze gevlucht. Ze waren bang dat mijn vader hen zou verraden. Na de oorlog zijn hun kinderen ons nog komen bezoeken.’

Wat herinnert u zich nog van het Sinterklaasboombardement op 6 december 1942?
‘Eindhoven werd die dag gebombardeerd door de Engelsen. We hoorden heel veel vliegtuigen overvliegen. Er kwamen drie bombardementen vlak achterelkaar. Na het eerste bombardement liep ik met mijn vader en moeder naar de stad om te kijken wat er gebeurd was. Heel veel mensen liepen naar de stad. De hele Demer was platgebombardeerd. We zagen een hele hoop mensen dood op de weg liggen. Dat was verschrikkelijk. Op dat moment kwam er weer een bombardement, waarop we terug naar huis zijn gevlucht.’

Zijn er ook mensen omgekomen in de oorlog die u kende?
‘Ja, twee kinderen uit de straat. Tegenover de Floralaan was een schietberg. Onderaan die berg was een hele diepe betonnen kuil. De Duitsers doken in de kuil als er gevaar was. Een jongetje uit de Distelstraat was van de berg naar beneden gevallen, in de put. Hij was dood. En een ander jongetje uit mijn buurt is door een tank overreden. Ik zag het gebeuren, het was verschrikkelijk. Ik denk er nog steeds vaak aan.’

Wat is u het meest bijgebleven aan de oorlog?
‘Ze hebben mijn vader opgepakt en naar Duitsland gebracht. Daar heeft hij een half jaar gezeten. In de Floralaan woonde een Duitse commissaris. Die heeft bij ons aangebeld en gezegd dat mijn vader dood was. We waren heel verdrietig. Maar na een half jaar kwam hij weer aanzetten. Levend! Mijn moeder heeft hard gehuild, ze was zo blij. Hij heeft niets over die periode verteld.’

Erfgoeddrager: Juul

‘Net daarna sloeg al het glas uit de keukenramen’

Piet Hoppenbrouwers heeft zich extra mooi aangekleed voor het interview met Juul, Stijn en Farah van de Floralaanschool in Eindhoven. Het interview begint in de woonkamer tussen de schilderijen van Piets vader, die kunstschilder was. Halverwege bekijken ze op zolder de verzameling iconen, kunstwerken en boeken. Daar gaat het gesprek over de oorlog, die begon toen Piet zes jaar was, verder.

Had u familie die is opgepakt?
‘Ja, mijn ome Sjef. Hij was mijn vaders broer en was getrouwd met een zus van mijn moeder. Hoe vind je dat? Hij was een lolbroek met een grote mond en kon met één oog huilen en met het andere tegelijk lachen . Hij was directeur van een gebouw waar de bonnen werden geregeld; in een zijstraat van het Stratumseind. Toen hij weigerde het gebouw aan de Duitsers af te staan, is hij opgepakt en naar Duitsland gestuurd om te werken. Pas een jaar na de oorlog kwam hij terug. Eerst was er een groot feest, maar de volgende dag kwam de kater. Zijn vrouw dacht dat hij nooit meer terug zou komen en had inmiddels een ander. Ome Sjef is toen naar Den Haag gegaan. Later is hij nog getrouwd. Bij de familie was hij niet meer welkom. Bij mij wel. Ik keek daar anders tegen aan.’

Kende u Joodse mensen?
‘We hebben een keer na zangles van de kerk een jongen huilend aangetroffen bij het gastankstation voor bussen. Hij zat helemaal vast in prikkeldraad. Het was John, de zoon van dokter Slager, die woonde op de Wal. We hebben hem losgemaakt en naar huis gebracht. Een dag of twee later is het hele gezin weggevoerd naar Auschwitz. De moeder is daags voor de bevrijding overleden. John en zijn vader en zusje zijn via omzwervingen weer in Nederland aangekomen. Dat heb ik pas een paar jaar geleden ontdekt. John blijkt, net als zijn vader, dokter te zijn geworden. Toen we hem recentelijk opspoorden en contact wilden opnemen, bleek hij helaas al te zijn overleden. Voor de deur van hun ouderlijk huis ligt nu een struikelsteen voor zijn moeder. Ik heb nog contact gehad met de vrouw van John en haar verteld over het prikkeldraadverhaal. Zij kende dat verhaal nog niet.’

Wat weet u nog van het bombardement na de bevrijding?
‘We zijn bevrijd op maandag en op dinsdagavond kwam er een tegenaanval van de Duitsers op de corridor waar de geallieerden reden. Die colonne van Engelsen reed die dinsdag na de bevrijding nog steeds door onze straat. Wij stonden te kijken, toen opeens iemand vanuit de colonne “Hé, Hoppenbrouwers!” naar mijn vader riep. Het was een bekende van hem uit Eindhoven, die in het Britse leger bij de Prinses Irene Brigade zat. Mijn vader had al iets gemerkt, ze deden nogal nerveus, en vroeg hem wat er aan de hand was. Hij antwoordde: “Er is iets op komst.” Op een gegeven moment stopte de hele rij van tanks, vrachtwagens en Rode Kruis-wagens voor onze deur. Het affuit met kanon richtten ze naar het Hikspoorsbruggetje. Het verhaal gaat dat de Duitsers Eindhoven weer in wilden, maar bij dat bruggetje stopten, omdat een boer had gezegd dat ze daar niet overheen konden. Stel dat ze dat wel hadden gedaan en het kanon bij ons voor de deur hadden gezien, dan waren wij natuurlijk weggeweest.
Nog diezelfde avond zagen we opeens allemaal lichtkogels. Het leek wel vuurwerk. Maar het kwam van de Duitsers, bedoeld om bij te lichten, zodat ze zagen waar ze bommen konden droppen. Mijn broer zag het en riep mijn vader naar de keuken om mee te kijken. Maar die trok mijn broer snel naar de huiskamer en net daarna sloeg al het glas uit de keukenramen. Als mijn broer was blijven staan, had hij niet meer geleefd. We hebben tot het eind van het bombardement in de gang gestaan. Die nacht mocht ik van mijn vader even buiten kijken. Op de hoek van de straat, tegenover de kerk, was de boekwinkel weggevaagd. De boeken brandden zoals bij een kampvuur, met snippers in de lucht. Dat was eigenlijk een heel mooi schouwspel, die vlammetjes zo zwevend in de nacht. Tegelijkertijd hoorde ik de kapelaan roepen: “Zijn er nog gewonden? Zijn er nog gewonden?” Die wilde de stervenden snel nog zegenen. Ik hoorde ze roepen: “Ja, hier… Ja, hier!” Ik schiet daar soms nog wakker van.’

Erfgoeddrager: Juul

‘Ik vergeet nooit meer die gemene lach van die Duitse soldaat’

In de bibliotheek van De Wilgenhof in Eindhoven ontmoeten Madee, Aylin, Bo, Noah en Juul van basisschool De Hasselbraam Willie Van Oers en zijn vrouw. Willie was vijf jaar toen de oorlog begon en tijdens het gesprek komt het ene na het andere verhaal naar boven. Het gesprek gaat vanwege corona met een spatscherm tussen verteller en kinderen. Om de herinneringen wat meer tastbaar te maken heeft Willie mooie prentjes geprint over hoe het was tijdens de oorlog. Die mochten de kinderen na het gesprek houden.

Hoe wist u dat de oorlog begonnen was?
‘Op een dag zagen we vreemde vliegmachines in de lucht. We waren bang. Hadden ze bommen bij zich? Gingen ze schieten? Werden ze zelf afgeschoten? Mijn kleuterschool werd in beslag genomen door Duitse soldaten die onderdak nodig hadden. Voor de schoolpoort kwam een schildwacht met een groot geweer en een hele grote Duitse herdershond. Alle kinderen waren bang van de hond, behalve een jongetje. Hij aaide de hond en werd toen in zijn hand gebeten. Ik vergeet nooit meer die gemene lach van de Duitse soldaat toen dat gebeurde. Ik herinner me ook dat een Joodse juffrouw van onze school is opgepakt en weggevoerd.’

Vermaakte u zich tijdens de oorlog?
‘Ja zeker wel. We hebben veel op straat gespeeld. Er was toen ook geen verkeer. Wij jongens voetbalden – we mochten niet met de meisjes mee springtouwen – en tikten ook ruitjes in. Mijn vader was schilder en die kon dan weer nieuw glas in de ramen zetten! Als het luchtalarm afging, moesten we snel naar binnen. Dan kwam er gevaar. Er was ook een avondklok om acht uur. Dan moest iedereen binnen blijven. Zelfs de ramen moesten verduisterd worden. Er was geen verlichting op staat. Het was echt pikke-pikkedonker. Alleen bij volle maan kon je een wandeling maken.’

Liepen er Duitse soldaten in uw straat?
‘Ja! Dan moesten we naar binnen van onze ouders. We mochten niet met ze praten. Er waren twee straten in Eindhoven waar geen Duitse soldaten mochten komen: Het Eindje en ’t Begijnhof. Daar zaten louche cafés en er werkten meisjes achter de ramen. Op straat werden mensen opgepakt als ze een oranje speldje op hadden. Alles wat in verband stond met het Koningshuis, dat Van Oranje heet, werd verbannen. Vandaar dat er geen sinaasappels – appeltjes van oranje – te krijgen waren. En dat het Wilhelminaplein tijdens de oorlog het Wilhelmplein heette. Wij kinderen waren nog te klein om te beseffen wat er precies aan de hand was en waar het over ging. We hadden geen telefoon, geen televisie, geen radio, dus geen nieuws. Alles werd afgenomen door de Duitsers. Alles ging op de bon, werd gerantsoeneerd. Er waren tekorten. Ik zag bijvoorbeeld op mijn tiende pas voor het eerst een sinaasappel!’

Had u familie in het leger?
‘Nee. Wel is een oom van mij opgepakt. Hij moest dijken aan de Zeeuwse kust graven. Mannen konden zo worden meegenomen, ook om in Duitsland te werken. Je had niets te vertellen en ze kenden geen pardon! Veel mannen en jongens zijn nooit meer teruggekomen. Sommigen hadden een brief van de dokter waarin stond dat ze een ziekte hadden en niet konden werken. De Duitsers waren panisch voor enge ziektes. Dit was voor veel mannen en jongens een mooie uitweg om niet te hoeven werken voor de vijand. Mijn vader had ook zo’n brief. Op een dag was er een razzia bij de IJzeren Man. Alle mannen en jongens boven de zestien werden opgepakt. Mijn vader was daar ook zwemmen. Hij liet zijn brief van de dokter zien en mocht gaan.’

Nam u de oorlog serieus als kind?
‘We namen de oorlog heel serieus! We waren heel bang als we een vliegmachine zagen. We kregen ook vliegende bommen over ons heen, bedoeld voor de haven van Antwerpen en Londen. We konden het motortje van die bommen van ver horen. Zolang dat aan was, bleef de raket in de lucht. Maar ging het uit, dan viel de bom ineens naar beneden met een zware explosie! In Eindhoven is dat een keer gebeurd, op de Kruisstraat. Drie vriendjes van me vonden daarbij de dood. Je kunt in de Gildelaan, een zijstraat van de Kruisstraat, nog steeds de plek met de schade daarvan zien. Mijn ouders vonden het niet veilig meer boven op onze slaapkamers. Vanaf toen sliepen we in de kelder.’

Bent u ook iets dierbaars kwijtgeraakt in de oorlog?
‘Het meest dierbare was mijn familie en die ben ik gelukkig niet kwijtgeraakt. We hebben ook nog een Mariabeeldje dat vader destijds op 5 december, net voor het Sinterklaasbombardement, voor moeder had gekocht. Het heeft het bombardement overleefd. We moesten daarna wel weg uit ons huis, omdat er veel kapot was. Toen zijn we een tijdje bij opa en oma aan de Gagelstraat gaan wonen.’

       

Erfgoeddrager: Juul

‘Ik zei: “Liesje, wordt eens wakker!”‘

Dora Senders (88) wacht Juul, Cato, Pim en Joep van basisschool De Hasselbraam in Eindhoven op in de bibliotheek van De Wilgenhof. De kinderen vinden het een beetje spannend, zoeken een plekje en zodra ze iets te drinken hebben vraagt Dora naar hun namen. Hiermee is het ijs gebroken en kunnen ze hun vragen stellen. Dora Senders is een echte verteller en geeft de kinderen ook wijze lessen – “Wees nooit jaloers en wees altijd eerlijk!”- mee in haar verhaal.

Hoe wist u dat de oorlog begon?
‘Er werd thuis weinig over gepraat. Wij kinderen hadden er eerst geen erg in. We hoorden wel altijd iets over bombardementen en mijn moeder zei dan: “Als het maar niet hier komt”. Maar ik was zeven en begreep het pas toen het dichterbij kwam. Ze zeiden dat ze de Philipsfabrieken zouden bombarderen en daar woonden we vlakbij. Op een dag gebeurde dat en was het in één keer ook voor ons oorlog. Het was angstig, heel angstig. Ik herinner me het geluid van de sirenes. Als het begon was het geluid in stoten. Als het voorbij was, was het één lange toon. Als de sirene afging, wist je dat er een bombardement kwam. Dan ging je onder tafel zitten of op het toilet of in een hoekje van het huis. Er waren nog geen schuilkelders, dat kwam later pas. Ik hoop het nooit meer mee te maken, want een oorlog is heel erg en je bent niet vrij.’

Hoe was het bekende Sinterklaasbombardement?
‘Vroeger lagen er op de ochtend van 6 december pakjes op tafel. Op die dag in 1942 was er dat bombardement. We wilden naar onze vriendjes gaan om te laten zien wat we hadden gekregen. Maar die lagen op straat, dood. Dat begreep ik niet en ik zei tegen mijn vriendinnetje: “Liesje, wordt eens wakker, je moet wakker worden. Je popje slaapt al in je armen”. Maar Liesje werd niet meer wakker en de jongetjes ook niet. Al meer dan tachtig jaar draag ik dit bij me. Het verdriet, de pijn en de angst. Ik heb ook niet echt een jeugd gehad. Omdat mijn moeder reuma had, moest ik meehelpen in het gezin. We hadden ook plezier, hoor. We knikkerden, deden mesje-pik of belletje-trek. Of we maakten doosjes met paardenpoep erin! Er waren in de oorlog weinig snoepjes. Met papa maakte ik een soort strooplolly’s. Dan kookten we keukenstroop. Het granieten aanrecht smeerde ik in met boter en daar ging de hete stroop overheen. Door het aanrecht was die stroop snel afgekoeld en dan moesten we snel kneden en trekken, zodat je een soort lolly kreeg die we daarna in vetvrij papier inpakten. Dat deden we ‘s nachts. Met twee koffers vol ging ik dan de volgende ochtend met de trein naar Weert waar ik het in een winkel ruilde voor jam, brood, eieren, van alles. Toen mijn vader ziek werd, ging ik alleen en dat was heel gevaarlijk. Er was altijd Grüne Polizei in de trein. Dan werd er gevraagd of die koffers van mij waren. Ik zei dan ‘nee’. Hoe ik zo rustig heb kunnen blijven, weet ik nu nóg niet.’

Hoe wist u dat de oorlog voorbij was?
‘Ze hadden gezegd dat de sirene dan heel fijn zou klinken en dat was ook zo. De bevrijdingssirene was zó fijn, zo’n opluchting. Het was feest! Je snapte niet waar al die oranje en rood-wit-blauwe versiering vandaan kwam. Er was geen winkel waar je dat kon kopen, maar de straat was een zee van kleuren. We voelden ons rijk, omdat we er allemaal nog waren!’

          

Erfgoeddrager: Juul

‘Wij dachten dat we slechts zes maanden in Nederland zouden blijven’

Augustien Souisa (1950) komt helemaal vanuit Eerbeek om Paja, Ramses, Nienke, Foske en Juul van Het 4e Gymnasium te vertellen over haar Molukse achtergrond. Ze heeft boeken meegebracht over de geschiedenis van de Molukse gemeenschap in Nederland, die de leerlingen met interesse doorbladeren.

Waarom kwamen jullie naar Nederland?
Mijn vader was in dienst van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL). Dat deed hij vooral om zijn moeder – een weduwe met vijf opgroeiende kinderen – te ondersteunen. Bij de onafhankelijkheid van Indonesië hadden de mensen die in het leger zaten de keuze; óf het Indonesische leger ingaan óf vertrekken naar Nederland. Teruggaan naar de Molukken was niet mogelijk. Mijn vader heeft ervoor gekozen om naar Nederland te gaan, met het idee dat we hier maar zes maanden zouden blijven. Mijn zusje werd hier geboren in het plaatsje Teuge. Mijn vader wilde haar ter herinnering aan Nederland – we zouden immers snel teruggaan – de naam Teuge geven. Dat mocht natuurlijk helemaal niet bij de burgerlijke stand. In Teuge woonden we in een voormalige legerkazerne. We hadden één kleine ruimte waar we met z’n allen – mijn ouders en vijf kinderen – leefden. Ik moest, net als alle andere Molukse kinderen, in de zomer naar pleeggezinnen om de Nederlandse taal en cultuur te leren. Ik heb er geen warme herinneringen aan. Ik had zo’n heimwee. Mijn zusje had wel een heel leuk gezin. Het was maar net waar je terecht kwam. In 1957 zijn we verhuisd naar kamp Vaassen. Het was een barakkenkamp, maar het was ontzettend leuk wonen daar. Je had je eigen toilet en een eigen keukentje, dat was heel wat. Je was daar altijd onder Molukkers. Pas toen ik ging studeren, kwam ik echt in contact met Nederlanders.’

Hoe vond u het Nederlandse eten?
‘Toen wij in Teuge woonden, mochten we nog niet zelf koken. Er werd voor ons gekookt. Ik vond dat Hollandse eten helemaal niet lekker. Er bleef daarom altijd eten over. We mochten het dan wegbrengen naar de boeren iets verderop. In ruil kregen we eieren en daar maakten we zelf gerechten mee. Ik vond het altijd leuk om die etensresten weg te brengen want als je bij de boerin kwam, kreeg je roggebrood. Daar smeerde ze een laagje roomboter op en suiker. Dat vond ik altijd zo lekker. Dat was echt een feestje. Sindsdien eet ik roggebrood ook alleen maar met roomboter en suiker.’

Werd u wel eens gepest of gediscrimineerd?
‘De kinderen op school behandelden mij anders. Ze vonden me vreemd. In de jaren 50 had je nog niet zoveel donkere mensen. De kinderen vonden ons ook altijd stinken. Achteraf snap ik dat het de knoflook was. Wij gebruikten dat veel bij het koken, maar hier in Nederland kenden ze dat toen nog niet. Rond 5 december werd ik door kinderen geregeld uitgemaakt voor ‘zwarte piet’. Ik snap de huidige discussie daarover daarom wel. Toch vind ik dat iedereen zelf moet bepalen hoe ze het vieren. Ik heb mijn dochter opgevoed mét de Sinterklaastraditie, maar zónder zwarte piet. Op de Molukken vieren ze ook Sinterklaas, maar daar is het vermengd met allerlei andere tradities.’

Gaat u nog wel eens terug naar de Molukken?
‘De broers en zus van mijn vader zijn daar achtergebleven. Ik probeer hen jaarlijks op te zoeken. Wij zeggen nooit dat we op vakantie gaan, maar we gaan ‘terug naar huis’. Zelfs nu nog. Mijn familieleden hebben stukken grond waar ze voedsel telen om te verkopen. Eén heeft een auto waarmee hij mensen rondbrengt, want er rijden daar geen bussen. Ze hebben een zwaar bestaan. Nichtjes van mijn leeftijd zeggen altijd dat ik er goed uit zie. In Nederland hebben we goede voorzieningen. Ik hoef niet dag en nacht in de brandende zon te werken. Het is een heel ander bestaan, maar hier heb je weer andere, luxe ziektes.’

Erfgoeddrager: Juul

‘Het zoontje raapte alle krullen van zijn kaalgeschoren moeder op’

Winderig en koud, dus al zijn ze een kwartier te vroeg, Cleo, Doris en Juul van de Dongeschool bellen vast aan bij Lia van der Lugt-Gilbers. Ze zijn meteen welkom in de gezellige, en warme, woning. De kinderen hebben zelf rozen voor Lia meegenomen. Ze krijgen er limonade, koekjes, paaseitjes én een persoonlijk verhaal voor terug.

Zaten uw ouders in het verzet?
‘Nee, maar onze buurman ome Rinus was een echte verzetsheld, al hebben ze daar verder nooit over gesproken. Wij hadden geen onderduikers thuis. Ik denk ook niet dat het ooit gevraagd is, want mijn moeder had nooit nee kunnen zeggen. Zij heeft ons echt door de oorlog heen geholpen. Ze kon goed naaien en naaide de hele dag bij boer De Vries, die een boerderij langs de Amstel had. Aan het eind van de dag kreeg ze dan twee flessen melk waar de room nog opzat mee naar huis. Zo hield ze ons in leven. Mijn vader moest onderduiken, anders werd hij opgepakt om in Duitsland te gaan werken. Hij verstopte zich gewoon in ons huis, in een kamertje met een stoel en een rare kast die gemarkeerd was, zodat je niet kon zien dat het een kast was.’

Wist u wat er met de Joodse mensen gebeurde?
‘Ik wist dat ze werden weggehaald omdat ze Joods waren. Aan de overkant bij ons woonden in een rij huizen op de eerste etage allemaal Joodse mensen, en die werden op een dag allemaal opgehaald. Eén meisje daar had het geluk dat haar vader niet Joods was. Maar ze was wel heel bang. Ik zie haar nog zo met mijn moeder op straat staan toen dat gebeurde. Dat waren wel heftige momenten. Wij realiseerden het ons niet zo erg, maar nu ik ouder word, komt de tragiek zo naar boven.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘We hebben heel veel honger gehad. De gaarkeuken was bij de St. Catharinaschool en daar stonden van die grote gamellen met gore pap en soep. Rijen mensen schepten dat eten in hun pannetje, vreselijk. Maar er gebeurden ook hele goeie dingen in de oorlog. De slager had iedere avond verschillende kinderen aan zijn tafel. Bij de kapper hingen lijsten met namen van welke kinderen wanneer aan de beurt waren. En dat deed de bakker ook, mooi hè?
Er was geen licht ’s avonds, geen gas, niks. We hadden zo’n klein potje, met een héél klein laagje olie erop en daar zat een drijvertje op, net zoals een theelichtje. Dat dreef dan op de olie en dan moest je niet hard ademen, want dan ging het pitje uit. Bij dat kleine lichtje deden we spelletjes.’

Hoe was het na de bevrijding?
‘Hier aan de overkant was een vrouw die wat had geheuld met de Duitsers. Haar hebben ze uit wraak kaal geschoren. Mijn moeder was razend. Dat doe je niet. En die vrouw had een zoon, Jaap, een jong jochie nog. Jaap heeft toen alle krullen van zijn moeder opgeraapt en er een soort pruik van gemaakt door ze aan een hoedje te plakken. Heel triest vond ik dat. Heel veel later, na de oorlog, heb ik Jaap nog een keer ontmoet. Het was leuk om hem te zien, maar ik heb hem nooit verteld dat ik me dat voorval nog heel goed kan herinneren en hoe erg ik dat vond.’

              

Erfgoeddrager: Juul

‘Toen mijn moeder uit het kamp terugkwam, woog ze nog maar 40 kilo’

Jolien, Juul en Giulla van de Twiskeschool kunnen het bijna niet geloven dat de moeder van Hennie de Kat verraden is voor geld. En dat ze daarna in zo veel verschillende kampen terechtkwam. ‘Het is fijn dat u nu ons uw verhaal kunt vertellen’, zeggen de kinderen. ‘Ja’, antwoordt mevrouw De Kat, ‘want het is verschrikkelijk wat er is gebeurd is, zoiets mag nooit weer gebeuren.’ Binnenkort viert ze trouwens haar 90e verjaardag, samen met haar dochter die 60 wordt, en haar kleindochter die dan 30 wordt…wat een toeval!

Ging u tijdens de oorlog gewoon naar school?
‘Tot 1942 ben ik op school gebleven. Ik zat op de Mulo, maar ik zakte telkens voor mijn examens want ik was vaak ziek. Ik had malaria en tijdens zo’n malaria-aanval was ik rillerig en had ik hoge koorts. In Noord hadden veel mensen malaria. Het kwam van de muggen uit de haven, die waren meegekomen op de schepen uit de tropen. Later hebben ze alle huizen in Noord met poeder ingespoten tegen de malariamug.’

Kende u mensen die in het verzet zaten?
‘Mijn moeder zat in het verzet. We hadden regelmatig Joodse onderduikers in huis. Op een gegeven moment hadden we zes mensen in huis: Ab van der Linden, later zou hij de kelner van Tita Tovenaar spelen, zijn vrouw, twee tantes van hem en een vriend met diens vrouw. Ze verstopten zich in huis. Achter de trap, achter een boekenkast, hadden we een gat in de muur gemaakt waar vier onderduikers konden schuilen in geval van gevaar. Twee anderen konden op de balken op de vliering schuilen. We hebben het één keer voor proef uitgeprobeerd, maar gelukkig hoefden ze er nooit in. Toch ging het mis. Op een dag hoorde ik op mijn werk dat mijn moeder was opgepakt. Ze was samen met twee mannen en de oudere vrouw die bij ons zaten ondergedoken, gearresteerd door de Sicherheidsdienst. De onderduikers hebben de oorlog niet overleefd. Als ik daar aan denk, vind ik het heel erg. Mijn moeder is vanuit de gevangenis aan de Amstelveenseweg naar Kamp Vught gestuurd. Sporadisch ontvingen we brieven van haar, die heb ik nog steeds. Vlak voor het kamp werd bevrijd, zijn alle mensen in treinen weggevoerd, ook mijn moeder. Ze is naar Ravensbrück gebracht, in het noorden van Duitsland, een vreselijk kamp. En vanuit Ravensbrück is ze met tweehonderd Nederlandse vrouwen naar een vrouwenkamp net buiten Dachau vervoerd, helemaal in Zuid-Duitsland. Dat is haar geluk geweest want Ravensbrück had ze waarschijnlijk niet overleefd. In Dachau moest ze werken in de Agfa-fabrieken, munitie en gasmaskers maken. Uiteindelijk is ze bevrijd door het Zwitserse Rode Kruis. In Dachau is ze overigens vrij behoorlijk behandeld, ze werd daar niet gemarteld. Ze hadden daar een bewaker die gedwongen was om te bewaken. Dat was een hele goede man die veel voor de vrouwen heeft gedaan. Mijn moeder is later nog bij zijn ouders in huis geweest en ik heb nog jaren contact gehad met de zusters van die man.’

Weet u nog dat uw moeder thuis kwam?
‘Dat was in juli, pas een paar maanden na de bevrijding. Ik weet nog dat we iedere dag naar het Centraal Station gingen, naar de achterkant bij de De Ruijterkade, want daar kwamen de treinen uit Duitsland aan. Op een avond, nadat we weer een dag tevergeefs bij het station hadden gestaan, kwam er een buurmeisje naar ons die zei: ‘Je moeder komt eraan!’ Nou, ik heb mijn vader nog nooit zo hard zien lopen. Ik heb een foto van mijn moeder toen ze net terugkwam, ze woog nog maar 40 kilo. Mijn moeder heeft heel weinig verteld over wat ze heeft meegemaakt. Het is dat we spulletjes, brieven en foto’s hebben gevonden, daarom weten we nu zoveel.’

   

Erfgoeddrager: Juul

‘Wij hadden regelmatig onderduikers in huis’

Jolien, Juul en Giula interviewen Hennie de Kat. Ze vinden het ongelofelijk dat haar moeder verraden is voor geld en dat ze zo lang in zoveel verschillende kampen gezeten heeft. ‘Het is fijn dat u ons nu uw verhaal kunt vertellen.’ Hennie knikt. ‘Ja, want het is verschrikkelijk wat er gebeurd is en zoiets mag nooit weer gebeuren.’

Tijdens de oorlog ging u toen ook gewoon naar school?
‘Nou, ik ben tot 1942 op school gebleven. Ik zat op de Mulo maar ik zakte steeds, want ik was veel ziek, ik had malaria. Dan was ik om de dag heel erg ziek en rillerig met hoge koorts. Veel mensen in Amsterdam-Noord hadden malaria. Toen hebben ze op een gegeven moment alle huizen in Noord met poeder ingespoten. Het kwam van de muggen uit de haven. Die waren meegekomen op de schepen uit de tropen.’

Kende u mensen die in het verzet zaten?
‘Mijn moeder zat in het verzet. We hadden regelmatig Joodse onderduikers in huis. Op een gegeven moment hadden we zes mensen in huis. Ab van der Linden, de kelner van Tita Tovenaar met zijn vrouw, twee tantes van hem en een vriend met zijn vrouw. We hadden namelijk een trap naar boven maar dan had je beneden een kast staan met boekenplanken en verder helemaal dicht. En daarachter hadden we een gat in de muur gemaakt en daar konden ze dan met z’n vieren in als er onraad was. De twee anderen zaten dan op de vliering op de balken. We hebben het maar één keer voor proef uitgeprobeerd. Gelukkig zijn ze verder nooit geweest.’

Was het niet gevaarlijk voor uw moeder?
‘Ik was aan het werk in de stad. Ik werkte bij de krant Het Volk. Op een gegeven moment hoorde ik op mijn werk dat mijn moeder opgepakt was. Hoe ik dat precies hoorde dat weet ik niet meer want we hadden natuurlijk geen telefoon. Maar ze is samen met de twee mannen en de oudere dame die bij ons ondergedoken zat opgepakt door de Sicherheitsdienst. Zij hebben het alle drie niet overleeft. Die herinneringen daaraan, die zijn heel erg.  Mijn moeder is vanuit de gevangenis op de Amstelveense weg naar Kamp Vught gestuurd. Daar vandaan ontvingen we sporadisch brieven, die heb ik nog steeds. Vlak voor het kamp bevrijd werd, zijn alle mensen die daar zaten in treinen weggevoerd, mijn moeder was daarbij. Ze is toen naar Ravensbrück gebracht, dat ligt in het noorden van Duitsland. Dat was een vreselijk kamp. Op een gegeven moment zijn vanuit Ravensbrück 200 Nederlandse vrouwen naar een vrouwenkamp net buiten Dachau vervoerd, dat is helemaal in Zuid Duitsland. Dat is eigenlijk haar geluk geweest. Ravensbrück had ze waarschijnlijk niet overleefd. Daar kwam ze te werken in de Agfa-fabrieken. Ze moest daar munitie maken en gasmaskers. Daar is ze uiteindelijk bevrijd door het Zwitserse Rode Kruis. In Dachau is ze vrij behoorlijk behandeld, ze werd daar niet gemarteld of zo. Ze hadden daar een bewaker, die gedwongen was om te bewaken en dat was een hele goede man, die heeft heel veel voor de vrouwen gedaan. Mijn moeder is toen nog bij zijn ouders in huis geweest. Ik heb nog jaren contact gehad met de zusters van die man.’

Weet u nog dat uw moeder thuis kwam?
‘Dat was pas in juli 1945, een paar maanden na de bevrijding. Ik weet nog dat we iedere dag naar het Centraal station gingen naar de achterkant bij de De Ruijterkade, daar kwamen de treinen aan die uit Duitsland kwamen om te kijken of ze kwam, want we wisten al wel dat ze nog leefde. We hadden daar de hele dag tevergeefs gestaan. ’s Avonds kwamen we weer thuis en toen kwam er een buurmeisje aan en die zei: “Je moeder komt eraan”. Nou ik heb mijn vader nog nooit zo hard zien lopen. Ik heb een foto van mijn moeder toen ze terug kwam, ze woog nog maar 40 kilo. Mijn moeder heeft heel weinig verteld van wat ze heeft meegemaakt. Het is dat we spulletjes, brieven, foto’s hebben gevonden, daarom weten we nu zoveel.’

Binnenkort viert mevrouw de Kat haar 90e verjaardag, Ze viert het samen met dochter die wordt 60 en haar kleindochter, die wordt dan 30.

    

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892