Erfgoeddrager: Jasmine

‘Door het dagboek van mijn vader ging ik anders naar de oorlog kijken’

Annika, Jasmine en Ilya van de Derde Daltonschool in Amsterdam-Zuid lopen vanaf school naar haar huis vlakbij het Museumplein. Dorien Jacobs ontvangt ze heel vriendelijk. Op tafel staat een schaal vol lekkers klaar. Mevrouw Jacobs vertelt dat zij na het overlijden van haar moeder een dagboek vond; een oorlogsdagboek van haar vader dat speciaal aan haar was gericht. Hij schreef over de verschrikkelijke tijd die Amsterdam en haar familie doormaakten toen zij in 1943 geboren werd. Niemand had ooit over dit dagboek gesproken. Het veranderde haar kijk op haar vader.


Wilt u iets vertellen over uw familie?
‘Ik weet niet veel over de oorlog zelf, omdat ik midden in de oorlog ben geboren. Mijn ouders moesten in een open wagentje naar het ziekenhuis. Dat was spannend, want niemand mocht ’s nachts op straat zijn. Wij woonden boven de herenmodezaak van mijn vader op de Van Baerlestraat. Na mij is nog een broer geboren in 1944. We hadden geloof ik niet veel honger. Mijn vader was een selfmade man en verdiende goed met zijn winkel. Hij kon kleren ruilen voor eten. Mijn vader heeft in die tijd twee keer meegedaan met een Elfstedentocht; hij hield van schaatsen en van tennissen. Mijn broer leeft nog. Mijn man is anderhalf jaar geleden overleden. Ik heb twee zoons en een dochter. En ben inmiddels ook oma. Ik voel me heel bevoorrecht.’

Hoe was het leven in de oorlog?
‘Een broer van mijn vader zat bij de NSB in Utrecht. Die is na de oorlog opgepakt. De rest stond aan de goede kant. Mijn ouders zaten niet in het verzet, maar mijn vader heeft wel anderen geholpen om de oorlog door te komen. Zo zorgde hij dat zijn zusje geen honger hoefde te hebben. Er is gelukkig niemand omgekomen; en er is ook niemand naar Duistsland gestuurd om te werken.

De vader van mijn man was wel opgeroepen om in Duitsland te gaan werken. Maar dat wilde hij niet. Hij is ondergedoken in de bossen bij Nijmegen. Ik heb een videofilmpje van hoe dat onderduiken daar was. Ze hadden zich in de grond verstopt. Best bijzonder dat het allemaal goed is afgelopen.’

Wat betekent de oorlog nu nog voor u?
‘Het dagboek dat mijn vader aan mij schreef is voor mij heel belangrijk. Ineens ging ik anders naar de oorlog kijken. En naar mijn vader. Hij schreef over de verschrikkelijke tijd in Amsterdam. Helemaal in de Hongerwinter. Het is zo vreselijk jammer dat ik nooit meer met mijn vader of moeder over zijn dagboek kan spreken. We vonden het pas toen mijn moeder overleed. Mijn vader was al veel eerder overleden. Hij schreef over het dagelijks leven. En hij hoopte dat ik iets met zijn verhalen zou kunnen doen. Ik ben aangesloten bij het Vrijheidsverhalen-project in Zuid. Elk jaar ga ik natuurlijk naar de Dodenherdenking. Meestal op de Amstelveense weg. Het maakt me heel blij dat jullie hier aandacht aan besteden, want het mag nooit vergeten worden.’

Erfgoeddrager: Jasmine

‘Bij het bombardement raakte ik mijn broertje kwijt’

Het is een broeierige dag. Romaissa, Ishita en Jasmine van basisschool ’t Karregat in Eindhoven hebben zin in het interview met Arie van Hoop, maar het is ook wel wat spannend. Ze worden hartelijk ontvangen door hem en zijn vrouw en ze krijgen drinken en koekjes. Meneer Van Hoop was 4 jaar toen de oorlog begon en woonde op Nieuwe Bogert ten noorden van het spoor en vlakbij het station. Hij kwam uit een Joodse familie die in de oorlog in Amsterdam woonde, veel familieleden hebben het niet mogen overleven.


Heeft u een bombardement meegemaakt?

‘Op 6 december hadden we van Sinterklaas een bolderwagen gekregen, met vier bandjes en een houten hef. Mijn broertje van 4 zat in de wagen en mijn vriendje had ik voor de kar gespannen, zoals bij een paard en wagen. We gingen naar kennissen om de mooie bolderwagen te laten zien. We stonden bij de overweg te wachten, toen er onverwachts bommen vielen. Ik kreeg een scherf in mijn hoofd en het bloedde erg. Ik werd een huis binnengetrokken en onder de kraan werd het bloed uit mijn haren gewassen. Plotseling hoorden we: ‘Eruit, eruit, er komen weer bommen aan’.
Mijn broertje was ik ondertussen kwijtgeraakt, hij was uit angst weggelopen. Later die dag werd hij gevonden in een schuilkelder, daar was ook iemand die zijn been was kwijtgeraakt. Ik ben ook zelf meegelopen in de meute. In een noodhospitaal ben ik opgevangen en mijn ouders hebben me toen kunnen ophalen. Die avond zijn we naar Utrecht gegaan.’


Waarom ging u naar Utrecht?

‘Ons huis was zwaar beschadigd door het Sinterklaasbombardement. Andere huizen om ons heen waren zelfs helemaal weggevaagd. Onze binnenmuur was voor een gedeelte weg en je keek zo tegen het behang van de buren. Gelukkig waren we niet thuis toen de bom viel. We gingen die avond dus naar Utrecht met de trein, omdat we daar konden wonen in het huis van mijn opa en oma. Het was maar voor een paar maanden en ik ben er ook naar school geweest. Later kregen we weer een huis in Eindhoven. Aan het eind van de oorlog is ook dit huis ook weer beschadigd geraakt. We waren die dag op de vlucht voor de bombardementen van 19 september – na de bevrijding van Eindhoven – dus gelukkig weer niet thuis. We kregen een huis aangewezen aan de Floralaan waar een NSB’er had gewoond.’


Heeft u ook een fijn verhaal?

‘Vlakbij ons was de Beemd, een groot veld. Daar stonden barakken van de Duitsers en twee geschutskoepels, maar er was ook veel gras. We hadden thuis twee konijnen en ik moest voor het voer zorgen. Met een aardappelmesje ging ik dan gras in de Beemd snijden. In de winter was dat geen fijn werkje, berekoud… Op een avond vroeg een Duitse soldaat me of ik het koud. ‘Ga maar naar binnen.’ Maar mijn zak en mes werden wel afgepakt. Binnen was de kachel aan. Na een poosje kwam de Duitser weer terug met een zak vol groen en ik was weer lekker warm. Je hebt rotzakken, maar ook aardige Duitsers. Ze kregen de opdracht om in dienst te gaan, maar het waren ook vaders.’

Erfgoeddrager: Jasmine

‘Midden in de nacht werden we wakker van de honger’

Huub Liebrand woonde tijdens de oorlog in de Marco Polostraat, maar tegenwoordig woont hij in Geuzenveld. Huub heeft allemaal mooie foto’s en schilderijen aan de muur hangen, waar bijzondere (oorlogs)verhalen achter zitten die hij graag met Jasmine, Nana en Spencer van de Admiraal de Ruyterschool deelt.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
We werden wakker op 10 mei 1940 door het geluid van vliegtuigen. Toen we naar buiten keken, zagen we Duitse vliegtuigen. Er werd door Nederlands afweergeschut op geschoten. De dag dat de oorlog uitbrak, was de dag dat mijn ouders 12,5 getrouwd waren. De kamer was versierd. Wij hadden feest, maar er was geen feeststemming. De Duitsers kwamen de stad binnenrijden over de Hoofdweg met tanks en vrachtwagens. Wij gingen daar naar kijken. Bij de bevrijding kwamen de Canadezen ook via de Hoofdweg de stad in. Toen ben ik daar ook weer gaan kijken. Er werd chocolade en sigaretten uitgedeeld. Na de bevrijding wilde ik naar de Dam want daar was een groot feest. Ik liep door de Kinkerstraat op weg naar de Dam. Toen ik langs de Da Costakade liep, zag ik uit het gebouw van de Stadsreiniging allemaal verzetslieden in blauwe overalls komen met geweren in hun hand. Ze hadden blijkbaar gehoord dat er Duitsers op de Dam aan het schieten waren, dus die liepen via de Kinkerstraat zo naar de Dam toe. Ik ben snel naar huis gelopen toen ik dat zag. Heel in de verte hoorde ik schoten.’

Zat u ondergedoken?
‘Ik ben zelf niet joods, dus ik heb dat gelukkig niet hoeven doen. Mijn eerste vrouw, die ik na de oorlog heb ontmoet, was joods. Haar moeder had het gezin in de steek gelaten. Haar vader bracht haar daarom elke dag naar de crèche. Dat is een hele beruchte crèche geworden, want die was tegenover de Hollandse Schouwburg. Het was een crèche speciaal voor joodse kinderen. Vanaf daar zijn later ontzettend veel joodse kinderen weggevoerd. Haar vader liep met de kinderwagen elke dag langs een joodse schoenmaker. Die mensen hebben mijn moeder in huis genomen en dat zijn haar pleegouders geworden. De situatie werd steeds erger voor de joden, ze werden steeds meer vervolgd. Op een gegeven moment moest mijn vrouw ook onderduiken. Ze is door mensen van het verzet naar verschillende adressen gebracht en uiteindelijk is naar Limburg gebracht. Haar pleegouders zijn helaas opgepakt en vergast. De vader van mijn vrouw is tijdens de oorlog met een christelijke vrouw getrouwd en dat heeft hem gered. Ook al heb ik het zelf tijdens de oorlog nooit mee hoeven maken, weet ik door de verhalen van mijn vrouw hoe erg het is geweest.’

Hoe was de Hongerwinter?
‘Bij de gaarkeuken kreeg je bijvoorbeeld stamppot van suikerbieten. In de soep zat altijd zand. Heel veel mensen vielen flauw in de rij omdat ze zo’n honger hadden. Wat ook niet mee hielp, was dat het een hele strenge winter was. Er waren geen kolen meer dus je had ook geen verwarming. Ik ging wel eens met mijn broer op pad om hout te stelen voor in de kachel. Vanuit de Marco Polostraat liepen we helemaal naar het Olympisch stadion. Daar stond een houten bruggetje waar we iets van tien balkjes uit sloopten. Toen we een paar dagen later terug kwamen om nog meer hout te stelen, was de hele brug weg. Blijkbaar hadden andere mensen hetzelfde idee gehad. We zaten vaak ‘s avonds in het donker met dekens om ons heen en hadden altijd maar honger. Mijn moeder had eens ergens een zakje surrogaatpudding vandaan gehaald. We hadden zo’n honger, maar het was niet om te eten. We zijn van ellende maar naar bed gegaan. Midden in de nacht werden we wakker van de honger. Toen heeft mijn moeder weer het kacheltje aangemaakt en hebben we toch die pudding opgegeten. Ik gooi daarom nooit eten weg. Ik kan best kwaad worden als ik zie dat mensen eten weggooien.’

Erfgoeddrager: Jasmine

‘Op een velletje wc-papier schreef m’n vader zijn laatste briefje aan ons’

Dopey Philippsborn was anderhalf jaar oud toen de oorlog begon. Haar echte naam is Maria Helena, maar nadat haar moeder de film Sneeuwwitje en de zeven dwergen had gezien, werd ze naar de kleinste dwerg vernoemd: Dopey. Aan Jasmine, Safae en Rim  van basisschool De Nautilus vertelt ze over haar vader, die in 1941 werd opgepakt en naar een werkkamp moest. Hij overleefde de oorlog niet.

Denkt u nog vaak aan de oorlog?
‘Niet zozeer aan de oorlog, wel aan dat ik geen vader heb gehad. Mijn vader had veel Joodse vrienden die moesten onderduiken. Hij was handelaar en hielp hen aan eten en spullen. Dat ging goed tot 1941; toen is hij weggehaald. Via de kampen Westerbork en Vught kwam hij in het Duitse Siegen. Daar moest hij heel hard werken, terwijl hij weinig te eten kreeg waardoor hij twee maanden voor het einde van de oorlog is overleden. Dat hoorden we pas maanden na de bevrijding. Dus ik heb nooit een papa gehad. Ik heb hier nog een velletje wc-papier, waarop mijn vader vanuit kamp Vught aan de ene kant iets voor mijn zus heeft geschreven en aan de andere kant voor mij. Dat is het laatste wat ik van hem heb. Hij eindigt met: ‘Denk niet te veel, maar als je het doet, met liefde aan je vader’. Mijn moeder werd later ook verhoord door de Gestapo in de Havenstraat. Ik was doodsbang dat zij ook niet meer terug zou komen.’

Besefte u als klein meisje wat oorlog was?
‘Niet zo erg. Wel besefte ik dat we geen eten hadden en dat mijn moeder zo vreselijk ongerust was. Ze ging vaak naar waarzegsters om maar te horen of papa nog leefde en terug zou komen. De dokter gaf haar opiaat om rustiger te worden, maar daar is ze wel ruim tien jaar verslaafd aan gebleven. Mijn zus was dertien jaar ouder dan ik. In 1944 is zij naar Parijs gegaan om haar studie aan de kunstacademie af te maken. Ze is daar gebleven en ik heb haar pas weer teruggezien toen ze getrouwd was en twee kinderen had. Er was een groot leeftijdsverschil en we hadden niet zo’n band. Zij is vier jaar geleden overleden. Ik vind het eigenlijk jammer dat ik haar te weinig heb gevraagd naar wat er precies allemaal is gebeurd. Mijn moeder praatte er ook niet zo makkelijk over.’

Speelde u veel op straat in de oorlog?
‘Tegenover ons huis was een badhuis en in de oorlog werden daar mensen ontluisd. Omdat mijn moeder bang was dat ik die luizen ook kreeg, mocht ik nooit voor de deur spelen. Ik ging vaak even naar het café op de hoek, waar ik de score van het biljarten mocht bijhouden en soms iets lekkers kreeg. En ik speelde veel in onze achtertuin die aan het Vondelpark grensde. Daar mocht ik niet in, want daar zaten de Duitsers. Maar voordat op Bevrijdingsdag het park weer officieel openging, ben ik door de tuindeur erin gegaan. Het was een jaar dicht geweest, dus het gras stond wel een meter hoog. Daar ben ik in gaan liggen, er helemaal in verstopt. Dat voelde zo heerlijk. In 1946 zijn mijn moeder en ik verhuisd, maar toen ik jaren later zelf twee dochters had en met mijn man op zoek was naar een woning, kregen we heel toevallig het aanbod om in de Zocherstraat nummer 85, vlakbij m’n ouderlijk huis, te gaan wonen! Daar heb ik nog 42 jaar gewoond.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892