Erfgoeddrager: Jip

‘Suriname is een land waar heel veel verschillende volkeren naast elkaar wonen’

Frank Latour heeft foto’s van vroeger en bijzondere spulletjes meegenomen naar de interviewlocatie, waaronder een Surinaamse pop en een telraam waarmee vroeger in winkels in Suriname de bedragen werden opgeteld. Met deze spulletjes en foto’s zal hij tijdens het interview zijn jeugd in Suriname, zijn reizen op zee en zijn opleiding op Terschelling illustreren. Dean, Franka en Jip van het Rudolf Steiner College in Haarlem luisteren vol belangstelling en stellen goede vragen. Ze ontmoeten elkaar in een knus tuinhuisje in de tuin van ‘Lieflijk Indië’, een Indische woongroep vlakbij school. Meneer Latour heeft lang in Haarlem gewoond en woont nu met zijn vrouw in Velserbroek. Hij werd in 1947 geboren in Paramaribo in Suriname. Hij is opgevoed door zijn opa en oma, omdat zijn ouders jong waren en toen niet voor hem konden zorgen.

Wat weet u over uw voorouders?
‘Ik heb wortels in verschillende landen. Mijn voorouders zijn in de slavernijtijd geboren. Mijn opa kwam uit Suriname en mijn oma uit Indonesië. Mijn opa vocht in de Atjeh-oorlog namens het Nederlandse leger en ontmoette in die tijd daar in Indonesië zijn vrouw. Hij heeft mij de kogelgaten in zijn been laten zien. Ze hebben mij streng opgevoed. Als er visite was, moest ik stil zijn. Als ik iets niet mocht horen, spraken ze in het Indonesisch met elkaar. Ook op school waren de leraren in die tijd streng. Nu worden kinderen veel liefdevoller opgevoed dan toen.

Welke taal sprak u thuis?
‘Suriname is een land waar heel veel verschillende volkeren naast elkaar wonen. Ik ken geen enkel land waar een moskee, een kerk en een synagoge zo naast elkaar staan. Binnen die groepen spreekt men hun eigen taal, maar op straat spreekt iedereen dezelfde taal, het Surinaams. Dit is een mengelmoes van woorden uit alle talen. Omdat er zoveel verschillende mensen in Suriname wonen die allemaal een eigen taal hebben, hebben ze een taal gemaakt die iedereen kon spreken. ‘Mi lobi joe’ betekent ‘I love you’. Ik sprak thuis en op school Nederlands, maar op straat met mijn vrienden Surinaams. Het was overigens altijd wel duidelijk dat Nederland de baas was in Suriname. Er was een Nederlandse gouverneur die het land bestuurde en Nederlandse militairen bewaakten het land. Nu nog steeds worden Nederlandse militairen getraind in de Surinaamse oerwouden.’

Hoe bracht u uw vrije tijd door?
‘Na schooltijd was ik altijd aan het voetballen. Ook ging ik met vrienden de bossen in om te kamperen en namen we een hangmat mee. Dat was heel erg leuk! Suriname bestaat voor het grootste deel uit oerwoud, bijna iedereen woont in Paramaribo. Veel mensen kenden elkaar, dus als een jongen en een meisje verkering hadden, werd er altijd gekeken of je niet toevallig familie was. De eerste vraag was altijd: wie is je vader en wie is je moeder?’

Heeft u discriminatie meegemaakt?
‘Mijn opa besliste dat ik een Zeevaart opleiding ging doen en ging varen. Ik wilde dat zelf ook graag. De reizen waren schitterend! Ik voer op een vrachtschip naar het Caribisch gebied en ook bijvoorbeeld via de Mississippi naar Louisiana. Daar hingen bij cafés bordjes met ‘Only White’ of ‘Only Black’. In de bus mocht ik alleen maar achterin zitten en de witte mensen voorin. Toen dacht ik daar niet zo bij na, maar later wel en vond ik dat heel gek. In Nederland was de discriminatie meer onzichtbaar. In Amerika was het heel duidelijk.’

 Hoe was het leven in Nederland?
‘Mijn opa stuurde mij naar Terschelling om op de Zeevaartschool verder te studeren. Ik kwam aan met het vliegtuig en had niet zoveel moeite om de weg te leren kennen. In Suriname hadden we veel geleerd over Nederland. Ik wist precies hoe ik met de trein van Amsterdam naar Harlingen moest komen. Ik vond Terschelling een prachtig eiland. Als je er eenmaal de weg kent en de mensen kennen jou, dan wil je niet meer weg. Het waren mooie jaren. Later ging ik in militaire dienst. Op een gegeven moment werd gevraagd of ik hogerop wilde. Ik had meteen ‘ja’ moeten zeggen. Wie weet hoe mijn leven dan was gelopen. Misschien was ik wel een hoge generaal of een kapitein geworden. Ik ben in Nederland gebleven en getrouwd. We kregen twee kinderen. Ik bleef niet varen, maar ging werken in de Tandtechniek. Ik heb mijn moeder nog maar weinig gezien, dus ik heb ook niet echt een band met haar opgebouwd. Ze is onlangs in Suriname overleden. Als ik terugkijk op mijn eigen leven, heb ik geen grote problemen gehad of hele nare dingen meegemaakt. Ik heb een interessant leven gehad in Suriname, op zee en in Nederland.’

 

Erfgoeddrager: Jip

‘Toen die bom gevallen was, werd alles ineens donker’

Mien Boogers en haar man staan al klaar bij de voordeur als Ava, Isis, Jip en Sebas uit de auto klimmen. De leerlingen van basisschool de Talisman uit Eindhoven zien in hun ooghoeken de speeltuin die in het park voor het huis ligt, maar kiezen er zonder te twijfelen voor om naar binnen te gaan. Er is limonade, zelfs bitter lemon. Meneer Boogers zegt dat de koffie nog doorloopt en komt later met een dienblad de kamer binnen. Als iedereen te drinken heeft, stellen de kinderen zich netjes voor. En dan beginnen ze met vragen stellen, eerst voorzichtig, maar daarna gaan ze helemaal los.

Hoe merkte u dat de oorlog was begonnen?
‘Ik was toen nog heel klein, 4 jaar, maar ik wist het wel. Op een zondagmorgen was ik met mijn vader naar de kerk gegaan en toen vloog er een hele formatie vliegtuigen over. Over de Boschdijk kwamen allemaal militaire vrachtwagen gereden, dat was vroeger de weg van Eindhoven naar Den Bosch. En mensen keken naar boven en zeiden: ‘De Duitsers komen, nou is het oorlog’. Dat was mijn eerste kennismaking met de oorlog. Ik was toen nog niet bang, maar de mensen om mij heen wel.’

Dacht u toen die vliegtuigen overvlogen ‘oh, dit is vet’?
‘Ik had wel schrik van vliegtuigen, want waar wij woonden is ook een bom gevallen. Dus iedere keer als er een vliegtuig overkwam, rende ik snel naar huis. Aan de overkant van de straat, bij de overburen, hadden ze een schuilkelder. Daar gingen wij vaak schuilen. Maar op een keer ging het luchtalarm af en zei mijn moeder: ‘Nee, we gaan er niet heen, we gaan naar onze eigen schuilkelder’. Die had mijn vader zelf gemaakt. Dat was een diepe greppel, in het zand, met daarover planken en graszoden. En toen is op het huis van de overburen een bom gevallen. Toen die bom gevallen was, werd alles ineens donker van al het stof en gruis dat door de lucht vloog. Het werd mistig en je zag niets meer.’

Heeft u een bombardement meegemaakt?
‘Op een zaterdag stond ik voor het raam naar buiten te kijken. Mijn moeder had net een grote pan pap op tafel gezet. Plotseling vloog het raam eruit. Ik dacht: wat zijn mijn handen toch nat? Toen ik keek, zaten mijn handen onder het bloed. Met een pincet haalde mijn vader de scherven eruit. In de pap was glas gekomen dus die moest worden weggegooid. Voor onze ramen werden planken gezet. Vlakbij was een V2 bom gevallen, een rij huizen was weggevaagd. Later hoorde ik dat schoolkinderen waren overleden. Wij hebben geluk gehad… Ik zat op school in de buurt van het centrum. In de Kruisstraat is een rij huizen gebombardeerd en ook kinderen in mijn klas zijn toen overleden. Ze zijn in één groot graf begraven. Het graf is op de Antonius-begraafplaats te vinden. Het heeft een stenen monument.

Er is ook een keer een man overleden tijden een bombardement. Die man is later opgehaald met een platte kar. Wij mochten niet kijken, maar we keken toch stiekem. Ik zag de voetjes van die man onder het laken uitsteken. En dat vond ik heel eng.’

Hoe ging de bevrijding?
‘Mensen waren allemaal heel blij. Over de Kruisstraat kwamen de bevrijders binnen. Wij woonden in een zijstraat daarvan. Voor de vrachtwagens uit liepen mensen met grijsgroene pakken om te kijken of andere mensen zich verscholen hadden, zoals NSB’ers. Als ze iemand vonden, moest die met zijn handen in zijn nek voorop gaan lopen. Mensen stonden te dansen. Plotseling vielen er lichtkogels uit de lucht. Iedereen dacht dat het bij het feest hoorde, dat het vuurwerk was. Toen werd er verteld dat het niet goed was, dat je naar binnen moest… De Duitsers gingen misschien wel bommen gooien. Ze hebben toen de gehele binnenstad gebombardeerd.’

Erfgoeddrager: Jip

‘Wij wisten van niks, Lex en Edo waren ineens weg’

Om de hoek van het huis waar de 86-jarige Wim Coolen als kind woonde, staat de oude katholieke basisschool waarin hij beschutting vond tijdens het bombardement op Eindhoven. De gevel, het plein, de trap en de kelder brengen hem terug naar zijn kindertijd. Inmiddels woont in deze voormalige school een gezin, en aan de keukentafel praten Jip, Ties, Nena en Alicia van OBS De Hasselbraam met meneer Coolen over de tijd van toen.

Hoe reageerde u toen u hoorde dat het oorlog was?
‘Ik was 3 jaar toen de oorlog begon en groeide op in oorlog, ik maakte het gewoon mee. Er veranderde kleine dingen. We moesten bijvoorbeeld betalen met bonnen in de winkel, maar dat was gewoon zo. Alleen in de nacht… dan hoorden we bommen. We kropen dan allemaal bij pa en ma in bed. Maar dat was in de ochtend weer over.

Mijn eerste echte herinnering aan de oorlog was het inleveren van onze radio. Niemand mocht meer luisteren naar de Nederlandse radio. De deuren van de gymnastiekzaal stonden open en de radio’s stonden er stapels hoog. Ik zie mijn vader nog lopen met onze radio in de bolderkar, hij moest hem in die gymzaal neerzetten. En ik herinner me het marcheren, het marcheren van Duitse soldaten en NSB’ers door onze straten.’

Wat voelde u toen u het luchtalarm afging?
‘Het luchtalarm was in de Nutsschool in de Ploegstraat, hier om de hoek. Op het Edenplein waren de schuilkelders. De mensen van Phillips kwamen dan met de platte kar met paard ervoor om daar te schuilen. Het waren er maar een paar, te weinig voor iedereen. Als we op school waren moesten we naar de speelplaats, maar meestal gebeurde het ’s nachts. Eigenlijk gebeurde er niet zoveel als het alarm afging, we moesten gewoon naar buiten. We keken dan wel naar boven, naar de vliegtuigen. Dat waren de Tommy’s, zo noemden we de Engelse en Amerikaanse soldaten.

Er waren ook echte bombardementen. We wisten dat de Duitsers het vliegveld gingen bombarderen, daarom kwam mijn oom bij ons. Ik kon de toren van de kerk zien, in een keer zag ik daar oranje bollen. Ik riep mijn oom en hij zei dat dat bommen waren. We zijn snel het gangetje ingevlucht en kort daarna viel er een bom voor de deur. We zaten nog steeds in dat gangetje, inmiddels met een hele groep. Toen zijn we naar de school gevlucht. Het raam van de school was nooit helemaal dicht en er stond een trapje zodat men daar kon schuilen. Toen zijn we naar binnen gegaan en in de kelder gaan schuilen. Door het raampje konden we zien dat het huis hierachter in brand stond. De volgende morgen werden we wakker in ons eigen huis, samen op één kamer. De hele voorgevel was verwoest.’

Waar woonde u tijdens de oorlog?
‘Ik woonde aan het verlengde van de schooltuin. Mijn vader heeft het schoolhoofd gevraagd of hij de tuin mocht huren. Hij heeft er toen tabaksplanten gezet. Er waren namelijk geen sigaretten verkrijgbaar. Ze brachten de gedroogde bladeren naar het sigarettenfabriekje. Een tabaksplantage in de schooltuin…’

Speelde u nog veel met vrienden tijdens de oorlog?
‘Ah, daar heb ik foto’s van! Maar ná de oorlog werd het anders. We konden toen niet meer spelen rond de school. Eerst werden in deze school NSB’ers opgesloten en de jeeps werden hier geparkeerd. Op het Edenplein werden de grote voertuigen gerepareerd, daar hingen we rond. Rooie Sid, de Engelse soldaat daar, was onze vriend. Hij repareerde ons speelgoed.

Hier is nog een speciale foto, kijk de foto van het tentje. Daar zitten ook twee Joodse jongetjes in. Lex en Edo, zij woonden in de Staringstraat. Op een zeker moment kwamen ze niet meer op school. Ze zijn samen met achttien andere Nederlandse kinderen door de Duitsers gebruikt voor medische experimenten. Na de oorlog wilden de Duitsers niet dat dit aan het licht kwam en toen hebben ze de jongens opgehangen. Nu is er in Eindhoven het Lex en Edo Hornemannplantsoen. Wij wisten van niks, ze waren ineens weg. Nu liggen er in de Staringstraat nog struikelstenen voor deze jongens.’

Erfgoeddrager: Jip

‘Mijn vader werd doodgeschoten tijdens een verzetsvergadering’

Els van der Wal woont al heel lang tegenover de Willem van Oranjeschool. Haar ouders zaten in het verzet. Haar vader heeft de oorlog niet overleefd. Berat, Julian en Jip interviewen haar vanwege coronamaatregelen niet bij haar thuis, maar in de schoolgymzaal. Els nam verzetskranten en foto’s mee en zelfs een brief van koningin Wilhelmina.

 

Wat deden uw ouders in het verzet?
‘Mijn vader zat in de verzetsgroep die geleid werd door de bekende Haarlemse verzetsman Jacob Jan Hamelink. Kennen jullie hem? Je hebt hier in Haarlem nu de J.J. Hamelinkstraat vlakbij de Hannie Schaftstraat. Mijn vader zat in het verzet, omdat hij iets wilde doen tegen de Duitsers en mensen wilde helpen. Mijn ouders hadden vijf Joodse onderduikers in huis, waaronder twee jonge Joodse meisjes. Mijn ouders sliepen op een gegeven moment zonder matras op het onderstel van het bed, omdat alle matrassen door onderduikers gebruikt werden. Toen mijn vader voor een nieuw matras wilde sparen, zag mijn moeder de bui al hangen. Haar man zou vast weer een nieuwe onderduiker in huis halen en op het matras laten slapen. Daar heeft mijn moeder toen een stokje voor gestoken, het huis was wel vol genoeg! Ze was op dat moment in 1942 in verwachting van mij. De onderduikers hebben allemaal de oorlog overleefd, dus het verzetswerk van mijn ouders heeft mensenlevens gered.’

Dus u heeft uw vader eigenlijk nooit echt gekend?
‘Ja, dat klopt. Ik vind dat nog steeds heel erg. Mijn moeder zei altijd dat mijn vader wist dat hij het einde van de oorlog niet zou halen vanwege zijn verzetswerk. Mijn vader wilde niet levend gepakt worden door de Duitsers, omdat hij teveel wist, bijvoorbeeld adressen van andere verzetsmensen. Hij wilde daarom liever ook geen kinderen. Hij heeft gezegd: “wat is een kind zonder vader?” Mijn moeder zei later: “ik ben zo blij dat ik in ieder geval iets van hem heb”. Mijn vader is 28 jaar oud geworden. Na de dood van mijn vader moesten we uit Scheveningen verhuizen. De Duitsers ontruimden namelijk de hele kustlijn voor de bouw van een verdedigingsmuur, de ‘Atlantikwal’. We gingen bij mijn tante en neef in Den Haag wonen. Mijn oom was ook verzetsman en is in de gevangenis in Amersfoort doodgeschoten. We kwamen weinig buiten, want dat was gevaarlijk. We woonden in Den Haag dichtbij de zee, er waren vaak bombardementen van de geallieerden. Ik weet nog dat ik op straat liep met mijn tante en neef en dat we tijdens een bombardement hard moesten rennen om weg te komen. Een ander spannend moment was toen ik in mijn bedje lag en de ruiten sprongen door een bombardement. Het hele bedje lag vol met glas.’

Hoe kreeg u eten en drinken in de oorlog?
‘Er was heel weinig te eten. De eerste tijd voedde mijn moeder mij natuurlijk zelf, maar door de schrik van haar man verliezen, had ze geen melk meer. Ik kreeg brood met water eroverheen geschonken. Mijn moeder ging altijd op pad om aan eten te komen. Ze fietste van Den Haag naar Aalsmeer. Eén keer is ze opgepakt toen ze met een broodmes hout aan het zagen was in het bos. Dit was verboden, maar we hadden hout nodig om het huis te verwarmen. Op het politiebureau zei ze dat ze met dat mes toch geen bomen kon zagen. Dat kon de politie zich ook niet voorstellen, dus toen is ze vrijgelaten!’

Hoe was de bevrijding?
‘Pas toen de oorlog voorbij was, drong het echt bij mijn moeder en tante door dat hun mannen er niet meer waren. Ze hadden al die tijd als in een droom geleefd. Je moest gewoon verder en van alles doen om te overleven. Wat ik van de bevrijding weet, is dat mijn moeder héél verdrietig was. Ze had de hele oorlog doorgewerkt, ze had ook nog wat verzetswerk gedaan en toen was daar de bevrijding en dacht ze: “hé, mijn man komt niet meer terug”. Bij ons was het helemaal geen feest, alleen maar verdriet. Na de bevrijding gingen mijn moeder en ik weer terug naar Scheveningen. Het huis was heel vies en zat vol kogelgaten. Mijn moeder ontving in 1946 een brief van koningin Wilhelmina waarin de koningin haar dank uitsprak voor de verzetsdaden van de vader van Els. Ook is er een monument gemaakt voor hem en de twee andere verzetsmannen die tijdens de vergadering zijn doodgeschoten. Dit hangt op het gebouw in Rotterdam waar de verzetsvergadering plaatsvond. Bovenin het monument staat een persoon afgebeeld die met uitgeslagen armen andere mensen als het ware beschermt. Er staan ook verzetsdaden uitgebeeld zoals het drukken van kaarten en identiteitsbewijzen en het nemen van vingerafdrukken. In het midden staan de namen van drie mannen die zijn doodgeschoten.’

  

Erfgoeddrager: Jip

‘Ik kreeg een granaatscherf in mijn hoofd’

Map Stam heeft veel snoep klaargezet voor Maxel, Joep, Bente en Jip van de Bos en Vaartschool. Ook schenkt ze voor iedereen drinken in. Op tafel liggen een paar boeken over de oorlog. Mevrouw Stam woonde vroeger in de Leidse Buurt.

Kan u zich het begin van de oorlog herinneren?
‘Ik was vier toen de oorlog begon en woonde aan de Voorzorgstraat 84 zwart. Mijn broertje werd geboren op 13 mei 1940. Ik zat op de St Bavoschool, aan het Leidseplein. Van de eerste oorlogsjaren kan ik me niet zo veel herinneren. Maar in de loop van de oorlog kwam de honger. Gelukkig had mijn vader had goede vrienden, zoals onze buurman de melkboer. Van hem kregen weleens geitenmelk en van groenteboer Boes kreeg ik soms een emmer aardappelschillen. Hij zei: “Let op, als ze je aanhouden zeg je: ”Dat is voor mijn konijntjes”.
De groenteboer schilde de aardappels expres extra dik en had onder de schillen een paar hele aardappels. Daar waren we heel blij mee! Thuis schilde mijn moeder die schillen nog een keer en dan konden wij heerlijk eten.
We zochten ook beukennootjes in de Hout en sprokkelden houtjes in Bentveld. Ik weet nog dat ik uren in de rij stond bij de gaarkeuken voor een pannetje soep. En ik zat hele dagen binnen in de kou, met een deken om. Speelgoed hadden we niet. Dat moesten we inleveren voor Duitse kinderen die geen vader hadden.’

Heeft u iets spannends meegemaakt?
‘Toen Fake Krist werd neergeschoten mochten we niet kijken, maar stiekem deden we dat toch. Daarna kwamen vreselijke represailles in de buurt. Er werden mensen doodgeschoten, en twee huizen brandden af.

Er waren steeds vaker razzia’s, de mannen werden opgepakt om te werken in Duitsland. De man van het café op de hoek van de Brouwersstraat wist dat er een razzia aankwam en waarschuwde mijn vader. Hij vluchtte naar de St Bavo Kathedraal en heeft daar wel een jaar ondergedoken gezeten.

Op een dag speelde ik op straat bij de Westergracht. Op dat moment valt er een bom, precies op de plek waar mijn broertje speelde, hij had helemaal niets! Ik weet er niet veel meer van… een klap, stof… Ik had pijn aan mijn hoofd, maar ik stond op en rende naar huis. Ik had een rode muts op. Ik riep: “Oma, ik heb zo’n pijn!” Had ik een granaatscherf in mijn hoofd! Grote paniek. Groenteboer Boes pakte zijn paard en wagen en bracht mij meteen naar het ziekenhuis. Ik werd geopereerd en de scherf werd eruit gehaald. Ik heb ‘m jarenlang bewaard, in een doosje. Later kreeg ik epilepsie doordat er een stukje scherf was achtergebleven in mijn hoofd. Ik heb zware operaties ondergaan.’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
‘Ik lag nog in het ziekenhuis toen we werden bevrijd. Ik hoorde gejuich en geschreeuw en de zusters klommen op het dak van het Grote Gasthuis aan de Gasthuissingel, ze dansten.
Een week later mocht ik naar huis. Daar werden lege blikken rood, wit, blauw en oranje geschilderd en aan alle in de buurt. huizen huizen in de Leidsebuurt gehangen, als versiering.’

Erfgoeddrager: Jip

‘Bij mijn vader op de fiets werden we na spertijd aangehouden’

Het ouderlijk huis van Henk Ras ligt op een steenworpafstand van de Rosa Boekrukkerschool waar Jip, Lea en Emre in groep 7 zitten. Henk woonde aan de Willem de Zwijgerlaan en werd er geboren op 17 mei 1940, een week na het begin van de bezetting van Nederland. Aan de keukentafel in zijn woning in Zuid horen de kinderen hoe hij als kleine jongen de oorlog heeft beleefd.

Hoe oud was u toen de oorlog begon en wat kunt u zich het beste herinneren?
‘Als je als kind opgroeit met oorlog om je heen, lijkt dat gewoon, je weet niet beter. Ik weet wel dat we geen honger hadden, ook niet in de Hongerwinter. Ik kreeg zelfs meer te eten dan ik lustte! We aten zogenaamde koekjessoep als avondeten. Dat was een diep bord gevuld met heet water en Mariakaakjes. Dat was heerlijk! Wat we verder aten weet ik niet. Mijn vader ging op de fiets met houten banden naar de boeren om eten te halen. Ook weet ik nog dat ik met mijn moeder in de rij stond bij de gaarkeuken; dat was een plek bij een school waar eten werd uitgedeeld. Dan stonden we met een pan te wachten en kregen we een schep eten erin. Ook hadden we het niet koud want mijn vader nam altijd een schepje kolen mee uit de bioscoop – het Astatheater, dat is nu het Rozentheater – waar hij werkte. Daar hebben mijn vader en moeder elkaar ontmoet. Zij werkte er als kassière en hij als portier.’

Vond u het eng in de oorlog?
‘Nee, ik wist niet beter dan dat het oorlog was, het hoorde erbij. Ik heb niet veel soldaten gezien. Alleen een keer op de Weteringschans, toen ik een groep soldaten langs zag marcheren. Ik zag vanuit mijn raam ook vliegtuigen overkomen en een keer een beschoten vliegtuig dat dwarrelend naar beneden kwam. Bij ons in de straat was ook een bunker, een gebouwtje van beton, waar bewoners konden schuilen als er gevaar was. Het is nooit gebruikt, omdat Amsterdam het geluk had niet zo gebombardeerd te worden als Rotterdam.
Mijn vader had ook het geluk dat hij niet te werk werd gesteld. De Duitse bezetters hadden alle jonge Nederlandse mannen opgeroepen om voor hen te gaan werken, ver weg in Duitsland of verder, en zo ook mijn vader. Maar omdat hij vroeger tuberculose, een besmettelijke ziekte, had gehad, en de Duitse bezetters daar als de dood voor waren, hadden ze hem weggestuurd. ‘Raus!’ zeiden ze toen ie zich meldde. Dat was dus een geluk bij een ongeluk. Mijn vader is ook een keer aangehouden toen hij na spertijd met mij voorop de fiets zat. Na acht uur ’s avonds mocht niemand meer op straat zijn. Hij werd na die tijd aangehouden door een agent. Ik zat voorop de fiets, en niet achterop. Als smoes zei mijn vader dat ik van de fiets zou vallen als ik in slaap zou vallen achterop de fiets. Toen liet de agent ons gaan.’

Wat weet u van de bevrijding?
‘Aan de bevrijding heb ik wél hele sterke herinneringen. Iedereen wist dat de Canadezen Nederland binnen waren gekomen om ons te bevrijden. Een heleboel mensen gingen net als mijn vader, moeder en ik naar de Dam op 7 mei. Toen we achter het paleis aankwamen, hoorden we opeens schieten. Duitse soldaten schoten vanaf een gebouw op de Dam op de mensen. In paniek begon iedereen weg te hollen. Ook wij. We bleven rennen tot aan de Heiligeweg. Daar was een winkel waar iedereen in wilde vluchten, maar het hek bij de etalage ging dicht en zo werd ik platgedrukt tussen de mensenmassa. Dat was echt eng. Gelukkig werd de deur van de winkel opengedaan. Zo rolden we de winkel in en waren we veilig.
Er waren in die tijd ook allerlei bevrijdingsfeesten. Midden in mijn straat, op de hoek met de Jan van Galenstraat, was een kermis met zuurstokken en een zweefmolen. Dat was magisch.
Vlak na de bevrijding kregen we ook Zweeds wittebrood. Mijn moeder deed daar roomboter op. Dat was bijzonder lekker! En uit die tijd herinner ik me ook de viskraam op de Prins Hendrikkade. De Volendamse visboer riep daar: ‘zes palingen voor vijf gulden!’ En als dat niet werd verkocht, bood hij steeds meer palingen voor hetzelfde geld.‘

          

Erfgoeddrager: Jip

‘Ik stond op de uitkijk’

Joost Verbeek was 6 jaar toen de oorlog begon en hij woonde in Hoorn, maar in september 1944 moest hij samen met zijn broer naar een oom en tante in Haarlem. Zijn oom werkte bij de voedselvoorziening. Veel kinderen uit Haarlem werden naar de boerderijen gestuurd omdat er in de stad niets meer te eten was. Joost en zijn broer gingen in tegenovergestelde richting. Hij heeft als kind de honger in Haarlem gezien en de bevrijding.

Hoe vond u het in Haarlem?
‘Ik vond het niet leuk in Haarlem. Ik kende mijn tante en oom in de Jansstraat helemaal niet. De sfeer in de stad was ’unheimisch’, veel huizen waren vervallen en de tussen de tramrails waren alle houtjes uitgehaald. Ook op school vond ik het niet leuk, want als vreemde hoorde je er niet echt bij. Mijn broer was sterk en twee jaar ouder, en hij kwam wel voor mij op. Aan de overkant op de Jansstraat 51 was de gaarkeuken, de mensen stonden in de rij voor een kom soep, die uit lamellen werd opgeschept. Een keer viel de pan met soep om. Het was een ramp. Alle mensen doken erop af en lepelden de soep uit de goot. Letterlijk.

Er was geen zeep, we zaten onder de luizen en later kregen we ook schurft. Het begint met een plekje tussen je vingers dat kriebelt, maar later werd het erger en pijnlijk.

Dat houdt je ook bezig, die pijn. We speelden in de bunkers op de Koude Horn, naast de Josefkerk. Mijn tante zei, ‘Dat komt ervan dat jullie in die bunkers spelen, van die viezigheid die de Duitsers maken krijg je schurft.’’

Heeft u iets spannends meegemaakt?
Het was een rare tijd, je leert je mag niet stelen, maar wij stalen als de raven. Dat hoorde erbij. We maakten een etalageruit los, en namen alles mee. Je was er mee bezig om aan eten te komen en om de kachel te laten branden. We stalen hout, met een houtkar hebben we een boom omgezaagd in de Ridderstraat. Het moest stiekem gebeuren en ik stond op de uitkijk.

Het klinkt gek misschien maar we hadden helemaal niet zo’n afkeer van Duitse soldaten. Zij waren ook maar jongens die hier moesten zijn. Eén keer zagen een vrijend stelletje op de spoordijk links van het station. Een Duitse soldaat met een meisje. We gooiden er steentjes naar. De soldaat stond boos op. We holden weg, de hele stad door. Om de vijand van ons af te schudden. Pas in de Koningsstraat durfden we om te kijken of hij ons achterna was gegaan.

Bij ons thuis zat ook een onderduiker, hij was een neef en hij kwam uit Batavia, om hier te studeren. Dat hij bij ons in huis zat, mochten wij niet weten. Dat wisten we wel, en we zijn stiekem op zijn kamer geweest. Zijn kamer stond vol Indische spullen en hij had een grote landkaart aan de muur met allemaal pins, waar de geallieerden optrokken. Het was verboden daar te komen, en we kregen een pak slaag van hem.’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
De bevrijding was een dubbel gevoel. Je zag de Duitse soldaten de aftocht maken en aan de andere kant kwamen de Canadezen binnen, op tanks, heel langzaam om het wegdek niet te beschadigen. Ik kom op een tank, het was een groot feest. Uit de Ceciliasteeg, kwamen jonge vrouwen in open karren, ze waren kaal en op hun hoofd hadden ze met menie kruizen getekend. Ik zie de karren voor me, en de moeders renden erachteraan, krijsen en huilen om te proberen hun dochters terug te krijgen. Het was zo’n volkswoede, haast op het wellustige af.

Ik moest naar de Kruisstraat en liep op de Grote Markt langs de trappen van het stadhuis. Ik was er getuige van hoe de NSB leiding, en de NSB-burgermeester Plekker aan hun haren de trap opgetrokken werden. Ik was onder de indruk, je stond erbij en als kind begreep je niet wat er gebeurde. Ik voelde wel: ‘hier moet ik niet zijn’. Er was een enorme volkswoede en haat. De mensen wilden hem doden. Het is beangstigend. Als kind weet je eigenlijk niet wat er gebeurt, maar je staat er middenin. Dat blijft je als kind bij. Vergeten doe je het niet.’

      

Erfgoeddrager: Jip

‘‘We hebben hem!’’

Wij interviewden mevrouw Kuiper-De Jong in haar woning in Spanbroek. Ze heeft ons verteld over de oorlog en over Johannes Hoek, de verzetsstrijder die bij haar en haar ouders op de boerderij woonde. We zijn ook met mevrouw Kuiper-De Jong naar de begraafplaats geweest waar Hoek en andere verzetsstrijders begraven liggen. Hoewel het al meer dan zeventig jaar geleden is dat Johannes Hoek vermoord is, was mevrouw Kuiper-De Jong erg emotioneel toen ze over hem vertelde.

Hoe kende u Johannes Hoek?
“Jan was tien jaar ouder dan ik. Hij werkte al vanaf 1935, vanaf zijn achttiende, voor mijn vader op onze boerderij. Ik had een hele goede band met Jan, hij was een soort oudere broer. Ik denk nog veel aan vroeger, het zijn tijden die een mens nooit meer vergeet. Ik mis hem nog vaak en raak nog altijd geëmotioneerd als ik aan de avond denk dat ze hem en anderen uit het dorp hebben opgepakt.”

Wisten u en uw ouders dat hij in het verzet zat?
“We wisten het niet zeker, maar we hadden wel vermoedens. Toen hij werd opgepakt, werden er briefjes gevonden in zijn kast. Zo kwamen we erachter. Ik vind het bewonderenswaardig dat hij in het verzet zat. Maar ook moeilijk, hij moet altijd in angst geleefd hebben. Hij was ’s avonds weleens op pad, terwijl dat niet mocht vanwege de avondklok. We weten nu dat hij meehielp bij een droppingplaats, een plek waar de Engelsen voedselpakketten vanuit de lucht dropten. Als de Engelsen waren overgevlogen, was Jan altijd laat thuis. Later ben ik er ook achter gekomen dat ik zelf onbewust heb meegeholpen met het verzet. Elke week fietste ik naar de naaischool in Hoorn. Onderweg kwam er altijd iemand naast me fietsen om een praatje te maken. Bleek dat hij al die tijd blaadjes in mijn fietstassen stopte! Daar heb ik thuis nooit wat over gezegd.”

Wat gebeurde er die avond dat Johannes Hoek werd opgepakt?
“Dat was schrikken. We gingen ‘s avonds gewoon naar bed, in de hoop dat er niets zou gebeuren. Midden in de nacht werd er opeens op de ramen en deuren gebonkt: ‘Aufmachen, aufmachen!’ Het eerste wat ik dacht was: het zijn Hollanders! We moesten snel handelen, we hadden namelijk ook onderduikers in huis die zich voordeden als logés en familie. Daar trapten de schreeuwende mannen nog wel in. Maar ze zochten Jan. Het hele huis was omsingeld en ze liepen met handgranaten rond. Er werd gedreigd deze in het hooi te gooien. Maar op een gegeven moment hoorden we ze schreeuwen: ‘We hebben hem’. En ik dacht: ’zie je wel dat het Hollanders zijn’. Ze waren van de Landwacht, de Nederlandse hulpdienst van de Duitsers. Buiten hebben ze Jan flink in elkaar geschopt. Daarna mocht hij naar binnen, waar mijn vader met de leider van de Landwacht stond te praten. Hij mocht zich aankleden en bedankte mijn vader nog voor alle mooie jaren bij ons op de boerderij. Toen werd hij weggevoerd…”

 

 

 

Erfgoeddrager: Jip

‘Op een dag was Liesje er niet meer’

Wij interviewden mevrouw Akman-Koops. Ze had een broertje en een zusje. In de Hongerwinter zetten ze elke dag hun schoen voor Sinterklaas en zongen ze hard bij de schoorsteen. Maar er zat nooit iets in. Tot ze op 5 december een speculaaspopje in haar schoen had en een rood appeltje. Dat appeltje is nog steeds het mooiste cadeau dat ze ooit heeft gekregen.

Wat herinnert u zich van de Rivierenbuurt in de oorlog?
“Ik speelde altijd buiten, in de straat, met mijn vriendinnetje Liesje, Liesje Prins. Op een dag was Liesje er niet meer. Opeens was ze weg. Ik begreep het niet. We hadden helemaal geen afscheid genomen. Pas na de oorlog hoorde ik dat Liesje zou onderduiken. Maar die mensen van het onderduikadres hebben haar uiteindelijk voor de deur van de Hollandsche Schouwburg achtergelaten. Liesje is met haar ouders omgekomen in concentratiekamp Auschwitz. Ze was zeven jaar.”

Heeft u herinneringen aan de Hongerwinter?
“Thuis was niets meer te eten. Ik moest een aantal maanden wonen bij boeren in Castricum waar nog wel eten was. Bij mijn vertrek vroeg moeder: ‘Als we nou nog eens een baby zouden krijgen, welke naam zou je dan leuk vinden?’ Niets vermoedend zei ik: ‘Peter’ naar de hoofdpersoon uit een boekje van oma. Tante bracht me naar de boerderij, zij was wijkverpleegster en had nog een fiets. Onder haar wapperende verpleegsterssluier met mijn voeten in de zijtassen kwamen we aan bij de boerderij.
Op een dag kwam tante me opzoeken, ik hoorde haar met de boerin praten over ‘de baby’. Toen wist ik: ‘We hebben een baby!’ Het was nog geheim, want moeder wilde niet dat ik heimwee kreeg. Maar voor mij was dit het beste nieuws sinds tijden! ’s Avonds in bed zei ik steeds tegen mezelf : ‘Ik heb een broertje, ik heb een broertje!’ Bij thuiskomst na de bevrijding was mijn moeder zo blij en zei dat ze een verrassing voor me had. Ze nam me mee naar het wiegje en daar zag ik Peter, mijn nieuwe broertje. Hoewel ik in de zevende hemel was, zei ik met trotse minachting: ‘Pfff…, dat wist ik allang!’

Benieuwd geworden naar de foto's van Annemie Wolff? Kijk op de website: http://stichtingwolff.nl/

 

Leerlingen van de Anne Frankschool interviewen Lia Akman-Koops
    

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892