Erfgoeddrager: Jeroen

‘Chinezen, zwarte mensen, blonde mensen, iedereen was hetzelfde’

Jeroen, Wes, Evie en Puk van basisschool het Mozaïek in Broek op Langedijk hebben een afspraak met meneer Rudi Tromp in de theaterzaal van hun school. Als meneer Tromp binnenkomt, gaan ze allemaal aan een lange tafel bij het raam zitten. De kinderen hebben heel veel vragen.

Hoe was de omgeving op Aruba en de manier van leven?
Aruba was droog en dor met cactussen. Maar de laatste jaren regent het veel meer, als gevolg van de klimaatverandering, en is het groener. Ook is het tegenwoordig volgebouwd met huizen, veel hotels en zijn er veel toeristen. Er was altijd heel veel bos, de moondy. Maar tegenwoordig is het bos een soort park zodat het beschermd wordt. Veel bossen hebben plaats moeten maken voor huizen en hotels. Wij hadden een groot huis met een grote veranda maar we leefden voornamelijk buiten. Het was altijd warm en het regende toen bijna nooit.
Achter het huis was alleen maar bos. Rondom het huis was al het bos weggehaald, zodat we slangen en andere dieren op afstand hielden. Er waren bij ons ook boa’s. Die horen eigenlijk niet op Aruba. Ze denken dat die daar terecht zijn gekomen via zand dat naar Aruba getransporteerd werd waarin eitjes verborgen zaten of dat mensen ze vroeger hielden als huisdier.’

Hoe was het op school op Aruba?
Op de lagere school stonden we ‘s ochtends voor de ingang van de klas in de rij, twee aan twee, en dan kwam de juf ons halen en mochten we naar binnen. We hadden allemaal een eigen lessenaar en een soort pen die je in de inkt doopte. Onze school begon om 07.00 uur omdat de ochtend het koelste was. Aanvankelijk wilden de Nederlanders de schooltijden uit Nederland aanhouden, maar ‘s middags werd het veel te heet. Daarom hebben ze de tijden bijgesteld naar ons klimaat.
Als je iets deed wat niet mocht, als je lelijk schreef of knoeide met inkt, moest je in de hoek en soms kreeg je tikken en werd je op je handen geslagen. Vaak moest je ook buiten in de hitte gaan staan als straf.
Wij woonden op het platteland en de school lag vijf kilometer van ons huis. ‘s Morgens werden we met de auto gebracht maar s’middags moesten we in de hete zon naar huis lopen. Onderweg stopten we bij mensen thuis voor water. We renden om zo snel mogelijk weer thuis te zijn.
We leerden Nederlands op school maar thuis sprak ik Papiamento. De middelbare school bestond uit een lang pad met aan weerskanten gebouwen waarin de klassen zich bevonden. Je liep via paden naar de verschillende gebouwen en lokalen. Er was maar een HAVO/VWO school op het eiland: Collegio Arubano.’

Wat merkte u van de koloniale samenleving?
Alle lessen gingen over Nederland. Dat was heel ver weg van ons. Treinen en rivieren hadden we niet. Pas later beseften we dat dat wel vreemd was.’

Waarom was u klaar met Aruba en ging u naar Nederland?
Ik vond Aruba te klein. Ik voelde me een beetje gevangen. Ik kon nergens heen. Het was altijd hetzelfde en de mensen vond ik erg ouderwets in hun denken. Daarnaast ging je na het vwo meestal studeren en dat kon alleen in Nederland. Later toen ik in Nederland was, ben ik meer van Aruba gaan houden. Het feit dat iedereen daar, door en naast elkaar leefde. Chinezen, zwarte mensen, blonde mensen, alles door elkaar en iedereen was hetzelfde. Ik besefte toen niet hoe mooi dat was, maar later leerde ik dat heel erg waarderen.
Ik heb het altijd raar gevonden dat wij Nederland niet kenden en Nederlanders Aruba niet terwijl we tot hetzelfde koninkrijk behoren. Wij leerden op Aruba ook over de Nederlandse rivieren en spoorwegen maar niet over Aruba. Dat maakte ons natuurlijk nieuwsgierig naar Nederland, ons moederland.’

Hoe was het voor u om naar Nederland te gaan?
Dat was heel spannend want ik wist niet wat me te wachten stond en ik liet mijn ouders en zusjes en broertjes achter. Bellen was toen nog heel duur dus contact verliep via brieven. In het begin had ik veel heimwee. Er was toen ook nog geen rechtstreekse vlucht, dus gingen we naar Nederland via allerlei omwegen.’

Hoe was het in Nederland?
In Nederland kwam ik bij mijn broer en schoonzus. Zij vonden Nederlanders gierig en nieuwsgierig. Op Aruba is het niet netjes om heel veel vragen te stellen terwijl dat hier juist gezien wordt als positief en belangstellend. Vaak wordt dat veel vragen stellen van Nederlanders door Arubanen opgevat als racisme, maar dat komt door het cultuurverschil.
Ik was in Nederland natuurlijk een vreemde eend in de bijt. Veel bruine mensen waren er toen nog niet, dus in Nederland was ik een bezienswaardigheid! Wat ik me nog goed herinner, is dat Turkse mensen dachten dat ik Turks was. Dus die spraken Turks tegen mij. Ze begonnen hele verhalen te vertellen in het Turks en ik verstond er niets van en als ik wat zei kletsten ze gewoon door!
In het begin voelde ik me eenzaam in Nederland zonder mijn familie. Ik had Nederlands geleerd maar dat was niet mijn moedertaal en ik vertaalde vanuit het Papiamento. Dus in het begin was ik constant aan het vertalen en sprak ik niet snel. Ik wilde graag studeren maar ik miste vakken in mijn VWO-pakket zodat ik niet naar de universiteit kon. Dus ik ging bollen pellen en lopendebandwerk doen. Dozen uitladen en stenen stapelen om geld te verdienen.
Toen ik een oproep ontving voor het leger was ik eerst niet blij maar later was ik er juist heel blij mee, omdat daar mensen van overal in Nederland samen in een groep zaten waarmee je alles deed zodat je elkaar goed leerde kennen. Ik heb op die manier heel veel geleerd over de Nederlandse cultuur. En zij misten hun ouders ook dus ook dat kon ik met hen delen.

Erfgoeddrager: Jeroen

‘Hij zal toch niet schieten, dacht ik’

Geesje de Vries is een hele poos opgenomen in een verzorgingshuis. Ze is heel blij weer thuis te zijn tussen haar vertrouwde spulletjes en ook dat ze haar belevenissen weer aan kinderen kan vertellen. Ook Marlinda, Yassine, Manar, Jeroen van de Twiskeschool vinden het fijn dat ze haar kunnen spreken over haar oorlogsherinneringen in Noord.

We hoorden over uw broertje en een boot, wat gebeurde er precies?
‘Ik was tien jaar in de oorlog, mijn broertje was pas acht. Hij trok op met een groepje jongens dat werd geleid door onze buurjongen Frans van vijftien jaar. Op een dag belandden de jongens vlakbij de Motorwal, waar toen net een luchtgevecht was begonnen. Ze verstopten zich in de kajuit van een bootje van de Duitsers. Een grote koperen schroef hadden ze buiten boord gezet, zó de plomp in, het IJ in. Dat mocht natuurlijk niet. Mijn broertje en zijn vriendjes moesten daarom mee naar het politiebureau. Wij wisten van niks, maar ’s middags ging de bel. Ik deed pas open nadat mijn moeder de radio had verstopt. Een Nederlandse SS’er kwam op me af met een getrokken revolver. ‘Jezus, hij zal toch niet schieten?’, dacht ik. Dat deed hij gelukkig niet. Wel schreeuwde hij waar mijn vader was ‘Ausweiss!’, zei hij tegen mijn vader. Zijn papieren waren in orde. Toen vertelde hij het verhaal van het bootje aan mijn ouders. Gelukkig is alles uiteindelijk goed gekomen en is mijn broer vrijgelaten.’

Kende u ook Joodse kinderen?
‘Schuin tegenover ons in de Spechtstraat woonde mijn vriendje Max, op nummer 19-I hoog. Hier aan de muur heb ik nog een foto van hem hangen. Met hem speelde ik altijd op straat.. Op een dag ging ik naar buiten om Max op te halen, maar hij was er niet. Ik vroeg aan mijn vriendinnetjes waar hij was en ze zeiden dat hij was opgehaald. Hij is naar de Hollandsche Schouwburg gebracht. Daar moest ie wachten, net als alle andere Joden uit Amsterdam. Met zijn vader en moeder is Max afgevoerd naar Westerbork door de Duitse soldaten. En daarna vergast in Auschwitz. Als ik naar zijn foto kijk of over hem praat, word ik altijd weer heel verdrietig.’

Kende u NSB’ers?
‘De familie van buurjongen Frans waren geen NSB’ers, maar hun dochter Tinie was getrouwd met een Duitser en de andere dochter, Josje, ging met iemand van de Wehrmacht. Die meiden kregen práchtige kadootjes! Leren jasjes en prachtige roze onderjurken zag ik aan de lijn hangen. Dat wilde ik ook wel want ik was 14 jaar. Maar met een Duitser omgaan? Dat was de ver-van mijn bed-show! Meisjes die dat deden, werden na de oorlog kaalgeschoren en met teer ingesmeerd. Dan werden ze op een kar rondgereden zodat iedereen kon zien wat ze gedaan hadden. Zo is ook mijn buurmeisje Nel meegenomen. Ze liep later met een hoofddoek om haar kale hoofd te verbergen.’

Erfgoeddrager: Jeroen

‘Mijn broer wilde geen Joodse mensen oppakken’

Wij interviewden Doki Krug. Tijdens de oorlog woonde ze in de Willem Beukelstraat. Haar vader haalde eten bij boeren op de fiets waar hij tuinslangen om de velgen had gedaan. Toen de hongerwinter aanbrak, werd Doki  naar een boer in Brabant gebracht.

Ging u naar school in de oorlog?
“Ik zat op school aan de Reinier Vinkeleskade en liep ernaartoe. Een fiets had ik niet. Het was wel een uur lopen. ‘s Morgens moesten we vroeg weg en we kwamen pas laat terug. Op een gegeven moment hoorden we dat er een bombardement was geweest in de Gerrit van de Veenstraat. Daar was een school gebombardeerd. Dat was best wel eng. Als je na moest blijven, moest je in je eentje terug lopen. Ik wilde absoluut niet alleen terug want ik was bang dat er ook bij ons een bom zou vallen.”

Moest u wel eens schuilen?
“Als het alarm ging moesten we snel naar onze schuilkelder onder het huis. Het was er licht en er waren kussen en dekens. Sommige mensen gingen gillen, andere gingen een liedje zingen. Boven ons woonde een schele vrouw. Die was altijd als eerste beneden. Ze was echt scheler dan scheel. Dan zongen mijn broers en zussen: ‘Schele Japie hou je vast…’ Tot mijn moeder streng zei: ‘Nou, jongens nu maar weer een ander versje’.”

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt?
Mijn grote broer zat bij de politie. Hij was 23 en kreeg de opdracht om Joden thuis op te pakken. Als hij dat niet wilde, zou hij naar een kamp gestuurd worden. Maar mijn broer wilde zijn landgenoten niet verraden. Hij kreeg een paar uur bedenktijd en toen werd het hem weer gevraagd. Maar hij wist het zeker: hij wilde geen Joden oppakken. Toen is hij weggevoerd en naar Kamp Neuengamme in Duitsland gestuurd. Een tijd later kwam er een man aan de deur, ik was alleen thuis. De man zei: ‘Uw broer is overleden, wilt u dat even doorgeven?’ Ondertussen hadden ze alle jassen van ons meegenomen. Het was heel erg. We waren zo verdrietig. Het was mijn grote broer, we gingen samen schaatsen op de Ringdijk en hij leerde ons fietsen.”

Hoe was het na de oorlog?
“Ep Silver woonde vlakbij ons, hij was een NSB-er, die heulde met de Duitsers. Daar merkten we niet veel van maar na de oorlog werden vrouwen kaal geschoren die met NSB-ers gingen. Dat heb ik gezien. Ik vond het terecht. Na 70 jaar kregen we de portefeuille van mijn broer uit het kamp terug. En de pen waarmee hij zijn afscheidsbrief schreef. ‘Ik ben de klos, ik zal wel weggevoerd worden’, schreef hij. We zijn een paar keer naar het massagraf geweest waar hij in is terechtgekomen.”

 

foto’s: Marieke Baljé

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892