Erfgoeddrager: Ismael

‘Achteraf heb ik spijt, want ik had die bordjes eraf moeten trekken’

Per fiets reizen Sabrina, Robbie, Ismael en Jurainey naar Riet de Groot, die pal naast het Noorderpark in Amsterdam-Noord woont. De kinderen maken onderweg een uitgelaten indruk, maar zodra de stralende mevrouw De Groot hen verwelkomt slaat de verlegenheid toe. Netjes nemen ze plaats aan de keukentafel bij het raam, waar allemaal lekkers voor ze klaarstaat. De kinderen kijken hun ogen uit, want het huis hangt vol met Afrikaanse maskers, een houten zwaard en een verzameling olifantjes. Ook heeft ze afbeeldingen uit de oorlog. Eenmaal begonnen deelt mevrouw De Groot haar herinneringen aan de oorlog, maar toont ze ook veel interesse in het viertal van basisschool De Botteloef.

Had u onderduikers?
‘Jazeker, wij hadden een Joodse onderduiker in huis. Dat was ontzettend riskant en spannend. Maar mijn vader had alles goed uitgedacht. Die Joodse man sliep in het bed van mijn zus. Toen de Duitsers ons huis binnenvielen, is hij natuurlijk gelijk gevlucht. Mijn zus moest snel in haar eigen bed gaan liggen. Een leeg en warm bed, dat verklapt alles. Helaas hebben we de beste man nooit teruggezien en weten we niet hoe het is afgelopen met hem.’

Kende u Joodse mensen?
‘Natuurlijk, mijn zus was zelfs verliefd op een Joodse jongen. Mijn moeder was werkster bij een rijke familie in Amsterdam-Zuid en in die straat woonde hij. Wij gingen doorgaans mee, als mijn moeder daar ging schoonmaken. Op een dag werd de jongen opgepakt door de Duitsers, maar hij sprong uit het raam. Daarbij brak hij zijn benen en werd hij bruut afgevoerd. Het was een verschrikkelijk gezicht en ik zal het nooit vergeten.’

Wat vond u het allerergste aan de oorlog?
‘Wat een mooie vraag, jongen! Het ergste vond ik de buitensluiting van de Joden en natuurlijk het systematisch ombrengen van deze mensen. Maar ik was een kind tijdens de oorlog, dus ik wist nog niks van die gruwelijkheden. Ik heb veel herinnering aan bijvoorbeeld de bordjes die overal hingen. ‘Verboden voor Joden.’ Achteraf heb ik spijt, want ik had ze eraf moeten trekken. Wat zou jij doen?’

Erfgoeddrager: Ismael

‘Toen ik werd ontslagen, stak ik mijn hand uit en bedankte’

Mio en Ismael, leerlingen van Spring High in Amsterdam Nieuw-West, kennen de fietsenwinkel vlak bij school. De 63-jarige Huseyin Doganbas is de eigenaar en ook die hebben ze wel eens gezien. Nooit eerder spraken zij hem zo uitgebreid over zijn verleden, heden en toekomst. Tijdens een ontmoeting op een rustig moment in de winkel, met een van Huseyins kinderen in de buurt om klanten te woord te staan, horen ze over zijn jeugd in Turkije, de reden van zijn vertrek en hoe het hem de afgelopen 42 jaar in Nederland is vergaan.

Waar bent u opgegroeid?
‘Ik ben in het midden van Turkije, vlak bij Ankara, geboren als eerste kind. Na mij kwamen nog twee zussen. Ik was een echt dorpskind en groeide op tussen de koeien, schapen, kippen en geiten. De hele omgeving, kilometers rondom huis, was je speeltuin. Het was een veilige plek; iedereen kende elkaar. Je kon als kind gerust van de ochtend tot de avond buiten zijn. Er was geen fietsenmaker in het dorp, dus leerde mijn vader me alles zelf te repareren. Of me dat altijd lukte? Het moest wel lukken, want niemand anders kon dat voor je doen. Later heb ik de HTS gedaan. Op mijn 22e kwam ik naar Nederland. Je laat je moederland, je familie en je herinneringen achter…’

Waarom kwam u naar Nederland?
‘Mijn vrouw woonde hier met haar ouders. We ontmoetten elkaar via familie. We zijn ook familie; haar opa en de oma van mijn moeder waren broer en zus. We zijn in Turkije getrouwd en zij woonde dus al hier. Alleen hier was mijn diploma niets meer waard. Ik ben bij de bloemenkwekerij in Aalsmeer gaan werken, onder andere bij de technische dienst als onderhoudsmonteur en als insectenbestrijder. Als ik met pensioen ben, ga ik graag weer studeren. Dan wil ik naar de universiteit. Ik wil iets maatschappelijks doen, iets met mensen. Ja, dat doe ik nu ook in de winkel. Die ben ik op mijn 55e begonnen. Na 27 jaar in Aalsmeer kreeg ik opeens ontslag. Dat was onverwacht en zette me aan het denken wat ik wilde. Mijn ene hobby is bijen houden. Ik ben imker en honing helpt me van mijn zware hooikoorts af. Dat is echt mijn medicijn. Mijn andere hobby is fietsen repareren. Ik besloot voor het laatste te gaan.’

Bent u wel eens gediscrimineerd?
‘Discriminatie is overal; zelfs meer in Turkije dan in Nederland. Ik snap dat niet. Ik heb toch zelf niet voor een Turkse moeder gekozen. Ik ben kleurenblind; ik zie geen kleuren, ik zie mensen. Je moet gewoon respect hebben voor elkaar. Discriminatie komt ook door de media en de politiek. Zo werden vorige eeuw de Molukkers dagelijks in de media op een negatieve manier neergezet. Ze werden in een hoek geduwd. Daarna waren het de Surinamers. Nu zijn het de Marokkanen, morgen de Turken. Als een Nederlander iets heeft gedaan, heet ie in de krant Jan of Piet. Is het een Turkse man dan wordt er gezegd dat ie Turks is. Dan denk ik: ik heet Huseyin. Ja, ik kan een fout maken, maar ik heet Huseyin. Elke nationaliteit heeft slechte en goede mensen.
Zelf heb ik wel iets van discriminatie gemerkt. Zoals die klant die, toen ik net de winkel had geopend, even naar binnenkeek, mij zag en weer wegliep. Later kwam hij toch terug, want hij had goede verhalen gehoord van zijn buren. Maar ik weet dat hij dacht: die man met die baard… En op mijn werk werd ik samen met nog twintig andere Turken ontslagen. Weet je wat ik deed, toen me dat werd verteld? Ik stond op, stak mijn hand uit en bedankte de bedrijfsleider, de zoon van de directeur die ik van kinds af aan al kende. Ze waren verrast dat ik niet boos werd. Ik zei: “Ik heb hier 27 jaar gewerkt, vele cursussen gevolgd, salaris gekregen, terwijl jullie mij behandelden alsof ik alleen lagere school heb gedaan. Maar nu ben ik vrij.” Ze vroegen me wat ik wilde gaan doen. Toen dacht ik nog bij een schoonmaakbedrijf te gaan werken. Ze adviseerden me mijn vele ervaring en kennis daar te gebruiken. Vreemd dat zij daar geen gebruik van hebben willen maken…’

Wat vindt u van uw buurt?
‘Sinds ik hier woon, nu dertig jaar, heb ik de buurt zien veranderen. Ten goede, ja. Slotermeer is de beste buurt die er is. En Nederland het beste land van de wereld. Ik woon er nu 42 jaar en ik hou van dit land. Of ik heimwee heb? Nee. Ik heb hier mijn vrouw, vier kinderen, zes kleinkinderen. Die zijn het allerbelangrijkste dat er is. Wat moet ik in mijn eentje in Turkije? In welke taal ik droom? In het Turks! Terwijl ik hier langer woon en goed Nederlands spreek. Taal was een probleem in het begin. Ik kwam hier naartoe met het idee om hard te werken en na vijf jaar weer terug te gaan. Met het spaargeld zou ik in Turkije een eigen zaak beginnen. Maar we kregen kinderen en dan ga je vergelijken en weet je dat zij daar geen toekomst hebben en ik dus ook niet. Ik spreek Turks en Nederlands met hen. Zelf leerde ik de taal op een cursus, maar vooral door tijdens mijn werk altijd de radio aan te hebben. Had ik oordopjes in en luisterde ik naar Hilversum 1. Als mensen emigreren, adviseer ik ze om de schotels weg te doen en alleen nog naar Nederlandse radio en tv te luisteren. Wat ik anders had gedaan in mijn leven als ik weer opnieuw zou beginnen? Dan was ik bij aankomst gaan studeren. Iets met maatschappelijk werk. Maar hoe dan ook studeren. Je hebt diploma’s nodig. Onthouden jullie dat?’

    

Erfgoeddrager: Ismael

‘In Suriname had mijn leven er heel anders uitgezien’

Spring High-leerlingen Merlijn, Ismaël, Mio en Nina spreken op school met Roy Carter over opgroeien in Suriname, wennen in Nederland en discriminatie. Hij werd in 1958 in Paramaribo geboren en kwam in 1973 naar Nederland.

Hoe was uw jeugd in Suriname?

‘Net als mijn ouders ben ik in Suriname geboren. Ik was de oudste van vijf kinderen. Mijn ouders kenden verschillende talen, maar leerden mij alleen Nederlands. Dat vond ik wel jammer. Ik heb een leuke jeugd gehad. Ik speelde veel buiten, zat op scouting en hield van voetballen. Ik wilde ook graag bij een koor, maar mijn stem was niet goed genoeg Het was altijd wel gezellig bij ons thuis. Als de hele familie bij mijn grootvader kwam, gingen we lekker met alle neefjes en nichtjes spelen.’

En toen gingen jullie naar Nederland.  
‘Omdat mijn vader 25 jaar politieagent was, mocht hij met betaald verlof. We besloten een tijdje naar Nederland te gaan. Toen de periode erop zat, wilden mijn ouders blijven. Ze vonden het hier fijn, en ook ik had het naar mijn zin hier. Vooraf dacht ik dat Nederland net als Suriname was, maar dan met sneeuw. En dat alle Nederlanders rijk waren. Dat denken familieleden in Suriname nu nog. Ik stuur geld en zij denken dat we hier veel hebben, terwijl we er gewoon voor moeten werken. Een grote cultuurshock voor mij was dat de kinderen in Nederland geen respect hadden voor volwassenen. Op school in Suriname mochten we nooit een weerwoord geven. Kinderen moesten respect hebben voor volwassenen en anders zouden er consequenties zijn. In Nederland gingen kinderen in discussie met volwassenen. Ik vond dat heel raar.
Als ik besloten had om in Suriname te blijven wonen, dan had mijn leven er nu heel anders uitgezien. Dan had ik nu zeker vier kinderen gehad. In Nederland heb ik ervoor gekozen om geen kinderen te krijgen, maar in Suriname zou dat raar zijn geweest.’

Heeft u weleens last gehad van discriminatie?
‘Ik had dat vroeger niet echt door. Wel vond ik het raar dat ik in Suriname niet mijn moedertaal mocht leren, alleen Nederlands. Toen ik ouder was, kreeg ik ook door dat als er een witte en zwarte dokter waren de meeste mensen voor de witte dokter kozen. Dat is niet leuk. Zelf ben ik gemixt; van mijn moeders kant Hindoestaans, van mijn vaders kant kwamen ze uit Brits-Guiana. Daar heb ik nooit last van gehad. In Nederland merkte ik wel wat van discriminatie. Geregeld werd me naar mijn rijbewijs gevraagd bijvoorbeeld. Ik bleef altijd beleefd tegen de agenten. Eigenlijk is het niet door discriminatie dat je achterblijft. Belangrijker is wie je kent, daardoor kun je vooruit komen.’

       

 

 

Erfgoeddrager: Ismael

‘Ik dacht alleen maar: ik moet doorspelen’

In een flat tegenover hun school, de Bos en Vaart School in Haarlem, luisteren Quint, Hidde en Ismael naar het oorlogsverhaal van André Kaart, een beroemd dirigent in Haarlem. Hij vertelt ze over het bombardement op de Amsterdamse buurt, het oppakken van zijn joodse bovenburen en de beruchte Sinterklaasrazzia waar hij ternauwernood aan ontkwam.

Waar was u toen de oorlog begon?
‘Ik woonde toen op de Kampersingel. Ik was dertien en zat nog op de basisschool. Op een dag liep ik naar school en kwam ik een onderwijzer tegen. Die zei tegen mij: blijf vandaag maar thuis. Toen was de oorlog begonnen. Zo’n twintig meter van ons huis kwam de Ortskommandant te wonen, een soort burgemeester van de Duitsers. Ondertussen zaten er Engelse piloten ondergedoken bij onze buren. Weer een huis verder was een wasfabriek. De eigenaar van die fabriek die heulde een beetje met de Duitsers.
Boven ons woonde mijnheer Oudhuis. Die had een Joods echtpaar in huis, de familie Roos. Meneer Roos gaf Franse conversatieles – ik ben nog weleens bij hem geweest om Frans te oefenen.  Op een dag zijn ze verraden en kwam de SD ze halen. Ze probeerden te vluchten maar de Duitsers klommen bij ons in de tuin. Toen is de hele familie meegenomen – ik zie die vrachtwagen nog steeds voor me. We hebben pas later, na de oorlog, gehoord dat joden naar vernietigingskampen gingen. In de oorlog zeiden ze tegen ons dat deze mensen werden afgevoerd naar werkkampen.’

U speelde orgel vertelde u, hadden de Duitsers daar last van?
‘Nee ze hadden daar geen last van. De meeste Duitsers waren juist heel muzikaal. Die hielden erg van klassieke muziek.
In de meimaand mocht ik spelen tijdens ‘het lof’, dat is een katholieke gebedsdienst, in de Spaarnekerk. Op een dag vlogen er Engelse vliegtuigen over. Ze waren van plan om de treinremise te bombarderen maar ze vergisten zich. De bommen vielen op de Amsterdamse buurt. Iedereen vluchtte de kerk uit maar ik bleef spelen. Ik weet niet waarom ik dat deed. Ik dacht alleen maar: ik moet doorspelen.’

Was u bang in de oorlog?
‘In het laatste jaar van de oorlog was ik achttien. Dat is een gevaarlijke leeftijd omdat je dan opgepakt kan worden voor de ‘Arbeidseinsatz’. Omdat ik dat niet wilde, heb ik me ‘s nachts verstopt. Eerst sliep ik boven de schuifdeuren. We hadden daar een luikje gemaakt en dan kroop ik naar binnen. Als ik erin zat werd daar een schilderijtje voor gehangen. Maar op een gegeven moment vonden we dat ook te gevaarlijk worden. En toen heb ik een poos geslapen in een grote centrifuge in de wasfabriek van de buurman, die eigenlijk een beetje voor de Duitsers was. Hij had blijkbaar toch met mij te doen.
Op Sinterklaasavond wilde ik voor een keer niet in de wasfabriek slapen; ik wilde gewoon Sinterklaas vieren. Maar mijn moeder zei: je gaat toch. Dat was heel wijs van haar. Want diezelfde nacht vond de beruchte Sinterklaasrazzia plaats. Die Duitsers waren heel leip. Ze wisten dat veel families het feest vierden en veel mannen daarbij zouden zijn. Ze hebben die nacht 1200 mannen opgepakt.’

Erfgoeddrager: Ismael

‘We hebben wel viezigheid uitgehaald, maar eerlijke viezigheid’

Onderweg met de tram schrijven Begüm, Tara, Ismael en Mylo van de Meidoorn nog wat extra vragen op die zij zojuist bedacht hebben. Bij aankomst zien ze het kleine huis van Bep (Bertus) en An Rijnsburger. Past het allemaal wel? “Ja hoor, anders zet ik er gewoon een paar op het balkon,” grapt Bep. De kinderen bewonderen de oude kachel die er staat. Is dat met echt vuur? Uit de keuken klinkt het geluid van een ouderwetse fluitketel.

Wat is er met uw familie gebeurd tijdens de oorlog?
‘Mijn hele familie heeft vastgezeten, maar ze hebben het gelukkig overleefd. Mijn vader had een aannemersbedrijf en moest naar Duitsland om te werken. Hij zat in de gevangenis in de Havenstraat. Vrienden van hem, ook aannemers, werkten voor de Duitsers. Zij zijn daar naartoe gegaan en hebben gezegd dat ze hem niet konden missen. Mijn vader is toen vrijgelaten. Hij geloofde dat niet en is toen naar buiten gerend, zo tramlijn 16 in. De tram stond op de eindhalte en bleef dus lang staan. Toen is mijn vader gaan rennen naar de Jan Evertsenstraat. Mijn broer moest ook werken, maar hij is vrijgelaten door de keuringsarts. Hij zei: “Jij werkt met het eelt op je handen, jij hoeft niet naar Duitsland!” Die man hebben we een fles jenever gebracht. Mijn moeder zat in de Euterpestraat, dat is nu de Gerrit van der Veenstraat. Als je daar zat, was het eigenlijk gebeurd met je. Zij mankeerde iets en is toen naar het ziekenhuis gebracht. Ik was vijftien jaar en wist van niets. Ik ben ook naar de Euterpestraat gegaan en ze wilden mij ook vasthouden. Ik heb net gedaan of ik gek was door te gaan schoppen en slaan, toen hebben ze mij eruit gezet.’

Heeft u zich onveilig gevoeld tijdens de oorlog?
‘Je kon elke dag opgepakt worden. Ik liep eens in de Jan Evertsenstraat. Er stonden allemaal Duitse soldaten. Eén van hen richtte een geweer op mij en zei dat als ik niet binnen zoveel tijd thuis zou zijn, dat hij zou schieten. Ik heb heel hard gerend en die soldaten moesten alleen maar lachen. Dat was een geintje, maar dat wist ik natuurlijk niet. Ik heb veel mensen dood zien schieten, ook op het Mercatorplein. Veel soldaten die hier waren, waren het ook niet eens met wat er gebeurde. Een vriend van ons stond eens voor de deur met een Duitse officier. Die man heeft bij ons boven zitten huilen, want hij had al drie jaar zijn vrouw en kinderen niet gezien. We hebben eten gehad van Duitsers, maar ook gejat. We hebben wel wat viezigheid uitgehaald, maar allemaal eerlijke viezigheid. Er was een bakker in de Jan Eef, dat was een NSB’er. Met een vriend hebben wij gedaan of we van een controle waren en toen hebben we het meel in beslag genomen. Dat hebben we toen uitgedeeld in de Jordaan.’

Hoe was het eind van de oorlog?
‘Ik was de enige met een groot rijbewijs. We reden naar Arnhem om puin te ruimen en daar zagen we lijken liggen. Ook een jongen uit Amsterdam, zijn naam stond op zijn laars, toen zijn we daarna bij zijn ouders langs geweest. Na de oorlog ben ik nog 2,5 jaar naar Indonesië geschopt. Daar reed ik rond met een rijdend ziekenhuis om spoedgevallen te behandelen. Ik hoop dat jullie dit nooit mee hoeven te maken. Het belangrijkste is dat je nooit met de vijand meeloopt!’
  

Erfgoeddrager: Ismael

‘Ons huis kon ieder moment instorten’

Jo Oostervink was 11 jaar toen de oorlog begon, en snapte als jong meisje in het begin niet wat oorlog was. Dat begrijpen we wel, want wij zijn nu ongeveer even oud en kunnen ons bijna niet voorstellen hoe erg zo’n tijd moet zijn. “Mijn moeder moest me uitleggen wat oorlog was”, vertelt ze. “Nou, later ben ik er zelf ook wel achter gekomen.”

 

Hoe kwam u dan voor het eerst in aanraking met de oorlog?
“In oktober 1941 bombardeerden de geallieerden een aantal fabrieken in de omgeving, maar ons huis werd ook geraakt. Toen hebben we snel al onze meubels en wat extra kleding uit huis gehaald, want dat kon ieder moment instorten. Daar stonden we dan op het Polluxplein naast al onze spullen, en toen kwam het besef: ‘We hebben geen huis meer.’ Gelukkig kon de pastoor ons aan een huis in de Vegastraat helpen.”

Heeft u iets ergs gezien in de oorlog?
“In de hongerwinter van 1944 ging ik vaak met mijn vader eten halen op het platteland. Langs de weg lagen allemaal zieke mensen. Dan vroeg ik mijn vader ‘Waarom doet u niks?’, en dan antwoordde hij ‘Hoe kan ik die mensen helpen? Ik heb zelf ook niets.’ Onze buren stierven ook van de honger; onze buurvrouw vroeg op een gegeven moment zelfs aan ons of ze onze aardappelen mocht komen schillen zodat zij de schillen zou kunnen eten. Dat was vreselijk.

Later heb ik gelukkig ook mensen kunnen helpen die honger leden. Ik woonde in 1945 op een boerderij in Hoorn bij een gastgezin. Als er mensen aan de deur kwamen om melk te vragen voor hun kindje, dan ging ik stiekem melk pakken uit de schuur. Dat mocht de vrouw des huizes natuurlijk niet weten want dan zou ik gruwelijk op mijn falie hebben gehad.”

Was u ook wel eens bang?
“Toen Duitse militairen ons huis binnenkwamen was ik verschrikkelijk bang. Mijn vader zat tijdens de oorlog bij de ondergrondse, zo noemden we het verzet, maar dat wist ik toen nog niet. Ik wist wel dat er kaas en drop in de piano in de huiskamer verstopt lag, tegen de snaren aan. Ik was zo bang dat ze dat zouden vinden! Mijn moeder ging recht voor die piano staan zodat die militairen er niet op zouden gaan pingelen, want dan waren we in de problemen gekomen. 

Daarbij was er ook nog eens een neef bij ons aan het onderduiken. Dat was ook degene die aan mij verklapte dat mijn vader bij het verzet zat, want ik had dat eigenlijk niet mogen weten. Naast ons woonden NSB’ers, en vanaf het moment dat ik van het verzet wist hielp ik mijn vader altijd. Als hij dan naar Radio Oranje luisterde ging ik uit het zolderraampje hangen om die NSB’ers in de gaten te houden.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892