Erfgoeddrager: Janne

‘Een man riep door de straat: Vlaggen naar binnen, Duitsers op komst!’

Het is een zonnige maar koude vrijdagmorgen in januari. Janne, Luuk en Juul van basisschool De Talisman zijn op weg naar de Margrietstraat in Stratum waar ze Jeanne van Hoof gaan ontmoeten. De 85-jarige mevrouw Van Hoof verwelkomt de kinderen in haar huis, waar zij al 60 jaar woont. In haar authentieke huis zijn volop herinneringen te zien van haar leven. Zo laat zij de fototoestellencollectie zien van haar overleden echtgenoot en mogen de kinderen aan de tafel schuiven waar zij in de oorlogsjaren met haar familie aan zat.

Hoe was uw leven toen u jong was?
‘Ik woonde op de Prins Hendrikstraat in het centrum van Eindhoven. Mijn vader was banketbakker. Daarom hadden we altijd roomboter in huis, een enorme luxe in de oorlog. In de ruime bovenwoning sliep ik met vier zussen op één kamer. Het was altijd gezellig thuis, er mocht van alles en er werd veel gedanst.’

Heeft u in een schuilkelder gezeten?
‘Bij ons in de straat zijn vijf bommen gevallen in de oorlog. Gedurende een bombardement gingen wij samen met mijn ouders op de overloop staan van ons huis. Mijn vader wilde nooit naar een schuilkelder omdat vlakbij, in de Heilige Geeststraat, een vrouw was gestorven tijdens een bombardement in een schuilkelder. Dit had veel indruk gemaakt op mijn vader.’

Was u bang in de oorlog?
‘Ik was nog best jong, maar ik was me er zeker wel van bewust dat het oorlog was. Een bombardement was zo erg… Ik kan nog levendig herinneren dat de muren op en neer gingen, net als bij een aardbeving. De jaloezieën van de overburen lagen bij ons op het balkon. Nu is er in de Prins Hendrikstraat nog een opening in de straat te zien waar dat huis heeft gestaan. Die opening werd later onder buurtgenoten ‘het kapotte huis’ genoemd.’

Hoe was de bevrijding?
‘Ik was 6 jaar was toen de oorlog was afgelopen. Ik herinner me nog goed dat wij met het hele gezin naar de markt gingen want daar was het feest. Later heeft vader de ramen aan de voorkant van het huis versierd met vlaggetjes. Toen kwam er een man door de straat rennen, die riep: ‘Vlaggen naar binnen, Duitsers op komst!’. Mijn vader heeft, ROOEFFF, alle slingers weggehaald bij het raam. Iedereen dacht dat er vrede was, en toch ging het nog mis in de binnenstad van Eindhoven.’

Erfgoeddrager: Janne

‘Mijn pleegvader had een houten geweertje voor mij gemaakt’

Met flink de pas erin lopen Gemillio, Merel en Janne door de kou en natte sneeuw naar het huis van Rudolph Boshuizen. Zou hij het nog wel weten dat we komen?, vragen ze zich af. En of hij het weet. Eenmaal aangekomen blijkt hij een heerlijke appeltaart voor ze gebakken te hebben. Met een stuk taart met slagroom en een glas drinken voor zich, stellen ze de eerste vraag.

Welke herinneringen heeft u aan het begin van de oorlog?
‘Ik was nog te jong om mij het begin van de oorlog te herinneren. Mijn eerste herinnering aan de oorlogstijd is de grote angst van mijn moeder toen op een dag de deurbel ging. Voor de deur was een auto gestopt met vier Duitse soldaten die bij ons aanbelden. Mijn moeder verstopte snel de radio in de kast en toen ze de deur opendeed bleken de soldaten verkeerd aangebeld te hebben. Ze moesten bij de buren zijn die NSB’ers waren. Ik was een jaar of 5 toen.

Mijn vader werkte als stoker bij het Rijksmuseum en hij nam soms kolen mee naar huis. Die gaf hij aan onze bovenburen, de familie van Hemert, een groot gezin met een groot fornuis. Zij kookten dan grauwe erwten met de kolen en wij kregen als ruil een grote pan met gekookte grauwe erwten. Dat was een geluk want in de Hongerwinter was bijna geen eten meer te krijgen. Soms ging ik met mijn vader of moeder mee naar de gaarkeuken en stonden we met een pannetje in een heel lange rij. Dan kregen we waterige soep, wat meer water was dan soep. Of iets wat op hutspot leek maar dan heel anders. Je bleef honger houden als je dat at, maar je had toch iets in je maag.

In februari 1944 werd ik van het ene op het andere moment door een van mijn broers en een oudere nicht in een karretje gezet. Ze liepen met mij in de kar de straat uit naar de achterkant van het Centraal Station. Daar lag een schuit, een platbodem met alle laadluiken dicht op één na, en ik moest dat donkere gat in. Ik was heel bang, het was één grote donkere ruimte en ik zag niets. Aan beide kanten was stro met paardendekens erop. We hebben zeven nachten gevaren. Alleen ‘s nachts voeren we omdat het overdag te gevaarlijk was. Ik was bang want zag niets, ook de andere kinderen kon ik niet zien in het donker en ik was zomaar weg van thuis zonder te weten waar we naartoe gingen. We mochten elke nacht één keer kort op het dek om lucht te ademen en te plassen.’

Waar ging de schuit naartoe?
‘Na zeven dagen kwamen we aan in Lemmer en zijn we doorgereisd naar Coevorden, een plaatsje onderin Drenthe. Na een nachtje in een school bij de kerk kregen we een touwtje om onze nek met een kartonnetje eraan met onze namen erop. We moesten in de rij staan. Ik werd meegenomen door vreemde mensen, ze heetten Roddenhof, die verderop in hetzelfde straatje woonden. Daar moest ik in bad en ontluisd worden want van de reis had ik luizen en schurft overgehouden. Bij mijn pleegouders bleef ik een half jaar. Mijn pleegvader was timmerman en ik mocht altijd mee naar de werkplaats. Ik weet nog precies hoe het daar rook naar al die houtkrullen die van de schaafmachine kwamen. Ik zat daar dan te kijken hoe mijn pleegvader van alles maakte, waaronder mooie puzzeltjes die ik in elkaar kon zetten. Ook had hij een houten geweertje voor mij gemaakt.

Met een zwart jasje en dat geweertje over mijn schouder ging ik in het straatje bij alle mensen langs. ‘Ik kom eten vorderen’, zei ik dan en dat vonden ze leuk, zo’n klein jochie uit Amsterdam dat met een geweertje rondliep. Ik kreeg dan een appel of een stukje brood.

Mijn pleegvader had ook een varkensstalletje getimmerd. Daarin zat een biggetje waar ik elke dag even naartoe ging en dan praatte ik tegen hem. Ik dacht dat ze hem voor mij hadden gekocht. Het biggetje werd steeds groter en groter en op een dag toen ik thuis kwam stond de slager van het dorp bij ons in de tuin. Ze schoten het varkentje dood. Het was natuurlijk goed dat er in die tijd van honger weer voor veel mensen eten was, maar voor mij was het wel heel erg schrikken want ik praatte steeds met hem. Ik was er lang ontdaan over.’

Hoe was de Bevrijding?
‘De Bevrijding was in Coevorden al in april. Ik liep samen met mijn pleegvader om de hoek bij de HBS, dat was een groot schoolgebouw dat de Duitsers als ziekenhuis gebruikten. We liepen de bocht om en ineens zag ik heel veel jeeps met Canadese soldaten die ons bevrijd hadden. Er kwamen een paar soldaten op ons af en ze gaven mijn pleegvader sigaretten en chocola. Ik kreeg ook een stukje van de chocola en het was de eerste keer in mijn leven dat ik dat at. Als ik mijn ogen dichtdoe, dan proef ik nog steeds de smaak van dat eerste stukje chocola.

In Coevorden werden vlaggen gehesen en er waren optochten door de straten. Er werd gefeest en gedanst en iedereen haalde al het eten dat ze hadden tevoorschijn. Er was vers brood en mensen konden sigaretten roken. De bevrijders werden onthaald en mensen mochten meerijden in de jeeps.

Begin september kwamen mijn vader en moeder met mijn broertje me ophalen. Ik was zo gewend bij mijn pleegouders dat ik helemaal niet mee wilde. Mijn pleegouders hadden me ook wel willen houden maar ik ging weer mee naar de Talmastraat waar ik weer met mijn vader en moeder en vier broers woonde. Ik moest heel erg wennen om weer thuis te zijn. Ik zie me nog zitten in een kamertje met een doorkijkje naar de woonkamer. In de kamer zag ik mijn vader en moeder aan tafel en mijn broers spelen. Ik keek naar ze en dacht: ik ken ze helemaal niet, wie zijn dat eigenlijk?’

Erfgoeddrager: Janne

‘Als mijn vader mensen heeft doodgeschoten, dan heeft hij dat ons nooit verteld’

Janne, Danyne en Safouan van O.B.S. Corantijn in Amsterdam-West hoeven niet ver te reizen om meneer Ben Bakker te interviewen. Meneer Bakker komt naar hun school. Nu woont hij in Monnikendam, maar toen hij net zo oud was als de leerlingen, woonde hij vlak bij de Corantijnschool

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik was toen 2 jaar en woonde hier vlakbij. Mijn school was ook vlakbij, maar die bestaat niet meer. Ik had een eigen kamer en mijn zussen sliepen samen in de andere kamer. In het begin van de oorlog stonden er zakken met graan in mijn kamer. Als ik in bed lag, zag ik de muizen over de zakken graan lopen. Die muisjes waren een beetje eng. Mijn moeder bakte broden van het graan en dat werd verdeeld onder de mensen die in de buurt ondergedoken zaten.’

Hoe wist uw moeder dat er mensen ondergedoken waren?
‘Mijn ouders zaten bij de ondergrondse, bij het verzet. Mijn moeder was een koerier. Ze ging met de kinderwagen met mijn zusjes erin, ik als kleuter aan het handje ernaast, door de wijk wandelen. In de kinderwagen zaten onder het matras levensmiddelenbonnen en wat eten dat we rondbrachten bij de mensen waar onderduikers zaten. We brachten ook verzetskrantjes rond. En we hadden een luik achter de voordeur waarin geweren lagen. Soms kwamen er mannen met die geweren oefenen. Dat waren dus ‘ooms’ die ook in het verzet zaten. Wij mochten daar met niemand over praten.’

Heeft u nare dingen meegemaakt in de oorlog?
‘Als kinderen deden we ook leuke dingen zoals soldaatje of indiaantje spelen in het Vondelpark, waar we ons konden verstoppen achter bomen. Dat was stoer! Op een keer mochten we niet verder op Overtoomsebrug, omdat er mensen waren doodgeschoten. Er staat nu een monument op de Amstelveenseweg voor die gefusilleerde mensen. Ik heb ze zien liggen vanaf de brug richting Vondelpark. We mochten er niet bij. Het was afgezet.’
‘Om ons heen in de straat woonden onder en boven en naast ons mensen die voor de Duitsers waren, die waren van de NSB. Mijn ouders waren heel bang dat we verraden zouden worden. Het is wonderbaarlijk dat dat niet gebeurd is. Na de oorlog was mijn vader bij de Binnenlandse Strijdkrachten en heeft mensen die bij NSB waren geweest gearresteerd. Ook de zoon van een buurman heeft hij gearresteerd.’
‘Het heftigste wat ik me herinner was twee dagen na de bevrijding. Mijn vader zat als BS’er in het Telegraafkantoor op de hoek van de Spuistraat aan de Dam. Er zou feest zijn op de Dam. Met mijn moeder liepen we met de kinderwagen met mijn zusjes naar de Dam. Maar vanuit een huis op de hoek van de Kalverstraat zaten nog Duitsers in ‘De Grote Club’  en die gingen ineens op de menigte schieten. Er vielen doden. Dat moment, dat ik mensen zag vallen, zal ik nooit vergeten. Mijn moeder heeft ons meegesleurd naar de Nieuwe Dijk. Mijn vader heeft meegewerkt om die Duitsers onschadelijk te maken.’

Heeft uw vader ook mensen dood geschoten?
‘Als mijn vader mensen heeft doodgeschoten, dan heeft hij dat ons nooit verteld. Daar was je niet trots op.’

Erfgoeddrager: Janne

‘Je beseft op die leeftijd niet waar je mee bezig bent’

Janne, Elena Mees en Raphael bezoeken op een zonnige dag Jaap de Kok. Hij woont op de dertiende verdieping van een woontoren en het uitzicht is adembenemend. Jaap kan veel vertellen over de oorlog, die hij meemaakte toen hij net zo oud was als de kinderen. Jaap woonde toen samen met zijn ouders en zeven broers en zussen aan de Geldropseweg. Na het interview laat Jaap zijn stenenverzameling zien. De kinderen mogen alle drie een steen uitkiezen. Die zullen ze altijd bewaren en zal hen herinneren aan zijn indrukwekkende verhaal.

Herinnert u zich het begin van de oorlog nog?
‘Ik herinner me dat op een ochtend Nederlandse militairen met paard en wagen over de Geldropseweg gingen. Er reden ook grote gaarkeukens, met eten voor de soldaten, mee. ‘s Middags kwamen de Duitse militairen langs. Ze waren zeer gedisciplineerd en erg moe. Als ze de kans kregen, stalen ze fietsen. Mijn vader had zijn fiets onder bed verborgen. Een van de Duitsers kwam bij ons binnen. “Wasser, Wasser,” zei hij. Mijn moeder wist niet wat hij bedoelde, ze dacht dat hij naar het toilet moest. Maar hij zag een keteltje water op de kachel staan. Dát had hij nodig, voor de radiator van zijn auto. Dat was de eerste kennismaking met de oorlog.’

Hoe was het leven in de oorlog?
‘We gingen gewoon naar school en deden allemaal leuke dingen. Je zag van alles, maar je besefte als kind niet dat het oorlog was. Wel moesten we onze mond houden over de onderduikers bij ons thuis. Naast ons woonden Duitse officieren. Als ik dan ‘s avonds, in het donker, met de onderduiker ging wandelen, moest ik papa tegen hem zeggen. Wat ik merkwaardig vond was dat mijn vader bij thuiskomst meteen naar de slaapkamer ging. Om zich om te kleden, zei hij. Ik dacht: er klopt iets niet. Toen ben ik aan het zoeken gegaan en vond in de kleerkast de radio, waar hij dus stiekem naar luisterde. Dat hij ook in het verzet zat, wist ik toen niet. Hij hielp Joodse mensen in Den Haag aan bonnen en had een verzetskrantje. Na de oorlog kwam ik daar pas achter. Wij kinderen wisten tot die tijd niets, zodat we onze mond niet voorbij zouden praten’.

Wat speelde u in de oorlog?
‘Voor de oorlog bouwde ik hutten en speelde ik op het veld. We zwommen in het kanaal en maakten vuurtjes buiten. In de oorlog was vlak bij ons huis de militaire dump. Dat was feest voor mij. En heel gevaarlijk. Op de dump stonden tanks. Nog gaaf, alleen de banden waren kapotgeschoten. En er lag ontzettend veel munitie waar ik ook mee speelde. Je beseft op die leeftijd niet waar je mee bezig bent. Hoe gevaarlijk dat kon zijn. Ik heb een keer een mitrailleur en een geweer meegenomen. Dat was niet zo leuk voor mijn ouders. Dat zijn van die spannende momenten waarvan je later zegt: hoe heb ik het toch kunnen doen. We hadden ook een munitiekist met kogels. Dan haalden we de punt van een kogel en gooiden het kruit in een bus. Die bus werd met Oud en Nieuw met een schoenveter aangestoken. We zijn er gelukkig goed mee weg gekomen.’

Wat maakte het meeste indruk op u?
‘Op een dag viel een brandend vliegtuig vlak over ons huis naar beneden. Het was een viermotorige bommenwerper. Ik ben toen naar de plek waar die was neergestort gegaan en heb van alles meegenomen. Een laars en koptelefoons en nog meer dingen uit de cockpit. Jaren later ben ik door iemand die een boek over de oorlog maakte geïnterviewd hierover. Hij zocht uit wie de piloot van dat vliegtuig was. Hij vond zijn familie en zo kreeg ik jaren later een foto van de piloot onder ogen. Ik was zo onder de indruk op dat moment, dat zo’n jongeman ons had proberen te bevrijden. Dat dat de piloot was die ik dood in het vliegtuig had gezien. Ik stond hier als kind niet bij stil toen ik dat neergestorte vliegtuig zag.’

Wat herinnert u zich nog van de bevrijding?
‘Dat er Canadezen in ganzenpas over de Geldropseweg kwamen. In tegenstelling tot de Duitsers hoorde je hen niet, omdat zij rubberzolen onder hun laarzen hadden. Er zaten enkele Duitsers in het kasteel aan de Geldropseweg. Die hebben zich toen overgegeven. De volgende dag, de dag dat de Duitsers terugkwamen en Eindhoven bombardeerden, ging ik naar de boer om melk te halen. Toen ik terugkwam zaten er vlak bij ons huis twee Duitsers met de mitrailleur gericht op de binnenstad van Eindhoven. Ik werd aangehouden en ze vroegen wat ik in mijn tas had. Ze keken erin en zeiden: “Schnell, weiter!’ Snel rende ik naar huis, waar ik mijn ouders vertelde dat er allemaal Duitsers in de straat waren. Daar schrokken ze van want Eindhoven was net bevrijd. Vlak daarna vlogen er opeens allemaal granaten over ons heen. We waren heel bang maar mijn vader zei: “Zolang je ze hoort fluiten, is er niets aan de hand”. We gingen toen toch naar de schuilkelder. Maar ik, eigenwijs als ik was, had geen zin om daar te blijven en ging buiten kijken naar de lichtkogels. Opeens kwamen er bommenwerpers recht op me af. Er kwamen bommen uit en die vielen achter de schuilkelder. “Er vallen bommen!, Er vallen bommen!” riep ik. Maar mijn familie in de kelder geloofde me niet. Een paar dagen later werden drie bommen vlak bij de schuilkelder gedemonteerd. Ik vroeg of ik er eentje mee mocht nemen. Dat mocht, want hij was gedemonteerd. Thuis liet ik hem zien en zei ik: “Zie je wel dat ik bommen heb gezien!”’

Erfgoeddrager: Janne

‘De Japanners waren heel streng en wreed’

Janne, Lize en Sacha van het St. Ignatiusgymnasium nemen onderweg naar de 90-jarige mevrouw Whie Lie Pauw nog eenmaal hun vragen door. Bij haar huis worden ze hartelijk ontvangen door een veel jonger uitziende mevrouw Pauw. In de woonkamer staan en hangen veel Indische spullen. Mevrouw Pauw noemt zichzelf een oudje. Maar het kan ouder, want de overgrootmoeder van een van de leerlingen is 105.

U bent geboren in Indië, kunt u iets over uw jeugd vertellen?
‘Mijn familie komt oorspronkelijk uit het zuiden van China en is uiteindelijk in Indië beland. Daar zijn mijn ouders geboren. Ik ben de één na jongste van zeven broers en zussen. Mijn vader had het geluk dat hij de kans kreeg om als onderwijzer op een school te werken die de Nederlandse regering had geopend. Ik zat op een nonnenschool met alleen meisjes. Er zaten ook veel Hollandse meisjes bij mij op school die in internaten woonden. Hun ouders woonden verderop op de tabaksondernemingen en zij kwamen in de weekenden naar de stad om hun kinderen op te zoeken. Op school sprak ik Nederlands en thuis Maleis. Wij werden door de nonnen allemaal gelijk behandeld, ze waren alleen wel streng.’

Merkte u iets van de oorlog?
‘Toen de Japanners kwamen, moesten veel meisjes uit mijn klas naar een kamp. Ik vond dat verschrikkelijk want we hadden altijd samen gespeeld. De Japanners waren heel streng en wreed. Kennissen van mijn ouders hadden een lunchroom waar de andere ouders van de plantages vaak aten met hun kinderen. Op een dag vielen de Japanners binnen en namen de eigenaar gevangen. Hij is gemarteld en zijn tong hebben ze half afgesneden. Hij heeft nooit meer kunnen praten. Niemand wilde in handen van de Japanners komen, dus je moest zo min mogelijk opvallen of tegenspartelen anders was je de sigaar. Een goede kennis van ons, meneer Lo, logeerde een keer bij ons toen er een vrachtwagen met Japanners voor ons huis stopte. De mannen stormden naar binnen. Mijn moeder zei dat we snel moesten schuilen. Toch vonden ze meneer Lo. Ze namen hem mee en martelden hem. Hij heeft er later nooit over willen praten. Wij kinderen mochten sowieso niet alles weten. Iedereen was bang voor praters. Een Japanner had eens tegen mijn vader gezegd dat hij wel een baantje voor mij wist. “Niks ervan,” zei mijn vader, want hij wist dat ik als concubine zou moeten werken. Om me te beschermen, gingen mijn ouders de stad uit.’

Hoe was het na de oorlog voor u?
‘Mijn vader overleed in de Japanse tijd. Mijn moeder bleef alleen achter en had niet veel geld. Ik had de HBS gedaan en was bezig met een opleiding rechten. Ik moest werk vinden maar alle goede banen waren weg. Er was alleen nog saai werk, zoals adressen overschrijven, maar ik wilde meer. Omdat ik talen had geleerd op de HBS, heb ik mijn kans gegrepen en ben ik mijn nicht in Duitsland achterna gereisd. Ik vond het heel spannend want ik was jong en ging alleen. Wekenlang zat ik op een boot naar Europa. Vanaf Italië ging ik verder met de trein. Na kort bij mijn nicht te zijn geweest, ging ik naar Amsterdam waar ik door mijn bankgenoot opgevangen werd. Ik sprak gelukkig Nederlands en een beetje andere talen en probeerde het gewoon. Door mijn collega had ik een goede start. Ik ben in Nederland gebleven en naar mijn gevoel ben ik eigenlijk altijd gelijk behandeld.’

            

 

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892